N°. 290.
119e Jaargang.
Donderdag
7 December.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiëni 20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.! van 1—7 regels f 1,50
iedere regel meer t 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte/
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs.
Middelburg, 6 December.
FEUILLETON".
De abdis van Buchau.
COURANT.
Het debat, de vorige week tussclien de con
servatieve leden der tweede kamer en bet
ministerie gevoerd, kan in zoo verre buiten
onze verdere beschouwing blijven, als het de
vraag betrof of het kabinet al dan niet tot
dusverre in het bewind van 's lands zaken de
conservatieve beginselen betracht heeft. Die
vraag is voor het algemeen belang onverschillig.
Zoolang de regeering er in slaagt, met samen
werking der liberale meerderheid, bruikbare
wetten en maatregelen te beramen en uit te
voeren, kunnen wij haar met tevredenheid aan
het werk zien en is het onze plicht te wensehen
dat de ramp eener nieuwe verandering van
ministers, -want eene ramp blijft die altijd,
zoo lang mogelijk van het land blijve afgewend.
Wat echter wèl van algemeen belang is, dat
is de afdoende wederlegging, welke sommige
denkbeelden, door de voornaamste woordvoer
ders der conservatieve richting verkondigd, in
de kamerzittingen der vorige week ondervonden
hebben. Daaruit is opnieuw gebleken hoe de
partij van stilstand en aarzeling steeds met
groote woorden en schrikbeelden schermt, die
alleen in haar vrees voor verandering hun
oorsprong vinden en vaak op de grootste onkunde
gegrond zijn.
„De hervormingsmannen, zoo liet de heer
de Casembroot zich uit, sprekende over de
koloniale quaestie, hebben op het oog ver
andering van den maatschappelijken toestand
der Inlanders, naar Europeesche begrippen en
beginselen, terwijl de conservatieven er op uit
zijn om den Inlander volgens zijn eigen ge
woonten en zeden te besturen en geen Euro
peesche rechtsbegrippen op hem toe te passen."
De heer Wintgens omschreef het -vraagstuk
van den overgang van gemeentelijk in persoon
lijk landbezit als„de verwisseling van eene
aloude, eeuwenheugende, Oostersche rechtsin
stelling met de regelen van het Westersclie
recht; eene omwenteling, die zeker het meest
van allen ingrijpt in eene koloniaal-Inlandsche,
in eene nationale, in eene maatschappelijke
samenlevingde diepst ingrijpende maat
regel die, op welke maatschappij ook, kan
5
Naar het Duitsch van Julius von der Traun.
Vervolg.)
De beide gasten namen deze nitnoodigirg aan,
met dankbetuiging voor de groote eer die hnn
bewezeD werd. Ook de dames, en zeer bijzonder
de jongere, toonden door gebaren en gelaatsuit
drukking hoezeer zij met de beleefdheid harer
abdis instemden; Zij hoopten dat, wanneer men
er eens op geslapen had, de zaken, die in't laatste
uur zoo ingewikkeld waren geworden, zich wel
weêr zouden oplossen, en tevens dachten zijMis
schien uoodigt de vorstin ons ook wel op 't ont
bijt."
Maar de vorstin noodigde niemand meer dan de
twee, die zij reeds genoodigd had.
Men wenschte elkander goeden nachten
terwijl twee lakeien oom en neef met fakkels
naar den heerenvleugel voorlichtten, begaven de
stiftsdames, voor het meerendeel niet in de beste
luim, zich naar hare vertrekken.
Nadat de vorstin-abdis zich in hare slaapkamer
van haar pronkgewaad ontdaan had en door hare
kamenier verlaten was, wierp zij een blik in hare
psyche en moest zich bekennen, dat zij er even
eens uitzag als andere vrouwen van welke de wereld
worden toegepast." Die stellingen werden door
dezen veteraan der conservatieve richting met
zijne gebruikelijke macht van citaten, met zijn
indrukwekkenden woordengalm en groot ver
toon van geleerdheid uiteengezet.
