liye Jaargang. 1876. Maandag 18 December. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50, Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Gent. Advertentiën s 20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte." Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffit® C°. te Brussel en Parijs. BERICHT. Zij die zich voor 1 Januari 1877 op deze courant abonneeren, ontvangen de nog in dit kwartaal verschijnende nommers gratis. Middelburg, 16 December. Zeeuwsche belangen in de 2e kamer. FETTILLETOlSr. De abdis van Buchau, MIBDELBllRGSCHE COURAIMT. Het is moeilijk de discussie, in de tweede kamer den 10en dezer over verschillende Zeeuw sche belangen gevoerd, te lezen zonder dat een gevoel van teleurstelling, om niet te zeggen van wrevel, zich van ons meester maakt. In 't al gemeen kan men zeggen dat de toon, waarop gesproken werd en de inlichtingen die gegeven werden, niet in overeenstemming waren met het gewicht der belangen waarvan sprake was. Het was de heer van Eekdie de meeste dezer punten aanroerde en hem mag de lof niet onthouden worden dat hij het gedaan heeft met ernst, zakelijk en gematigd. In de eerste plaats vestigde hij de aandacht op de wenschelijkheid om het zijkanaaldat thans van de Sluiskil (in het kanaal Neuzen Gent) loopt tot de Axelsche sassing, een twin tigtal minuten gaans verder door te trekken, tot in de kom van Axel. Het oorspronkelijke plan is geweest dit kanaal te doen loopen tot Hulst; hieraan is echter in vele jaren niets gedaan, doch inmiddels is het noodzakelijk het niet langer, zooals thans het geval is, midden in het land te laten doodloopen. Met deze opmerking lokte de heer van Eek de erkentenis van den minister uit, dat de door trekking van het kanaal inderdaad een nuttig werk is, waaraan hij eene volgende begrooting gedacht zal worden. Het volgende Zeeuwsche belang, dat aan de orde kwam, was de periodiek terugkeerende kanaalmond hij Veere, De heer Teding van Berkhout vroeg weder inlichting omtrent het ten vorigen jare toegezegde onderzoek, naar de 13 Naar het Duitsch van Julius von der Traun. Vervolg In haar angst riep Boosje de meid en toen deze zag in welken toestand Louise verkeerde, snelde zij eerst naar de stiftshofmeesteres om er bericht van te geven en vervolgens naar den dokter. Deze en dame Korporell bevonden zich spoedig aan Louise's legerstede en toen de eerste, het hoofd schuddende, de pols voelde en de overige verschijnselen naging, vleide Boosje zich tegen hem aan en zei fluisterend: „Niet waar, dezen keer zal het toch zoo erg niet worden? Wij hebben immers olie van laurierkers en mosterd in huis!" Dokter Hafenreffer streek het kind vriendelijk langs het voorhoofd en de wangen, maar voegde aan de hofmeesteres toe„De ziekte is ten volle uitgebroken. De zenuwkoorts klimt en zal klim men tot den een en twintigsten dag; dan volgt de crisis, en de afloop ligt in Gods hand. Doch het is heter zóo, dan die sleepende ziekte die tot dus verre de krachten der jonge vrouw maar al te zeer ondermijnde. Zij heeft nu de diepste rust noodig en ik zal voorschrijven wat zij hebben moet." Hierop werden de gordijnen van het bed en mogelijkheid om eene wijziging te brengen in dien kanaalmond. Het antwoord dat de minister hierop gaf lijkt ons echter zoo zonderling, met het oog op hetgeen in de jongste najaars vergadering der staten van Zeeland dienaan gaande besproken is, dat wij nauwelijks weten waar ons meer over te verwonderen: over de onvolledige bekendheid in dit opzicht van den, op andere punten van den waterstaatsdienst zoo goed geïnformeerdenminister Heems kerk, of over de kalmte waarmede de heer Teding van Berkhout, die gewoon is jaar lijks aan den Veerschen kanaalmond eenige be schouwingen te wijdenthans zonder tegen spraak aannam wat hem te slikken werd gegeven. „Het resultaat, zeide de minister, van het onderzoek ten opzichte der verbetering van de uitmonding van het kanaal bij Veere, is eerder te gunstig, dan dat er reden is om een bijzonderen maatregel te nemen. De moeilijkheden, die men hij die haven onder vonden heeftneigen eerder tot verbetering dan dat de zaak slechter wordt." Van dht nieuws zalveronderstellen wij, de waterstaat in Zeeland, die nog altijd bezig is met proeven te nemen om de vaargeul bij Veere dieper te maken, wel even verbaasd opzien als de heeren Vader en Snijder, die zich in de staten van Zeeland ongerust maakten dat men door die proeven den toestand eer erger dan heter maken zal! Vervolgens kwam de Zeeuwsche spoorweglijn, of liever de gebrekkige dienst op het geheele Zuidernet der staatsspoorwegen, ter sprake. De heer van Eek ontleende aan het bekende adres der Middelburgsche kamer van koophandel en aan andere in ons blad medegedeelde