N°. 302.
119e Jaargang
1876.
Donderdag
21 December.
Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiên i 20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.van. 1—7 regels f .1,50
iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.'
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Hayas, Laffih C°. te Brussel en Parijs.
BERICHT.
Zij die zich vóór 1 Januari 1877
op deze courant abonneeren, ontvangen
de nog in dit kwartaal verschijnende
nommers gratis.
Middelburg, 20 December.
IDDELBIIRGSC
In de heden namiddag gehouden zitting van
den gemeenteraad alhier zijn onder meer de
volgende zaken behandeld.
Met betrekking tot het droge dok werd door
den voorzitter herinnerd aan de bepaling van art. 3
van het contract tusschen de gemeente en de firma
van Zeijlen Decker, luidende: „Dit dok moet
ter exploitatie gereed zijn uit0. December 1876 of
vroeger". Tengevolge van verschillende tegen
spoeden bij het werk, meerendeels voortvloeiende
uit de gesteldheid van het terrein en niet uit ge
mis van voortvarendheid van de zijde der conces
sionarissen, kan het dok niet op den gestelden tijd
gereed zijn en alzoo niet aan bovengenoemde be
paling voldaan worden. Het is daarom, dat de
concessionarissen eene verlenging der tijdsbepaling
vragen met zes maanden, dus tot uit0 Juni 1877.
Zij vragen een eenigszins ruimen termijn van zes
maanden, maar zij hopen en hebben grond te
verwachten daf het dok lang vóór dien tijd in
orde zal wezen.
Met het oog op de verschillende bezwaren bij
den bouw, en overtuigd dat het werk met kracht
en ijver zal worden voortgezet en de concessiona
rissen door de ondervonden teleurstelling zich niet
ter neder zullen laten slaan, stellen burgemeester
en wethouders voor het verzoek toe te staan en
mitsdien genoemde bepaling van art. 3 van het
contract te wijzigen en te lezen als volgt: „Dit
dok moet ter exploitatie gereed zijn uit0 Juni 1877
of vroeger."
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming is dit voorstel goedgekeurd.
Een verzoek van den raad van toezicht der
Commereie-compagnie alhier, om het loopende con
tract van erfpacht op de bestaande voorwaarden
te verlengen met den tijd van vijftien jaren en
dus tot 31 December 1909, is om advies gesteld
in' handen van burgemeester en wethouders.
Hetzelfde is het geval met een adres van
J. Harms c. s., wonende aan de Noordwegstraat,
houdende klachten over de onvoldoende verlichting
en te weinig lantarens. Voorloopig werd echter
reeds door den voorzitter medegedeeld, dat de
klachten over het slecht branden der lantarens
zeer gegrond zijn bevonden en naar aanleiding van
een ingesteld onderzoek ook reeds eene beboeting
heeft plaats gehad. Bovendien zijn in de laatste
drie maanden bij herhaling boeten, en zelfs tot
een vrij groot bedrag, aan de directie der gasfa
briek opgelegd wegens onvoldoend branden en
slecht onderhonden der lantarens in de gemeente,
in de hoop dat die herhaalde beboetingen strek
ken zullen om de directie der gasfabriek tot haar
plicht te brengen en zij aan de bepalingen van
het contract zal voldoen.
Gelijktijdig met bovenbedoeld adres zal door
burgemeester en wethouders overwogen worden
een door den heer van der Harst uitgesproken
wensch, dat de twee niet brandende lantarens van
de vier die bij de Koningsbrug zijn geplaatst ook
ontstoken worden, op grond dat het licht der twee
brandende lantarens misleidt.
Achtereenvolgens zijn benoemd tot:
a Tweede hulponderwijzeres op de school van
mej. Klaar, mejuffrouw A. E. Bourdrez, die deze
betrekking tijdelijk heeft waargenomen.
h Tot leden van het burgerlijk armbestuur de
beeren jhT. P. D. van Citters jr. en J. J. van der
Harst Az, beiden aan de beurt van aftreding.
c Tot leden van het bestuur der godshuizen
de aftredende leden mr. P. Koetert Tak Ez. en J. Fak
Brouwer Mz.
d Tot commissaris der wisselbank de aftredende
heer m'. W. C. Borsins.
e Tot lid der commissie van toezicht over het
middelbaar onderwijs de aftredende heer mr. N.
J. C. Snouck Hurgronje.
f Tot leden der plaatselijke gezondheidscom
missie de aftredende heeren dr. IJ. Keijzer en
dr. J. C. de Man.
g Tot gemeente-geneesheer de aftredende dr.