De heer Insinger, die bij deze gelegenheid
noodig vond de wapenrok van een soldaat dei-
oude garde van Napoleon I aan te trekken en
aan Cambronne's woord La garde meurt
mais ne se rend pas te herinneren, stelde vast
dat de koloniale quaestie is een strijd tnsschen
twee stelsels. „Een stelsel van menschlievend-
heid, van orde, van billijkheid en recht, door
Nederland onder graaf van den Bosch inge
voerd." En een stelsel van „regeeren der
koloniën met het oog op de productiviteit en
niets anders." Het eene stelsel bedoelt: „Java
te doen ondervinden de weldaden van een ge
regeld bestuur en den Javaan den beschaven-
den en ontwikkelenden invloed van geregeld en
arbeid. De vruchten van dien arbeid
hebben voordeelen opgeleverd, die niet zijn
geweest het doel van het stelsel, maar het
gevolg; ze zijn grooter geweest dan men ooit
verwacht had en konden alzoo genoemd worden
toevallige baten." Het andere stelsel werd
door den heer Fabius omschreven als: „den
Javaan over te geven aan particulieren, waar
onder er zijn die den Javaan om eigen voor
deel zouden willen uitzuigen."
Wat is er aan van al deze beweringen?
De heer des Amorie van der Hoeven be
lastte zich den volgenden dag met liet antwoord.
Men weet dat deze afgevaardigde als advo
caat en als redacteur van het Bataviaasch
Handelsblad, vele jaren in Indië vertoefd heeft
en de Indische quaestiën door eigen aanschou
wing en practische behandeling kent.
Tot de doctoren in het Indische recht, die
den overgang van gemeentelijk in persoonlijk
grondbezit op Java als eene maatschappelijke
omwenteling beschrevenzeide hij
„Koopt, leest en bestudeert het verslag, on
langs aan de landsdrukkerij in het licht ver
schenen waarin mannen van verschillende
richtingop de meest objectieveonpartijdige
wijze hebben bijeengebracht de resultaten van
een zeer ernstig en nauwgezet onderzoek aan
gaande de rechten van den Inlander op den
grond. Daaruit zult gij zien dat de revolutie,
die gij vreest, voor de helft onnoodig zou zijn,
vermits reeds nu over ongeveer de helft van
zeide dat zij schoon waren. Deze waarneming
schonk haar eene tevredenheid die haar spiegel
liaar nooit op andere dagen had gegeven, Het viel
haar nu in dat Frits van Rehlingen, de interessante
cavalier, onder hetzelfde dak met haar vertoefde
en zij glimlachte. Jammer, dacht zij dat die
jongman Duitsch-ridder wil worden en de gelofte
van den ongehuwden staat zal afleggen. „Maar,"
sprak zij bij zicbzelve, „heb ik niet dezelfde ge
lofte gedaan? Misschien zal hij tegenover mij
aan den anderen oever van het meer wonen
Hero en Leander!" Wederom verscheen een glim
lachje op haar gelaat en met dat lachje sliep zij in.
III.
De boschwachterswoning te Brakenhofen was
een oud gebouwtje. De vuren balbendie het ge
raamte van het huis uitmaakten, waren zwart
geworden en half vermolmd ten gevolge van den
tand des tijds en de invloeden van het weder;
de kalklaagwaarmede de steenen waren over
trokken die de ruimten tusschen die balken aan
vulden was vuil geworden en afgebrokkelden,
indien niet een honderdjarige wijnstok de muren
omkleed had, zou het huis meer op eene roover-
herbergdan op het verblijf van een eerzamen
jachtopziener geleken hebben. Maar de wijnstok
maakte alles weer goed. In 't mooie jaargetijde
suisde er de wind doorheen en zaten er de vogel
tjes in te sjilpen. Boven de voordeur kwam een
Java individueel grondbezit bestaat; terwijl ze
voer de andere helft zou zijn eene contra
revolutie, eene restauratie dus, iets dat zoo
conservatief mogelijk en in den geest der beeren
zeiven is."
