295.
119e Jaargang.
1876.
W oensdag
13 December.
Dit bkd verschijnt dagelij ks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiëni 20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma HaVas, Laffits C°. te Brussel en Parijs.
Middelburg, 12 December.
FEUILLETON.
De abdis van Buchau.
"V erliiezing
tan éen lid toor de Kamer ran Koophandel en fabrieken.
Door burgemeester en wethouders van Middel
burg wordt het volgende bekend gemaakt:
dat bij de op heden plaats gehad hebbende
herstemming voor éen lid van de Kamer van
Koophandel en fabrieken alhier is gekozen de
heer J. DE DECKER.
Middelburgden 8™ December 1876.
De burgemeester en wethouders voornoemd,
(Get.) SCHORER.
De secretaris,
(Get.) G. N. DE STOPPELAAR.
Voor eene doelmatige bespreking der verschillende
quaestiën, tot het lager onderwijs in verband staande,
is op dit oogenblik nog even weinig gelegenheid,
als die in overvloed zich zal voordoen nadat het
verwachte wetsontwerp door de regeering ingediend
en bekend geworden zal zijn. Dan zal over dit
reeds zoo uitgeputte onderwerp weder een stroom
van woorden uitgegoten worden, overvloediger
misschien dan aan menig couranten-lezer lief kan
zijn.
Intusschen kan het zijn nut hebbeu enkelepan
ten reeds thans te behandelen, al ware het slechts
om bij de naderende discussie het terrein een wei
nig meer vrij te hebben.
Het is een openbaar geheim dat in het wetsont
werp ons weder een voorstel tot verplichte school
geldheffing te wachten staat.
De antecedenten van den heer Heemskerk, die
in 1868 hoopte door dit middel de vrienden van
het bijzonder onderwijs tevreden te stellen, zijne
buitengewoon krachtige bestrijding der mogelijkheid
van kosteloos gymnasiaal onderwijs, bij gelegen
heid der behandeling van de wet op het hooger
onderwijs in het begin dezes jaars, geven tot dit
vermoeden recht; doch de discussiën in de tweede
kamer op den 28ea en 29™ November jl. versterken
bet in hooge mate. Toen zeide de heer Schimmel-
penninek van der Oije, van anti-revolutionair stand
punt zijne hoop en vrees omtrent de toekomstige
onderwijswet uitsprekende: „Wanneer ik zeg dat
de anti-revolutionaire richting met een minimum
tevreden mag zijn, dan hangt alles daarvan af
waar de uiterste grenzen van dat minimum ge
trokken worden. Stelt b. v., men gaf als minimum
verplichte schoolgeldheffing, misschien zelfs zonder
minimum van bedrag, dan zeg ik: met zulk een
kluitje laten wij ons niet in het riet sturen." En
Naar het Duitsch van Julius ::on der Traun.
{Vervolg.)
Pratend en lachend vlogen de schoone abdis en
de knappe dragonder de hoogte af; de gedrukte
stemming van den vorigen avond was geheel ver
dwenen. Bij het ontbijt hadden de dames ver
klaard de terugkeerende heeren een eindweegs
te zullen begeleiden en dat besluit was nu in uit
voering. De sleden schoten met dien eigenaardi-
gen metaalklankdien ieder liefhebber van slede
vaarten kent, over de bevroren sneeuw heende zil
veren belletjes klonken lustig, en de hoeven der voort
ijlende paarden wierpen wolken van sneeuwdeeltjes
onboog, die glinsterend en fonkelend wegdreven.
Plotseling sprongen de paarden der voorste slede
ter zijde; de koetsier, die bij dien onverwaehten
schok op zijn hoogen zetel wankelde, trok de
leidsels sterk aan, maar kon de schichtige dieren
te nauwernood door de kracht zijner armen en
een vleiend: „Hoho! hobo!" in bedwang bouden,
en baron Frits vloog in de eerste consternatie
zijne gezellin onwillekeurig om den hals.
Toen de paarden schuimbekkendmet gespitste
ooren en met de voorpooten den grond opkrab
bende stilstondenvroeg Frits aan den koetsier
feWat is dat?"
de minister van binnenlandsche zaken antwoordde
blijkbaar op deze uitlating van den anti-revolu
tionairen woordvoerder, toen hij zijne verwon
dering betuigde dewijl „de heer Schimmel-
penninck van der Oije, anders nog al gewoon zijne
woorden te wikken en te wegen, enkele dingen
als van zeer gering belang beschouwde, waaraan
de minister meende dat die spreker en zijne geest
verwanten nog al gehecht waren."