stuk ken de voornaamste bouwstoffen voor zijn betoog dat tot deze slotsom voerde „Indien nu de regeering, na ingelicht te zijn door de kamer van koophandel, ik betreur het dat de regeering zichzelve niet vroeger heeft inge licht, geen beteren toestand in het leven roept, geloof ik dat het wenschelijk zal zijn dat deze zaak aanleiding geve tot het doen eener interpellatie met eene gemotiveerde conclusie." De heer de Jonge herhaalde minder zakelijk wat door zijn mede-afgevaardigde gezegd was. Hij had beproefd er achter te komen of de jaarlijksche bruto-opbrengst van het spoorweg van de vensters dichter toegeschoven en de kamer in eene halve schemering gehuld. De kleine week niet van het ziekbed en reikte het geneesmiddel of het glas water toe, als hare moeder door de geringste beweging der hand het verlangen daar naar te kennen gat. Ofschoon de zieke geduren de korte oogenblikken haar bewustzijn scheen terug te krijgen, sprak zij geen woord; doch in haar koortsigen slaap stroomden onophoudelijk verwarde gezegden over hare lippen. Ontwaakte zij plotseling dan richtte zij zich verschrikt op, greep Boosje'3 hand en vroeg ontsteld: „Heb ik iets gezegd? Wat is het geweest? Was de meid in de kamer?" Boosje moest dan doorgaans antwoorden dat zij niets gezegd had en dat er ook niemand in de kamer was geweest. „Dan is het goed," hernam de zieke, en zonk weer in de kussens terug; maar eenmaal liet zij er op volgen, toen zij opnieuw in hare koortsige sluimering geraakte: „Het was een soldaat, een vreemde soldaat anders niets." De dag der crisis liet zich lang wachten. Boosje verliet hare moeder nietgenoot geen ver- scbe lucht dan wanneer zij de duiven aan het venstertje voerde, at of sliep bijna niet meer en werd voortdurend bleeker. Haar lijdend gezichtje, waar de schoone bruine oogen als klagend uit keken roerde de goede stiftshofmeesteres niet minder dan den teerhartigen dokter, en de eerste deelde hare bezorgdheid omtrent het kind aan de abdis meê. „Daar hebben wij geen van allen aangedacht," vak naar Vlissingen reeds hoven de 13,000 per kilometer gestegen isin welk geval, vol gens het contract met de Exploitatie-maatschappij, dubbel spoor moet aangelegd worden. Hij was in zijne pogingen echter niet geslaagd. Men had hem wel verzekerd dat dit vereischte bedrag reeds behaald was, doch die informatie bleek onjuistdaar de minister mededeelde dat „eene bruto-opbrengst van 13,000 bij de staatsspoor wegen nog niet waar-te nemen is." Voorts deed onze afgevaardigde den minister de vraag waarom de werkplaatsdie aan den staatsspoorweg te Vlissingen gebouwd is, nog niet in gebruik genomen was waarop later ten antwoord gegeven werd„dat als het maga zijn te Vlissingen nog niet in gebruik is, dit zijn zal omdat er nog niet veel behoefte aan geweest is." De bedenkingen van den heer van Eek werden van verschillende zijden gerescontreerd, doch op weinig afdoende wijze. De heer van Kerk wijk kwam met het onbeteekenende, in den mond van dien afgevaardigde, die ons aan betere redenen gewend heeft, onverwachte, argument voor den dag: „men moet niet den ken dat in ons land alles ellendig en in het buitenland alles couleur cle rose ishet te laat komen van treinen hangt van zooveel kleinig heden af, dat het moeilijk is zulk een streng oordeel over de zaak te vellen." Terecht ant woordde de heer van Eek hier later op „Indien het waar is dat in het buitenland hetzelfde gebeurt, dan is dit voor ons geen reden om ons niet te schamen, maar voor bet buitenland om zich ook te schamen. Maai de heer van Kerkwijk vergist zich. In het buitenland moge vertraging plaats vinden met de gewone treinen, maar op de sneltreinen is dit niet van toepassing, en nog minder met sneltreinen die met pakketvaarten in verband staan. Feiten zooals ik aanhaalde, waaruit blijkt dat de sneltrein bijna nooit op tijd, maar wel dikwijls 40 tot 59 minuten te laat aankomt, die bestaan in het buitenland, geloof ik, niet." Van niet meer ernst getuigde hetgeen door den heer Storm van 's Gravesande (onder voorzitter van den raad van commissarissen der Exploitatie-maatschappij) of door den minis ter van binnenlandsche zaken in 't midden gebracht werd. De feiten ontkennen kon de heer Storm niet, al deed hij ook zwakke po gingen om ze als twijfelachtig voor te stellen. merkte deze aan. „Wij moeten de kleine eene speelkameraad geven, die haar nu en dan wat opvroolijkt, en daartoe weet ik niemand beter dan Sidonie." „Onze kleine Imhof!" riep dame Korporell uit. „Voortreffelijkhet eene kind bij het andere Dat komt juist goed bij elkander." En zoo gebeurde het. Op een helderen dag, toen de middagzon reeds met eenige warmte in den ouden bogengang scheen, bevond de stifts hofmeesteres zooals dagelijks