Den heer Wintgens voegde hij toe: „Niette
genstaande gij zeer veel en zeer dikwijls over
Indische toestanden hebt gesproken, hebt gij
toch op zeer gewichtige punten er het a, b, c
nog van te leeren. Anders zoudt gij weten
dat een particulier ondernemer, een suiker
fabrikant b, v., oneindig liever zijne gronden
buren zal van de dorpshoofden (gemeentelijk
landbezit), met wie bij naar hartelust knoeien
kan, dan van een groot aantal individueele
bezitters, die natuurlijk hun eischen zeer hoog
zullen stellen omdat zij weten dat de fabrikant
volstrekt noodig beeft eene aanzienlijke hoe
veelheid aaneengesloten grond Wel verre
dus dat het individueel bezit der Inlandsche
bevolking ten voordeele zon zijn van de par
ticuliere ondernemers, is het zeker dat deze
veel liever zullen vasthouden aan het commu
naal bezit".
Wij kunnen verder omtrent deze merkwaar
dige rede, welke het geheele samenweefsel van
conservatieve spinnewebben vaneen scheurde als
een stormvlaag, onze lezers slechts verwijzen
naar het Bijblad, Alleen nog deze slotsom,
waartoe de heer van der Hoeven kwam
„Wanneer de conservatieve leden, die zooveel
'aanstoot hebben genomen aan de verklaring
des ministers van koloniën, over Indische zaken
spreken willen zonder die grondig bestudeerd
te hebben, dan is dit hunne zaak; maar wan
neer zij uit Indische aangelegenheden eene
akte van beschuldiging willen opbouwen tegen
eene bevriende regeering, dan belmoren zij te
zorgen dat hunne wapenen van iets beter ge
halte zijn dan blikken sabeltjes".
Is echter deze afgevaardigde uit Breda, deze
bekeerling en beschermeling van het ultramon-
tanisme, wel een vertrouwbaar getuige Is
hij misschien niet een man die, met zijne onbe
twistbare, doch gevaarlijke gave der welspre
kendheid en- met zijn vertoon van plaatselijke
bekendheid in Indië, er gemakkelijk in sla
gen kan, minder welbespraakte volksvertegen
woordigers onvoorbereid uit het veld te slaan
Men zon het misschien kunnen aannemen,
indien door de op zoo heftige wijze aangegre-
penen slechts iets, slechts eene enkele aan-
hertenkop met een gewei van achttien takken uit
het dichte gebladerte te voorschijn, dat aan lichte
ranken zich om de ijzeren traliën der bovenver
dieping kronkelde en verder tot aan den nok op
klom om zich dan zijwaarts af uit te breiden
over bet met een spits dak prijkend hoektorentje,
dat aan de oostzijde uitstak naar den kant van
het meer, waarop echter door geboomte het gezicht
belet werd. Des winters ontbrak het wel aan
het vroolijke gebladerte, maar de takken en twij
gen van den ouden wijnstok omspanden het wrakke
muurwerk dan als een net, hetwelk alles bijeen
scheen te houden.
Het was laat op den avond. Terwijl ginds in
hot damesstift het eene licht na het andere uit
ging en de jonge harten aldaar met hunne herin
neringen en verwachtingen onbezorgd insliepen,
was er zoowel beneden als boven in de bosch
wachterswoning nog licht, en nu eens boven, dan
weder beneden bewogen zich schaduwen langs de
gordijnen der vensters. Van tijd tot tijd deed de
bosehwaehtersvrouw de voordeur open en luisterde;
maar wijd en zijd was niets anders te hooren
dan het kraken der hoornen die door den storm
werden gebogen en het dof gedreun van zware
sneeuwmassa's die de wind van de heen en weer
zwaaiende dennentakken naar beneden wierp.
Dan hield de vrouw de hand hoven de oogen
alsof zij naar iemand uitzagdien zij met smach
tend verlangen verwachttedoch zij werd niets
gewaar dan dwarlende sneeuwvlokken, achter
welke de ondoordringbare duisternis lagterwijl
nemelijke bewijsgrond tot hunne verdediging
in het midden gebracht was. Maar zij ant
woordden op eene wijze, die hunne zaak erger
in plaats van beter maakte.