Op grond dier woorden en antecedenten, welke
in overeenstemming zijn met het weinige dat om
trent den inhoud van het wetsontwerp is uitgelekt,
mag men bijna zeggen: het plan der regeering,
om de schoolgeldheffing verplicht te maken, is in
confesso. Bespreking er van is dus niet buiten
de orde.
Een kort woord ter omschrijving van het debat
ontleenen wij aan den heer Saaijmaus Vader bij
gelegenheid dier/.ellde discussie. „De gebreken
van den tegenwoordigen toestand zijn, meende
die spreker, niet zoozeer te zoeken in de wet
zelve, als in de wijze waarop men uitvoering aan
haar gegeven heeft. Het beginsel, waarop het
onderwijs rusten moet, behoort dat beginsel te
zijn, dat alleen vrede en rust geven kan en in het
Christendom zijn krachtigsten steun vinden moet,
zooals zulks ook beoogd werd door de ontwerpers
der thans bestaande wet, maar dat, in den toestand
waarin tegenwoordig het onderwijs verkeert, op
zoo allertreurigste wijze wordt op zijde gezet."
Welke is die „allertreurigste toestand?"
Het is deze, dat vele gemeentebesturen bet be
drag van het schoolgeld te laag hebben gesteld
naar den zin der vrienden van het bijzonder on
derwijs en dat in 241 van de 1300 Nederland-
sehe gemeenten in 't geheel geen schoolgeld ge
heven wordt, op grond van art. 33 der tegen
woordige schoolwet, luidende: „Ter tegemoetko
ming in de kosten kan (niet: moet) eene bijdrage
van ieder schoolgaand kind geheven worden".
In die wetsuitlegging zien de anti-revolutionairen
den ondergang hunner bijzondere scholen. In het
belang van deze verlangen zij gedwongen scbool-
geldheffing, zelfs, even als de heer Schimmelpen-
ninck v. d. Oije, met vaststelling van „een minimum
van bedrag".
Er zijn echter feitenwelke doen twijfelen aan
de juistheid der meening, welke het bestaan der
bijzondere scholen van scboolgeldbeffing op de
openbare afhankelijk acht. Ziehier wat de heer
A. Kerdijk, in een opstel in het December-nommer
der „Vragen des Tijds" daaromtrent doet opmerken.
Van de 226 gemeenten waar kosteloos openbaar on
derwijs gegeven werd, bielden niettemin in 41 zich
bijzondere scholen daarnevens staande. In het
2e schooldistrict van Zuid-Holland, dat 15 gemeenten
telt (buiten Delft), vindt men 11 bijzondere scholen
met eene kerkelijke kleur, hoewel in 9 gemeenten
„Genadige heer antwoordde deze„daar onder
die wilde rozenstruiken ligt iets waarvan de paar
den schuw zijn gewordenen als ik goed zie is
het een bevroren kind."
„Goede Godriep de abdis uitwierp het be
renvel af en sprong uit de slede, terstond door
den baron gevolgden beiden waadden door de
diepe sneeuw naar den rand van den weg. Daar
vonden zij Roosje liggenbleekmet ingevallen
wangende linkerhand krampachtig in het groene
mos gedruktwaarbij de roode rozenbottels tusscheu
hare blanke vingertjes te voorschijn drongen,
en verder koud en stijf aan al hare ledematen.
De baron betastte de kleine de beide slapen des
boofdshield zijn mond aan hare lippen of bi)
nog adem bespeuren kon rukte haar kleedje open,
legde zijne hand op haar hartkuil en riep einde
lijk met de grootste blijdschap uit: „Het kindis
nog warm!"
Snel haalde hij het berenvel van de slede,
breidde het op den grond uit, legde het kind,
dat als een doode vogel het hoofd liet hangen,
er op neernam eene hand met sneeuw en begon
de verstijfde ledematen te wrijven. De abdis,
die hem dadelijk had begrepenhad ook hare handen
reeds vol sneeuw. De baron behoefde slechts te
zeggen: „Hier, hier! maar snel en krachtig!" en
wees met den vinger de beste plaatsen aan. Nau
welijks was de gravin van Montfort aan het werk,
of ook de barones van Korporell kwam er bij.
