Benoemingen en besluiten.
0 n d e r w ij s.
Kerknieuws.
Landbouw.
Kunst nieuws.
worde door eene herziening van de wet op
het lager onderwijswelke werkelijk eene
verbetering onzer openbare, onzijdige
school moet zijn. Het voorstel van den heer
Moens, dat den 21en Februari ingediend
werd, moge daarbij, wat sommige hoofdpunten
aaugaattot leiddraad strekkenin haar
geheel verlangen wij van de nieuwe wet wat
méér. Onverantwoordelijk is het dat van de
voorstellen, door de commissie van enquête
naar den staat onzer koopvaardijvloot gedaan,
nog zoo weinig tot verwezenlijking gekomen
is. Eindelijk mogen ook naar het ideaal van
ons rechtswezengoed en geedkoop recht voor
iedereen, wel eenige meer beslissende stappen
gedaan worden dan het niet-behandelen van
ingediende wetsontwerpen
Tegenover al de lamentatiën over onzen
„slechten tijd", waarmede wij zoo druk ver
volgd worden, achtten wij het wenschelijlt een
overzicht te leveren, waarvan de grondtoon
was tevredenheid. Voor het overige is alleen
in arbeid en wakkerheid heil te vinden. En
om te eindigen zooals wij begonnen zijn, met
de woorden van een Nederlandsch dichter,
ziehier wat ons toegeroepen wordt door een
man die ons dit jaar door den dood ontviel,
door Heije, wiens woorden leven zullen lang
nadat al onze quaestiën en moeilijkheden van
den dag vergeten zullen zijn:
«Kom! haal de handen uit den zak
En steek' die uit de mouwen
Gij Mannen en gij Vrouwen
Staat af van lust en van gemak
En, valt er soms wat zwaars te tillen,
Denkwillen tilt het zwaarste pak
'k Wil willen!"
1 f"1" '^"i
Men schrijft ons het volgende
„Het bericht voorkomende in de Bredasche cou
rant, door verschillende bladen en ook door ons
onder reserve overgenomen, als zou de spoorweglijn
Breda-Roosendaal van den Grand Central
Beige reeds met 1 Maart of uiterlijk 1 Mei a. door
den staat worden overgenomen, meenen wij op
goede gronden te kunnen tegenspreken.
Reeds het onvolledige van het bericht duidt aan,
dat de Br. ct niet goed ingelicht kan zijn. Immers,
de overname van de lijn Breda-Roosendaal zou
slechts ten deele den ongunstigen toestand verhel
pen en wij zouden haast durven beweren, dat voor
het oogenblik', met het oog op het verkeer met
België en Zeeland, de overname van de lijnMoer-
dijk-Roosendaal eer de gewensehte ware, dan die
van de lijn Breda-Roosendaal. Wij willen hierdoor
niet te kennen geven, dat de overname van de
laatstgenoemde lijn. niet aan te bevelen is, integen
deel zij is zelfs noodzakelijk, maar wij willen er
slechts op wijzen dat de leemte die in de lijn Rot-
terdam-Rooscndaal bestaat, zich ook vooral zal doen
gevoelen, wanneer de spoorweg tot Rotterdam
gereed is.
„Zoolang beide bovengenoemde lijnen door een
buitenlandscbe spoorwegmaatschappij geëxploiteerd
worden, zal het steeds zeer moeielijk blijven aan het
Nederlandsch publiek voor het verkeer met Zeeland,
België en Frankrijk, de voordeelen van een geregeld
spoorwegverkeer behoorlijk te verzekeren. Het
tijdverlies en de onregelmatigheden verbonden aan
eene verwisseling van locomotieven en personeel op
de overgangstations; de moeilijkheid om eendoor-
gaandeD dienst behoorlijk in te richten over eene
lijn, waarvan een klein vak onder een ander be
heer staat, kunnen niet dan door een afdoend
middel worden weggenomen en dat afdoend mid
del is overname van het gedeelte van den spoorweg
Rotterdam-Antwerpen dat zich op Nederlandsch
Bij dat venster stond eene vierkante tafel, waar
achter Frank Raynor zich bezig hield met het
dooreenmengen van ingrediënten uit verschillende
potten en flesschen, welke in rijen op planken
stonden. Hij was oen rank en rijzig jongman van
vier en twintig jaren, wien het grijze ochtendpak,
dat hij droeg, zeer goed stond. Wie hem zag,
dacht dadelijk: Wat ziet hij er goed uitl Dit lag
echter niet zoozeer- aan zijne schoonheid, als wel
aan de innemendheid van zijn gelaat en de vroo-
lijke uitdrukking van zijne blauwe oogen, die
altijd schenen te lachen. Vastheid van wil zou
men te vergeefs op dat gelaat gezocht hebben;
de fijne mond, hoe bevallig van vorm, getuigde
van het tegendeel. Een verzoek, van welken aard
ook, kon hij niet afslaan; als een riet werd hij
door den wind heen en weêr bewogen. Frank
Raynor was de beminnelijkheid zelf, maar men
kon bijna zeker zijn, dat hij in den loop des
levens zijn eigen ergste vijand zou wezen. Men
moest hem wel liefhebben en dat deed iedereen
ook, behalve Blase Pellet aan den overkant.