H. A. de Jongh.
Ti Tot gemeente-heelmeester de aftredende heer
J. B. Haringman.
i Tot leden der commissie tot het examineeren
van varenslieden de aftredende heeren J. J. I.
Sprenger, mr. W. C. Borsius en C. J. Damme.
j Tot leden der commissie om met burgemeester
en wethouders het kohier voor den hoofdelijken
omslag op te maken, de heeren F. Nagtglas,
J. H. Snijders en B. A. Fokker; en tot hunne
plaatsvervangers de heeren D. Jeras M.Kz.
M. Volkrijk Liebert en J. J. van der Harst Az.
Van dit en het verder verhandelde geven wij
in ons volgend nommer het gewone verslag.
Sedert de indiening van het adres der kamer
van koophandel alhier betrekkelijk den spoorweg
dienst is in de ongeregelde aankomst der treinen
eenige, zij het ook nog onvoldoende, verbetering
waar te nemen.
Ziehier de opgave van de vertraging in de aan
komst van den sneltrein van 's avonds 8.12 en
den laatsten trein van 's avonds 10.52 alhier,
sedert den 21 November jl.:
Sneltrein, te laat aangekomen den 21en 17
minuten, den 23™ 12 m., den 25™ 37 m., den 27en
20 m., den 28e° 67 m., den 4™ Dec. 27 m., den
5™ 37 m., den 6en 12 m. Op de hier niet ver
melde datums tot en met den 16™ dezer is de
trein op tijd aangekomen.
Laatste trein, te laat aangekomen den 21™
13, 22™ 11, 25™ 13, 26™ 13, 27™ 13, 28™ 38,
29™ 13, 30™ 13, den 4™ Dec. 31, 5™ 43, 6™ 13,
10™ 13,12™ 31 minuten. Op de overige dagen tot
en met den 16™ dezer kwam deze trein op tijd aan.
De stoomboot Stad Middelburg, welke Zater
dag- (niet Zondag-) morgen te Queenboro eenige
averij aan de machine bekomen heeft, is Dinsdag
avond, na geëindigde herstelling weder als ge
woonlijk van Queenboro vertrokken. De dienst
heeft hierdoor geen vertraging ondervonden.
Aan het personeel der maatschappij tot
exploitatie der staatsspoorwegen zijn ten opzichte
van het invullen der vertragisgsborden de volgende
instructiën gegeven;
1°. Yan vertragingen van éen uur of meer wordt
op de zwarte borden op de thans gebruikelijke
wijze melding gemaakt
2°. Ingeval de aansluiting met een anderen spoor
wegdienst op eenig overgangsstation is of zal
worden gemist, wordt op dat station en het eerst
volgend of het hoofdstation de vertraging op het
zwarte bord vermeld; ook al bedraagt zij minder
dan een uur;
3°. Tevens zijn de stationschefs op de hiervoren
genoemde stations gehouden, het missen der aan
sluiting in de wachtkamers en in de treinen aan
het publiek te doen aanzeggen en aan de reizigers,
die daaromtrent navraag doen, inlichtingen te
verstrekken, omtrent de wijze waarop zij het spoe
digst hunne bestemmingsplaats kunnen bereiken,
voor zoover de reis per spoor betreft.
De Standaard meldt dat dr A. Kuyper voort
durend in beterschap toeneemt, zoodat niet alleen
zijne terugkomst maar ook het hervatten zijner
werkzaamheid spoedig verwacht mogen worden.
In verschillende bladen vinden wij den volgenden
brief nit Vlissingen:
„Door het onlangs genomen besluit van den
gemeenteraad om de boomen te vellen langs den
weg naar Souburg en Middelburg, zal een der
schoonste wegen op het eiland Walcheren weldra
ontsierd worden. Dit besluit, met kleine meer
derheid van stemmen genomen, zal eenige honder
den guldens in de gemeentekas doen vloeien, doch
velen zullen het blijven betreurendat een der
weinige wegen, welke op Walcheren met hoog
hout zijn beplant, door de zonderlinge economische
inzichten van een gemeentebestuur moet verdwijnen,
en hierdoor binnen korten tijd het platte en een
tonige van het landschap nog zal vermeerderd
worden."