Zij vroeg nietsmaar nam ook sneeuw en wreef
waar zij maar een plekje kon vinden. Zelfs de
het openbaar onderwijs kosteloos is. Van de 6
gemeenten., waar schoolgeld geheven wordt, vindt
mm slechts in twee bijzondere scholen. Van de
9 gemeenten waar het onderwijs kosteloos is, wor
den er daarentegen in zes bijzondere kerkelijke
scholen aangetroffen. Men zou dus bijna zeggen
dat deze laatste het best bloeien waar hun het
terrein door de kostelooze openbare school het
sterkst betwist wordt; maar zeker schijnt het dat
hun leven of dood ten onrechte afhankelijk geacht
wordt van het al of niet heffen van schoolgeld op
de openbare school, en door geheel andere om
standigheden beheerscht schijnt te worden.
Wat verlangt men echter? Het openbaar onder
wijs moet, dit kan door niemand ontkend
worden, kosteloos blijven voor on vermogenden.
In de kosten er van kan niet naar gelijke even
redigheid met anderen bijgedragen worden door
hen die minvermogend zijn. Er blijven dus alleen
over zij die vermogend genoeg zijn om een tamelijk
hoog schoolgeld te betalen; maar wie daartoe in
staat zijn, zullen ook wel, indien zij voorliefde koes
teren voor de bijzondere scholen, zich het offer
blijven getroosten dat daartoe van hunne beurs ge
vergd wordt, gelijk de bloei van zoovele dier
scholen op dit oogenblik dan ook bewijst. Ook
het bezwaar dat deze laatste ouders, nevens het
geen zij moeten opbrengen voor het onderwijs
hunner eigen kinderen, ook nog moeten helpen
dragen in de kosten van een onderwijs dat zij
schadelijk achten, zal blijven bestaan, want de
openbare scholen voor on- en minvermogenden,
die neutraal zullen zijn en blijven, moeten bekos
tigd worden uit de belastingen, welke ook zij
helpen opbrengen.
Zoo blijkt dat dit hulpmiddel, dat door de con
servatieven uitgevonden is om er de anti-revolu
tionairen mede te paaien, inderdaad niets anders
is dan een „doekje voor het bloeden," waarmede
men noch den bloei der bijzondere scholen verze
keren, noch de gemoedsbezwaren doen ophouden
zal. Verplichte schoolgeldheffiug zalals er geen
minimum bij bepaald wordt1, niets beteekenen.
Wordt er daarentegen een minimum voorgeschre
ven, hoog genoeg om het bijzonder onderwijs te
vreden te stellen, wij redeneeren voor een
oogenblik alsof de wetgever het recht zou hebben
zich op dat standpunt te plaatsen, dan zal de
wettelijke bepaling feitelijk daarop nederkomen
dat de verbetering van het volksonderwijs belem
merd wordt ten behoeve der bijzondere scholen.
„De beweging, zegt de beer Kerdijk, die
van liberale zijde tot verkrijging eener verbeterde
wettelijke regeling van bet lager onderwijs is uit
gegaan,wenscht het bijzonder onderwijs aan
zichzelf overgelaten te zien en eischt van den staat
dat hij aan do bijzondere school noch vijandschap
noch vriendschap betoone. Overal wordt van
oude landkommandeur was in weerwil van zijne
jicht naar de groep heengewaad, pakte eveneens
wat sneeuw op en zou vaD harte gaarne meêge-
wreven hebbenals er nog maar plaats voor zijne
handen ware geweest.
Eensklaps sloeg het kind de bruine oogen op
en vroeg„Wat doet ge met mij Houd mij
niet op; ik moet naar Buchau naar het dames-
stift, om olie van laurierkers en mosterd en dok
ter Ilafenreffer voor mijne zieke moeder te halen."
Dame Korporell trok van onder hare Poolsche
tnnika baar rooden shawl tevoorschijn, wikkelde
het meisje daar zorgvuldig in en zeide: „Jaagt
men zulk eeu lief en fijn kind in zulk een bittere
koü naar buiten? Wat moeten dat voor menscben
zijn
„Niemand heeft mij naar buiten gejaagd," ant
woordde de kleine ijverig, „en moeder vooral
nietmaar ook de vrouw van den boschwachter
niet, waar wij bij wonen, dat is eene heel goede
vrouw. Ik ben zelf van nacht uitgegaanom niets
te verzuimen, want de barbier van Seekirchem
zeide dat er haast bij was, En zoo ben ik
heen gegaan om den dag te gemoet te loopen,
maar de nacht was nog lang en het weer ver
schrikkelijk, en als niet een ree mij uit hetbosch
had gebracht, weet ik niet waar ik nu zou zijn.