Frank had goudbruin haar, dat eenigszins golfde
en dat hij vrij lang liet groeien. Hij was, evenals
zijn oom, glad geschoren, doch hij had bakke
baarden laten staan, die dezelfde kleur als zijn
haar vertoonden.
„Wat staan daar een aantal mannen bij elkan
der," zei dokter; Raynor, over het horretje
ziende; „veel meer dan op een anderen Maandag
morgen, 't Schijnt dat er niet éen aan 't werk
gaat."
grondgebied bevindt en exploitatie van dat gedeelte
door de Maatschappij tot exploitatie van staats
spoorwegen'
Met 1 Januari 1877 is benoemd tot controleur
der comptabiliteit van de stations van het zuider-
net der staatsspoorwegen de heer A. C. Eijssell,
thans adjunct-controleur.
De Staats-courant van heden bevat de wet van
den 18™ December 1876 (Staatsblad n° 245) tot
verandering der grenzen van gemeenten in de
provinciën Zuid-Holland en Zeelandin verband
met de grens tusschen die provinciënvastgesteld
bij de wet van 27 Mei 1869 (Staatsblad n° 90)
alsmede de wet van 18 December 1876 (Staats
blad n® 246) tot verandering der grens tusschen
de gemeenten Deventer en Diepenveen.
In de Staats-courant van beden komt eene
nominatieve opgave voor van Europeesehe mi
litairen overleden n a evacuatie uit Atchin voor
zoover daaromtrent tot op den 2en December jl.
bij het departement van oorlog in Nederlandsch -
Indië bericht was bekomente weten
E. L. Iweins, geboren te Hazebrouck (Frank
rijk) en T. van Hal, geb. te Rotterdam fuseliers;
J. van den Berggeb. te Broeksittardkorporaal
A. Corbet, geb. te Egisheim (Elzas)en P. H.
Hall, geb. te Hamburg, fuseliers; G. K. D.
Jansen, geb. te 's Gravenhage, sergeant; P. J. van
Ranstgeb. te Dendermondekanonnier 2e klasse
L. J. G. Deyenberghgeb. te Amsterdamser
geant W. Smitsgeb. te 's Boschen J. A.
Tiers, geb. te Oostacker (België), fuseliers.
notarissen. Benoemd tot notaris binnen het
arrondissement Leeuwardenter standplaats Dan-
tumawoude gemeente DautumadeelW. Hellema,
candidaat-notarisburgemeester der gemeente
Achtkarspelen en plaatsvervangend kantonrechter
in het kanton Bergum.
Gisteren is te Leiden in de stads gehoorzaal
de vergadering van de senaten der verschillende
hoogescholen aangevangen, ter bespreking van de
verschillende maatregelen te nemen voor de uit
voering der nieuwe wet op het hooger onderwijs.
Niettegenstaande in 1876 tot den predikdienst
in de Ned. Herv. kerk toegelaten zijn 44 candi-
daten, zijnde 9 meer dan in 1875, zijn er bij dén
aanvang dezes jaars toch nog 190 predikants
plaatsen vacant. De candidatenlijst telt nog 18
namen, waaronder een zevental van 1863 en
vroeger.
De katholieke bladen verschijnen in een
rouwrand en bevatten opstellen naar aanleiding
van het plotseling overlijden op 77 jarigen leeftijd
van den heer Wilmer, bisschop van Haarlem,
aan wiens deugden als mensch en als geestelijke
ook door andere bladen hulde wordt gebracht.