Op dezen brief veroorloven wij ons de volgende
kan iteekeningen
1° Het besluit tot het rooien en publiek ver-
koopen van 167 stuks opgaande boomen en hak
hout, op den rijweg tusschen Oost-Souburg en de
uitspanning „de Zwaan, is genomen niet door den
gemeenteraad van Vlissingen alleen, maar door de
beide gemeenteraden van Middelburg en Vlissingen,
naar aanleiding van een voorstel der commissie
van bestuur over den Vlissingschen rijweg, gegrond
op de overweging dat „vele boomen gestorven zijn
en andere in zulken slechten toestand verkeeren
dat zij gevaarlijk zijn voor de passage."
2° Het besluit werd genomen, niet met eene
kleine meerderheid, maar te Vlissingen met 8 tegen
4 en te Middelburg met eenparige stemmen.
Ook verklaarde de commissie van bestuur, bij
monde harer beide medeleden, de burgemeesters
van Middelburg en Vlissingen, dat „zij zelve noode
tot haar voorstel was overgegaan, dewijl een der
mooiste gedeelten van den weg er door ontsierd
zou worden, waarom zij lang geaarzeld had, doch
na niet langer meende te mogen wachten, daar de
nood dringt."
Als men dus nu nog de „economische inzichten
van een gemeentebestuur" uit het bericht weg
neemt, dan kan men toegeven dat wat er van
overblijft nagenoeg juist is.
De Staats-conrant van heden bevat een konink
lijk besluit van den 12™ dezer (Staatsblad n°. 239),
waarbij; met vernietiging van het besluit van
gedeputeerde staten van Noord-Holland, van 16
Augustus jl., aan Th. van der Velden jr., hulp
onderwijzer te Amsterdam, de vergunning wordt
verleend tot het gelijktijdig waarnemen der be
diening van onderwijzer in den godsdienst bij de
Vereenigde Doopsgezinde gemeente aldaar.
De overwegingen van dit besluit zijn de volgende
dat appellant, derde hulponderwijzer aan de
openbare tnsschenschool, lit. C, te Amsterdam,
door den kerkeraad der Vereenigde Doopsgezinde
gemeente aldaar tot godsdienst-onderwijzer benoemd,
zich, naar aanleiding van art. 24 der wet op het
lager onderwijs, tot gedeputeerde staten van
Noord-Holland gewend heeft met verzoek om hunne
goedkeuring te verleenen op het bekleeden van
de genoemde betrekking, en, nadat deze dit had
den geweigerd, van hunne beschikking bij den
koning in beroep is gekomen;
dat de genoemde betrekking, ofschoon tot de
kerkelijke bedieningen behoorende, echter niet van
dien aard is, dat zij den openbaren onderwijzer,
die baar waarneemt, afhankelijk maakt of onder
den invloed plaatst van een geestelijk gezag, of
eenigermate de onpartijdigheid, die in hem gevor
derd wordt, in gevaar brengt;
dat ook in dit geval geene bijzondere beden
kingen tegen de waarneming dier betrekking dooi
den hulponderwijzer bestaan;
dat blijkens de ingewonnen ambtsberichten, uit
de gelijktijdige vervulling der bedoelde betrekkin
gen geene schade voor de behoorlijke waarneming
der betrekking van hulponderwijzer te duchten is.
Te Maastricht is men wat al te vlug geweest.
Aan de burgerij is namelijk bij aanplakbiljetten
medegedeelddat het wetsontwerphoudende
strafbepaling tegen de uitgifte van vreemde kope
ren muntspeciën, bij de eerste kamer aanhangig
is en eerlang tot wet zal worden verheven. Dien
tengevolge wordt den ingezetenen de raad gegeven
de Belgische twee-centimestukken tegen een veel
verminderde waarde iu ontvang te nemen en zijn
reeds velen begonnen zich daarnaar te gedragen.
Zoodoende hoopte men deze vreemde indringers
zoo al niet geheel, dan toch gedeeltelijk te ver
drijven.
Als de minister van financiën nu maar goedvindt,
na de afstemming zijner muntwet, in het wetje
tot verlenging der wet van 1875 over te nemen
de bepalingen betrekkelijk de bronzen munt, dan
kan men te Maastricht toch misschien nog goed
gerekend hebben.
De heer W. van Goltstein oud-minister van
koloniëngeeft in het Utrechtsch Dagblad een
overzicht der sedert April 1874 gevolgde Atchin-
politiek. Zoo ver wij naar het eerste gedeelte
van zijn betoog kunnen beoordeelenschijnt hij
te willen bewijzen dat de regeering in hoofdzaak
nimmer bedoeld heeft af te wijken van de instruc
tiën door generaal van Swïeten achtergelaten en
op do vroegere bevelen van het opperbestuur ge
grond. Slechts eenmaal heeft de minister van
Goltstein de Indische regeering gewaarschuwd,
dat zij zich niet te angstvallig moest houden aan
de maanden te vorenonder geheel andere omstan
digheden vastgestelde bezettingseijfersdat men
rekenschap moest houden met den actueelen toe
stand en den opperbevelhebber de middelen niet
mocht onthouden voor eene actieve verdediging,
welke generaal van Swieten zelf gewild had.