Waarom hebt ge mijn kleeren open gemaakt?
ge ziet er toch alle als goede menschen uit, en
zoo voornaamO daar is ook de heer die giste
ren zijne muts in den wind opving en zoo vroo-
lijk lachte. Maar mijne arme moeder verschrikte
overheidswege voldoend openbaar lager onder
wijs gegeven, zoo wil het de grondwetde be
staande schoolwet is ter uitvoering van dit gebod
ontoereikend gebleken: daarom moet de schoolwet
herzien worden. Daarom en daarom alleen. Aan
de eischen van de tegenstanders der openbare
school mag en kan niet voldaan worden; niet
omdat de bijzondere school een kwaad is, dat
zooveel mogelijk gekeerd moet worden, maar omdat
de verzorging harer belangen door de overheid
met de grondwet in strijd is en buiten het gebied
der staatsbemoeiing ligt.
„Het geven van onderwijs is vrij, maar wie daaruit
afleidt dat de staat tevens de gelegenheid waar
borgt om van die vrijheid gebruik te maken,
miskent het elementaire, staatsrechtelijke onder
scheid tusschen recht en feit. Het feitelijk gebruik
der vrijheid kan niet door de overheid verzekerd
worden, zonder dat van den anderen kant haar
grondwettige plicht tot verzorging der openbare
school onuitvoerbaar blijkt. Yoor den tegenstander
der openbare schooi levert dit bezwaar geen
moeilijkheid op, maar hij moet dan ook bij den
eisch tot radicale verandering van stelsel volharden
en niet de logische fout begaan, van ondergeschikte
wijzigingen te verlangen in eene regeling, die van
het bestreden stelsel het noodwendig gevolg is."
Aan zulk eene „logische fout" hebben wij gezien
dat de beer Schimmelpenninck van der Oije zich
niet schuldig maakte, toen hij verklaarde dat hij zich
niet met het kluitje van verplichte schoolgeldheffing,
met of zonder vaststelling van minimum, in het
riet zou laten sturen. Daar dus dit hulpmiddel
zelfs niet de verdienste zou hebben de tegenstan
ders der openbare school te ontwapenen en daar
entegen de vrienden dier schóól belemmeren zou
in hun pogingen om haar bloei te bevorderen, is
dit conservatieve denkbeeld voor de liberalen
onaannemelijk.
Heden middag heeft de herstemming plaats ge
had voor twee leden van de kamer van koophan
del en fabrieken te Viissingen.
Ingeleverd waren 17 witte stembriefjesdaarvan
bekwam de heer P. Goeree 12 en de heer I. Luteijn
5 stemmen.
Verder waren ingeleverd 17 groene stembriefjes,
waarvan een van onwaardedaarvan verkreeg de
beer M. Pot 11 en de heer L. F. de Groof 5 stemmen.
De heeren P. Goeree en M. Pot zijn mitsdien
verkozen.
Men schrijft ons uit Zierikzee van den llcn
dezer
Bij de installatie van onzen nieuwen burgemees
ter op heden, die uwe lezers in dit nommer waar
schijnlijk vermeld vinden, is opnieuw het ondoel-
er zóo vandat zij nu doodziek is. Hebt gij mij
opgehouden, neem mij dan nu in uwe slede en
breng mij naar Buchau en rijd mij weer terug
met den dokter naar het boschwachtershuis.
Moet mijne moeder langer wachten omdat ge mij
onderweg hebt opgehouden?"
De heeren en dames zagen elkander verwonderd
aan. De gelaatstrekken, de manieren, de spreek
wijzen van bet meisje bewezen duidelijk dat men
bier geen boerenkind voorhad. Aan de nieuws
gierigheid der dames paarde zich een gevoel van
betrekking op het schepseltje, dat zij van een ge-
wissen dood gered hadden, want edele zielen leiden
uit eene met goed gevolg bekroonde weldaad de
verplichting tot eene lange reeks van verdere
goede daden af.
„Hoe heet gij, lief kind?" vroeg de abdis, de
wangen der kleine streelende.
„Ik heet Roosje."
„Gij zijt zeker het kind van arme menschen?"
„Ik ben een kind van in 't geheel geen menschen.
Ik heb niemand dan moeder, en die is alleen arm
omdat zij ziek is, want als zij gezond is geeft zij
geld aan de armen en de kinderen leert zij lezen,
schrijven, bidden en werken."
„Hier staan wij voor een geheim, waarvan wij
het spoor niet moeten laten varen," zei de abdis.
„Ik heb een gevoel, alsof een engel ons hier
geleid had om invloed op een ongelukkig lot uit
te oefenen. Lief kind," vervolgde zij tegen Roosje,
„door onze schuld zal uwe boodschap niet vertraagd
worden. Wolf," riep zij haar rijknecht toe, „rijd