Omtrent zijn ambtelijke loopbaan wordt het
volgende gemeld
Vóór zijn priesterwijding, in dejaren 1821—1825,
was de heer Wilmer professor in rhetorica en
philosophieden 8™ Sept. 1824 werd hij tot pries
ter gewijdin 1825 was hij assistent te Cromvoir
en te HensdeD, in Jan. 1826 werd hij benoemd
tot kapelaan te Eindhoven. Van Nov. 1829 tot
September 1834 was hij leeraar in de theologie
te Herlaer, tot hij secretaris van het vicariaat
's Hertogenbosch werd. Tot pastoor te Boxtel
„Ik heb gehoord, dat zij geen van allen zullen
werken," antwoordde Frank.
„Niet? Waarom niet?"
Frank glimlachte en zijne blauwe oogen fonkel
den van spotzucht, toen hij ten antwoord gaf
„Om de eene of andere bijgeloovighéid, oomzij
zeggen, dat van nacht de Zeven Fluiters zich
hebben laten hooren."
„De Zeven Fluiters!" herhaalde de dokter, zich
plotseling naar zijn neef wendende. „Wie zegt dat?"
„Ross de opzichter heeft het mij verteld. Hij
kwam een middel tegen zijne hoofdpijn vragen,
daar hij, omdat er van daag toch niet gewerkt
werd, het bed eens wilde houden om tot herstel
te komen. Hij was heel boos."
„Kan hij de mannen niet aan 't werk krijgen?"
„Geen enkele. Bedreigingen helpen even
weinig als goede woorden. Zij zeggen, dat het
zeker is, dat er een ongeluk zal gebeuren als zij
in de mijn gaan en dat zij 't niet willen wagen.
Bell inoet maar niet in de nabijheid van Ross
komen, zoolang die in dat humeur is, voegde
Frank er bij, terwijl hij eene flesch weer kurkte,
„want ik geloof dat Ross hem dood zou slaan."
„Waarom juist Bell in 't bijzonder
„Omdat het Bell is, die beweert dat hij de
Fluiters gehoord heeft."
„En geen der anderen vroeg de dokter.
„Ik geloof van neen," hernam Frank. „Maar
wat is dat toch voor een sprookje, oom? Ik ken
het niet, en toen ik er Ross naar vroeg, barstte
hij in verwenschingen los, in plaats van mij
en deken van Oirschot in Maart 1852 benoemd,
bleef hij in dat ambt tot Sept. 1858, toen hij het
voor het dekanaat van 's Bosch verwisselde. Den
4™ Mei 1861 werd hij benoemd tot bisschop van
Haarlem.
Aardenburg, 3 Januari.
Vanwege de afdeeling Oostburg der Maatschappij
van landbouw in Zeeland werd hier heden avond,
in het logement van Holland, door den heer Vorster-
man van Oijen eene voordracht gehouden, die door
ruim 70 hoorders werd bijgewoond. Spreker be
gon met de opmerking dat er tegen dergelijke
voordrachten een vooroordeel bestaat, namelijk de
practici (die hij later aanduidde als zij die zeg
gen „ik doe het net als mijn vader en mijn groot
vader") en de theoritici (heeren boeren), die alles
volgens de theorie willen behandelen. Omdat er
dezen winter hier slecht» éen voordracht zou
gehouden worden, kon hij geen cursus houden,
maar zou hij slechts eenige punten behandelen.
1° De plant, de ontwikkeling van bet zaad in
de aarde, de noodzakelijkheid van eene oordeel
kundige keuze van goed zaaigraan; de geschikt
heid van den grond, ijzerhoudendheid en losheid;
de noodzakelijkheid om bij het verplanten, de
meest mogelijke haar- (voedings) wortels te be
houden, en die zooveel mogelijk in staat te stellen
in losse (niet aangestampte) aarde, voedsel voor
de plant op te sluipen.
De keuze der zaden, bij voorbeeldbij vlas ton-
nenzaad, maïs- en klaverzaad. Hoe men de voor
keur moet geven aan verwisseling, ook om de
zaden van koudere naar zuidelijker streken te
brengen, en bij velen, vooral bij het klaverzaad,
te letten op de woekerplanten.
2° De mest, stalmest en kunstmest; van de
eerste toonde hij aan, hoeveel er verloren gaat
door de slechte open mestvaalten, door uitdamping
en doorzijpeling in den grond, terwijl men door
gebruik van gips of kalk de amonia kon behouden.
Van de kunstmest gaf hij eenige middelen aan
om te weten te komen of werkelijk gekocht werd
wat was aangeboden, namelijk waardehoudende
meststoffen.