hare gewoonte was zich in Louise's vertrekom te zien hoe alles daar giDg. Boosje zat bij het venster en maakte eenig broodkruim fijn voor hare duifjes. Plotseling kwam de blonde Sidonie en tikte tegen de ruiten. Verwonderd zag het kind in het opge ruimde, door lokken omlijste gelaat der schoone stiftsdame, die haar met een vriendelijk lachje wenkte. Verlegen sloeg Boosje een vragenden blik op de stiftshofmeesteresdie achter haar stoel was gekomen. „Gij moet eens naar buiten gaan, kindlief," zei de barones van Korporell„die mooie blonde dame is eene stiftsdame en gij logeert zoowel bij haar als bij mijzij meent het zoo goed met u als ik zelf en zal met u in de lucht gaan en wat met u praten, anders wordt gij ook nog ziek, mijn engeltje!" Bij die woorden knoopte zij het kind een dikken wollen doek om en duwde het den gang in. Barones Imhof ontving Boosje daar buiten met een hartelijken kus. „Roosje lief, gij kent mij nog nietsprak zij„maar ik heb u heel lief, Een aantal redenen noëmde bij op voor den ongeregelden dienst: het gemis van dubbel spoor; het besluit der 2e kamer om de lijnen der Grand Central Beige-maatschappij niet over te nemen het niet gereed zijn der werken te Rotterdam, bij het in exploitatie nemen als overgang s-station van het station Zwaluwe; de slechte inrichting van bet station Roosendaal enz. enz. De minister voegde er bij dat het straf baar stellen der te late aankomst van treinen in vele opzichten gevaarlijk was; dat het station Zevenbergen niet deugt en voorts dat de snelle gemeenschap met Amsterdam zooveel niet te wenschen overlaat! De mail boot naar Engeland wacht immers te Vlissingen! In 7 uren tijds is men immers met den snel trein van Vlissingen te Amsterdam! Dat men te Boxtel een uur wachten moet verzweeg de minister, evenals dat de kamer van koophandel het middel aan de hand heeft gedaan om den tijd, voor de reis benoodigd, met bijna twee uren te bekorten. De grieven werden dus erkend, maar van bet besef dat bet een gewichtig landsbelang is, middelen te beramen om ze weg te nemen, vindt men weinig of geen spoor. Wel loste de heer Storm nog een scbimpscbot op „dien grooten wereldhandel" te Vlissingen, „waar tot nu toe niet veel van is gebleken." Wanneer de wereldhandel er nog niet is, en men beeft zooveel schatten besteed in de hoop dat hij er eeng maal komen zal, dan is zeker het eerste wat men doen moetalles wat hem heiemmeren kan weg te nemen. Zooals de spoorwegverbinding nu is ingerichtis het maar gelukkig dat de wereld handel Vlissingen nog liggen laatwant hij zou er misschien spoedig door afgeschrikt worden. Het eenige lichtpunt dat het geheele debat oplevert is deze schrale toezegging van den minister: „de regeering is er op bedacht door het aanleggen van een dubbel spoor te Roo sendaal in de richting van Bergen op Zoom aan het ongerief, voortspruitende uit de be krompenheid van het station te Roosendaal, tegemoet te komen." Moge dit „bedenken" der regeering dan ook spoedig tot eene daad worden! Met de jammerklacht van den heer Storm: „het is zeer gemakkelijk te zeggen wat men doen moet, maar het is niet zoo gemakkelijk dat werkelijk te doen", zijn wij weinig ge- omdai ik weet hoe lief gij uwe arme moeder hebt.' Als het goed weer is zal ik u van nu af dagelijks van uw venstertje weghalen en met u inde open lucht gaan. Met mij kunt gij praten wat gij wilt. Al ben ik ook geen klein meisje meer als gijzoo ben ik toch nog jong en vroolijk genoeg. Ik heet Sidonie en zoo moet ge mij maar noemen." Roosje was nog wat verlegenhoe vriendelijk en vertrouwelijk die dame haar ook toesprak. „Ik wil alles gaarne doen," antwoordde zij, „maar éen ding moet ge mij beloven, namelijk dat ge zoodra ik naar moeder verlangmij weêr bij haar zult brengen." „Dat beloof ik uantwoordde Sidonie lachend, nam het handje van het kind in de hare en ging den zonnigen bogengang met haar door. Deze maakte op omtrent dertig schreden van Louise's kamerdeur een hoek, die door een steenen altaar met een beeld van de H. Maagd verborgen werd, en liep verder in de richting naar het meer voort, tot aan een breeden, statigen trap, en daar voorbij weder naar een,groot terras bij dePre- latuur dat aan den kant van het meer met eene rijk gebeeldhouwde marmeren balustrade bezet was. Aan elk einde van bet terras stond een steenen paviljoen en in het midden prijkte eene fontein met eene groep geniussen en dolfijnen, thans echter alles bedekt met sneeuw. De kleine was verrukt over het gezicht op het bevroren meerdat als met duizenden diamanten fonkelde, terwijl de zonwier warmte reeds merkbaar was, bereids kleine geultjes in het ijs had doen ont staan, die vol water stonden. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1