De heer Wintgens haalde, om te bewijzen
hoeveel studie hij van de quaestie van het
grondbezit op Java gemaakt had, een citaat
aan van graaf van den Bosch en een ander
van den raadsheer Eekhout, het een om aan
te toonen dat het cultuurstelsel niet bedoeld
bad de bevolking te benadeelen, het ander om
te doen zien dat particuliere ondernemers meer
zorg voor hun eigen voordeel dan belangstel
ling in het lot van den Javaan koesteren. Voorts
beproefde liij den beer van der Hoeven „dood
te slaan", door uit dagbladartikelen van dezen
te bewijzen dat bij vroeger de opheffing van
bet gemeentelijk grondbezit had aangeprezen
in het belang der particuliere nijverheid. Hij
knoopte daaraan de beleediging vast, dat de
schrijver dit wel gedaan zou hebben omdat hij
toen in dienst was van particuliere onderne
mers. Die laatste aanval bekwam hem echter
slecht, want de heer van der Hoeven voegde
hem toe: „Gij bewijst alweder duidelijk dat
gij de Indische toestanden niet kent. Anders
zoudt gij weten dat de particuliere industrie
in Indië ten hoogste vijandig is geweest aan
die dagbladartikelen, welke zeer onaangenaam
klonken in de ooren van onderscheidene zich
noemende liberalen en particuliere ondernemers."
De heer de Casembroot deed aanhalingen
uit boeken van Edw. Warren (over E n g e 1 s c h-
Indië), van Emile de Laveleye en van Raffles,
om aan te toonen dat hij niet noodig had het
rapport der Nederlandsche commissie over het
grondbezit op Java, of het verslag van den
heer Levyssohn Norman over diens conversie-
reis te lezen!
De heer Insinger gaf zich gewonnen. „Ik
maak, zeide hij, hoegenaamd geen aan
spraak op kennis; ik spreek alleen gedreven
door gevoel, gevoel van afschuw voor de uitzui
ging der planters." Wat hem echter niet belette
te verklaren dat hij zijne kennis niet verkoos
te putten uit boeken, door den heer van der
Hoeven aangehaald, waaronder dat van van
Deventer, dat wegens een zeer befaamde druk
fout en op grond van partijdige schifting
der daarin gebruikte officieele bronnen in een
kwaden reuk staat. Maar ook dezen spreker
bracht zijn antwoord geen heil, want nu kwam
de wind haar ijzige sneeuwvlagen in het gelaat
joeg. Met een mismoedig gebaar trad zij terug
en sloot de huisdeur.
Zij ging weer in de benedenkamerzette de
koperen knijpbril op en trachtte verder te lezen
in bet gebedenboekdat op de tafel opengeslagen
lagmaar telkens hief zij het hoofd op en luis
terde zelfs als er maar een houtblok in het vuur
knetterde. Daar kwam iemand zonder gedruis
buiten aan de kamerdeur lichtte de klink op en
trad binnen. De vrouw stond verschrikt op,
maar haar gelaat nam terstond de uitdrukking
van het liefderijkste medelijden aan. Het was
een aardig meisje van ongeveer zeven jaar dat
met den vinger op den mond en het hoofdje luis
terend half achterwaarts gewend, het vertrek was
binnengekomen. In de bruine oogen van het kind
lag een angstige smeekbede en de hoeken van
haar mond vertrokken zich alsof zij op het punt
stond in schreien uit te barsten. Toen de boseh
waehtersvrouw de armen naar het kind uitstrekte,
hing het in een oogenblik aan haar hals en
weende bitterlijk.
„Niet zooniet zoozeide de vrouw. „Laat
alles aan Onzen Lieven Heer over en zeg mij hoe
het met moeder gaat."
„Och juffrouwik weet het nietantwoordde
de kleine, „en ik geloof dat moeder het zelf niet
weet. Zij ligt zoo stil en haalt zoo rustig
adem
„Dan slaapt zij zekerRoosje."
„Och neen dat doet zij nietwant hare oogen