Na eene pauze, waarin door eenige belangstel
lenden aan hem nog eenige vragen werden gedaan,
hervatte spreker de voordracht met eene voorstel
ling van de maag eener koe en het verloop der
voedering, ook met het oog op het verschil der
koe-maag met die van een kalf, om daaruit aan te
toonen hoe verkeerd het is de kalveren zoo zuinig
mogelijk te voeden, en de melk te sparen om er
boter van te maken. Hij meende dat dit een gevolg
was van de verkeerde gewoonte dat er op eene hof
stede twee ministers van financiën zijn, de boerin
voor de boter en eieren, de baas voor het overige;
(wij zullen spreker deze veronderstelling niet tegen
spreken, maar geven hem in overweging of hij de
hoenders wel tot hun volle recht heeft laten komen
Vervolgens de mesting; de geschiktheid van
het voeder, niet te plotselinge maar geleidelijke
veranderingde noodzakelijkheid om zich door
een weegwerktuig te verzekeren van den toestand
van het dier en van de boeveelheid voedsel die
het gebruikt en noodig heeft; de wij ze om, zon
der iets verloren te laten gaan, door eigen warmte
ontwikkeling (stroo, beetwortels, kaf, koorn enz.,
in lagen, en die lagen bevochtigd met lijnkoeken
in water opgelost), zeer gemakkelijk verteerbaar
voedsel voor de dieren te bekomen.
Nog even kwam spreker terng op woekerplanten
en dieren, om aan te toonen, dat men bijvoorbeeld
bij aardappelziekte best zal doen die planten, die
door de ziekte zijn aangetast, onmiddellijk te rooien,
de knollen te koken en ook andere knolgewassen
stuk te snijden, te kuilen, met graszoden te over
dekken en goed aan te stampen, zoodat er zoo
ophelderingen te geven. Is het iets heel
geks
Dokter Raynor deelde hem in korte woorden
mede, dat het geloof aan de Zeven Fluiters
sommige geluiden betrof die wel eens in de lucht
gehoord werden. Wanneer zij zich lieten hooren,
't geen overigens in deze streek zeer zeldzaam was,
geloofden de mijnwerkers dat dit een ongeluk
voorspelde. Naar het oordeel des volks kon
degeen, die zoo rampzalig was geweest de ge
luiden te vernemen, zich op zijn dood of allerlei
rampen voorbereiden.
Na met een glans van vermaak op het gelaat
naar die verklaring, die hem verbazend onzinnig
voorkwam, geluisterd te hebben, vroeg Frank
Raynor
„Maar gij, oom, gelooft toch zeker aan zulke
nonsens niet?"
De dokter, die weêr bij 't vuur was gaan staan,
staarde voor zich uit en 't scheen dat eene over
denking of eene herinnering hem bezig hield.
„Mijne oudervinding ten aanzien van de Zeven
Fluiters zal ik u vertellen, Frank" sprak hij, „en
dan kunt ge er zelf uwe gevolgtrekkingen uit
maken. Voor vele jaren, toen ik mij in het kolen-
district van Noord-Warwickshire bevond, bestond
er op zekeren morgen eene groote opschudding.
De mannen wilden niet in de mijn gaan, onder
voorgeven dat de Zeven Fluiters dien nacht over
de plaats heengetrokken en door velen gehoord
waren. Natuurlijk vroeg ik wie de Zeven Fluiters
waren, daar ik nog nooit van hen had gehoord,
min mogelijk lucht bij kan komen, waarom men
daarbij geen stroo mag gebruiken; en de kuilen
met vakken te maken, zoodat men telkens kan
nemen zooveel men noodig heeft.
Ton slotte sprak hij nog over de waarde van
asch, die men naar zijn (zeggen en wij geven hem
dit gaarne toe), maar al te dwaas aan de Belgen
verkoopt, en over het reukeloos maken van den
beer (sekreetmest) door het toevoegen van sul
phas ferri.
De aanwezigen toonden onder de voordracht
door stilte en na afloop door luide toejuiching,
hunne ingenomenheid. Na afloop bleven nog eenige
ontwikkelde leden, waaronder vele jeugdige land
bouwers, met den heer van Oijen bijeen en werd
menige belangrijke vraag gedaan.