Volgens deze voorstelling zoude het waarschu
wend advies van den heer Fransen van de Putte
onnoodig zijn geweest voor zooveel de regeering
betreft, daar deze nimmer aan een verderen ver-
overingskrijg in Atchin gedacht zou hebben.
Daarentegen heeft het geweldige oorlogsplan, door
den heer van Rees te 's Hage beraamd en publiek
gemaaktbewezen dat althans in de nabijheid der
regeering wèl raadgevers te vinden waren, die
haar tot een guerre d outrance aanspoorden. In
zooverre is dus de waarschuwing van den heer
van de Pntte wel degelijk nuttig en noodig geweest.
Onze Haagsche correspondent schrijft
ons, onder dagteekening van Dinsdag ochtend,
het volgende:
„Ge zult van mij 'wel geen betuiging van leed
wezen verwachten over de gisteren avond in de
eerste kamer gevallen beslissing. Schoon mijne
hoop maar zeer flauw was, bleef ik altoos nog hopen
dat die kamer, minder door scherpe partijstemmingen
verdeeld, in tijds voor de wisselkoersbreideling
van den heer van der Heim, ter elfder ure ver
anderd in eene uitspuiing van zilver om ter sluiks
tot den enkel gouden standaard te komen, een
stokje zou steken. De verdediging die de mini
ster gisteren middag voerde, op een toon als wist
hij het alleen, als hield hij alleen vast aan over
tuiging terwijl alle anderen inconsequent waren,
maakte 't echter voor de eerste kamer onmogelijk
met de regeering en hare zuster aan de overzijde
van het binnenhof mede te gaan. Het bleek toch
daghelder dat, hoe gevaarlijk de exorbitante be
voegdheid, in art. 27 der wet nedergelegd, in het
algemeen ook wezen mocht, die volstrekt niet
mocht worden toevertrouwd aan een minister, die
zoo weinig den kern dezer quaestie weet te treffen,
en wat nog veel erger is, werkelijk over
tuigd schijnt dat hij alleen het moeilijk vraagstuk
der muntregeling machtig is, en alle anderen dwalen.
Nu zal spoorsnel een wetje tot verlenging der met
1 Januari 1877 vervallen, de muntwet van 1875
moeten worden opgetuigd, met zweep en sporen
door den ministerraad, den raad van state en nog
eens den ministerraad heengejaagd, opdat de beide
kamers er nog vóór nieuwjaar hare goedkeuring
aan schenken kunnen. Men zal die wet wel voor
niet korter kunnen verlengen dan voor éen jaar;
men moet tijd hebben om nieuwe voorstellen te
bewerken en behoorlijk te overwegen: stelt de
regeering eene kortere verlenging, bij voorbeeld
tot 1 Juli 1877 voor, dan is het de plicht der
tweede kamer dien datum bij amendement in 1
Januari 1877 te veranderen, want in den tegen-
woordigen abnormalen toestand onzer politiek moet
geen enkele quaestie, die tot geheele of gedeelte
lijke wijziging van het ministerie zon kunnen leiden,
op het tapijt worden gebracht. De onderwijs-
quaestie is nu eenmaal het krijt voor den politieken
strijd; het terrein moet zuiver gehouden worden,
en afleiding zooveel mogelijk vermeden.
„Het was anders geen vroolijke dag voor den
heer van der Heim, de 18° December 1876; een
echte donkere dag vóór Kerstmis. Te elf uur in
de eerste kamer onderhanden genomendaarna
tegen twee uren aan de tweede kamer overgeleverd
om, naar aanleiding zijner begrooting, niet veel
liefs te hooren; te acht uren bij de eerste kamer
terug en op nieuw onder 't mes om met de afge
keurde muntwet onder den arm naar huis te wor
den gezonden, ziedaar geen aangenamen dag! En
na den 18™ komt de 190, waarop de strijd met
de eerste kamer wel niet voortgezet, maar die met
de tweede over de begrooting hervat wordt. Het
votum der eerste kamer zal echter de tweede heden
wel bedaarder stemmen.