Men deelt ons mede dat de heer O. Cóenen uit
Utrecht met zijn symphonie orkest voornemens is,
bij voldoende inteekening, alhier den 8™ Fe
bruari een concert te geven. Het orkest bestaat
uit ruim 40 musici. Qnder anderen zullen uitge
roerd worden: symphonie n° 7, op. 45 van Niels
W. Gade, opgedragen aan de Nederlandsche maat
schappij tot bevordering van toonkunst; voorspel
tot de 5e acte uit „König Manfred" door Carl
Reinecke; ouverture Tannhauser; inleiding van de
opera Loreley van Max Bruch; méditation sur le
ler prelude van Bachouverture Obéron, en solo's
voor viool door den beer Gerard Veerman, con
certmeester.
De groote zaal in bet Schuttershof' zal, met ver
wijdering van het tooneel-decoratiet, geheel voor
concertzaal ingericht worden.
De toegangprijs zal bedragen 1.49 de persoon.
Tevens vernemen wij dat het aangekondigde
concert door den Moermans-kring uit Gent, dat
door de vereeniging „Uit het Volkvoor het Volk"
gegeven zou worden, geen plaats zal hebben.
Bij de koninklijke „Instelling voor jeugdige
toonkunstenaars", zal in de maand Mei van dit jaar
weder een weds try d worden gehouden voor het
instrumentale gedeelte van die instelling (piano,
viool en violoncel) om, volgens 's konings milde
beschikkingin het genot van subsidie te worden
gesteld, ter voortzetting van muzikale studiën,
gedurende drie jaren.
Door Z. M. den koning zijn als leden der jury
voor dien wedstrijd aangewezen de heeren C. van
der Does en F. Dunkier, te 's Hage Frans Coenen
en Joh. J. H. Verhulst, te Amsterdam, en Richard
Hol, te Utrecht.
Personen, Nederlanders van geboorte, den ouder
dom van vijftien jaren bereikt hebbende en niet
ouder dan twintig jaren, die aan den wedstrijd
verlangen deel te nemenworden verzocht zich
met vrachtvrije brieven aan te melden aan hét
adres, vóór 20 Januari 1877, van den heer C. van
der Does, Zeestraat, 92 te 's Hage. Zij kunnen
tevens na 12 Januari 1877, op vrachtvrije aan
vrage, afdrukken bekomen van de vereischten,
waaraan bij den wedstrijd moet worden voldaan.
Naar aanleiding van de beraadslaging in de
laatste algemeene vergadering van het Nederl. too-
neelverbond over de oprichting van eeu pensioen
fonds voor tooneelkunstenaars, heeft de maatschappij
Apollo in haar zeven en twintigste jaarverslag een
meer uitvoerig overzicht gegeven van hare verrich
tingen dan in andere jaren.
Uit dit verslag blijkt, dat de maatschappij Apoilo
reeds een som van 58,000 2pet. op bet groot
boek heeft staan, en gedurende haar bestaan aan
oude en gebrekkige kunstenaars, aan weduwen en
weezen beeft uitgekeerd eene som van 82,259.
De maatschappij werd opgericht door de kunste
naars zelf, en deze beheeren haar ook.
Tengevolge van de contributie van donateurs
en donatrices, van voorstellingen in den stads
en ik ontving toen het antwoord dat ik u nu
gegeven heb. Doch de werklieden waren in die
dagen niet zoo onafhankelijk als tegenwoordig,
Frank, en de mannen werden dus genoodzaakt in
de mijn te gaan als naar gewoonte."
„En wat gebeurde er toen?"
„Er had dienzelfden morgen een ongeluk plaats
ik geloof dat het mijngas ontvlamde, en velen
zagen het daglicht niet meer."
„Verschrikkelijk!" riep Frank uit. „Maar welke
schuld kunuen de Zeven Fluiters daaraan gehad
hebben?"
„Mijné tweede en laatste ondervinding was hier
te Trennach," vervolgde de dokter, zonder op
Frank's vraag te antwoorden. „Voor een jaar
of zes beweerden eenige der mijnwerkers die ge
luiden gehoord te hebben. Denzelfden dag, toen
zij na het middagmaal in een der schachten afdaal
den, ontstond er plotseling een gebrek aan de
machinerie
„En bad dat slechte gevolgen," vroeg Frank
met klimmende belangstelling.
„Ja; drie mannen stortten van boven af in de
mijn neêr en waren oogenblikkelijk dood, terwijl
verscheidene andere meer of minder zware ver
wondingen ontvingen. Gij vraagt mij, of ik aan
dat sprookje geloof, Frank. Neen, dat doe ik niet,
maar deze ervaringen, die ik u heb meegedeeld,
zijn feiten."
Wordt vervolgd.)