xo<u.
Dinsdag
21 November.
±xo~ t/ aoiigaug.
Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijko nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels 1,50
iedere regel meer t 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte^
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Lapfite C°. te Brussel en Parij^
Middelburg, 20 November.
Frankrijk's „revanche."
Benoemingen en besluiten.
middelbirgsche courant.
Indien iemand omstreeks het midden van
1871, toen Frankrijk bloedend aan de voeten
van zijn overwinnaar lag en de burgeroorlog
op het punt scheen de eenheid van het over
wonnen land voorgoed op te heffen, voorspeld
had dat na vijf jaren het machtige Duitsche
keizerrijk aan den steun van Frankrijk be
hoefte zou voelen en dat uit Duitschland
stemmen zouden opgaan om de noodzakelijk
heid te betoogen van aan Frankrijk in den
raad der groote mogendheden den invloed
van weleer terug te geven, hij zou met
een minachtend schouderophalen beantwoord
zijn.
En toch, niet veel minder dan dat zien
wij thans gebeuren.
Hoor slechts den kreet, van vertwijfeling
schreven wij bijna, van ongerustheid mogen
wij zeker zeggen, dien een der hoofdorganen
van de publieke opinie in Duitschland, de
Kölnische Zeitung, slaakt bij het overwegen
van Rusland's overmoed en van Duitschland's
onmacht om dien te beteugelen:
„„Mijne heeren, laat ons den opperbevelheb
ber van het leger het beste toewenschen."
„Met die woorden, schrijft de Köln.Zei
tung, sprak keizer Alexander van Rusland
den 15™ November te Petersburg zijne gene
raals en officieren toe. Öp den 27™ of op den
30en November zal de vredesconferentie te
Konstantinopel geopend worden. Rusland, on
getwijfeld het beginsel huldigend dat wie den
vrede verlangt zich op den oorlog moet voor
bereiden, had nauwelijks zijne toestemming tot
de conferentie gegeven, of het bracht een ge
deelte van zijn leger op voet van oorlog. Tot
opperbevelhebber vam het Zuidelijke ofDonau-
leger is de grootvorst Nikolaas (de oudere)
benoemd en de keizer uit in het openhaar den
wensch dat hij oorlogsroem behalen moge.
Wie naar oorlogsroem verlangt moet natuurlijk
den oorlog wenschen, en het is dus buiten
tegenspraak eene eigenaardige manier, waarop
de Russische keizer zijne vaak geroemde vrede
lievendheid lucht geeft. Neemt men daarbij
in aanmerking dat de keizer reeds te Moscou
verklaard heeft dat hij, ofschoon hij zijne ge
zanten aan de conferentie deel zou laten nemen,
toch als het noodig was zelfstandig handelen
zou om van Turkije de ve.reischte waarborgen
te verkrijgen voor de verbetering van den
toestand der Christenen, d an ziet men in dit
alles eene wijze van handt den, welke sedert
Napoleon I in Europa haire wedergade niet
gevonden 'heeft. Men zou bijna gelooven dat
diens voorspellingEuropa g :aat eene Kozakken-
overheersehing tegemoet, reeds tot vervulling
was gekomen
„Nog veel onbewimpelder dan de Russische
regeering verkondigen de KUBsische bladen dat
hun land op den oorlog losga at. De regeering
spreekt ten minste nog over v rede en verzekert
dat het haar alleen om verbete ring van het lot
der Turksche Christenen, geenszins om vero
veringen te doen is. De Russische pers pre
dikt zonder omwegen oorlog en verovering.
De „Golos" die voor een gematigd orgaan
doorgaat, zegt korten bondig: „„Honderd dui-
zende bajonetten wachten slechts op lietwoord
van den opperbevelhebber en staan gereed om
de Turksche horden uit aUe Slavische landen
te verjagen
„De Russen weten dus wat zij willen en wij
weten het even goed
En urij dan zoo klaagt het Duitsche
hoofdorgaan verder met bitterheid. „Is er van
ons zelfs nog wel sprake Wat hebben wij een
maal hoog opgegeven van den invloed dien het
tot eenheid gebrachte Duitschland uitoefenen zou!
Voor dat er nog een Dnitsch keizerrijk bestond
vernamen wij uit den mond van koning Frie-
drich Wilhelm IV, dat Oostenrijk en Pruisen,
verhondensterk genoeg waren om zonder
strijd den vrede in Europa te handhaven. En
onze voortreffelijke Moltke verklaarde dat het
Duitsche rijk machtig genoeg is niet alleen
om voor zichzelf den vrede te bewaren, maar
ook om dien aan de geheele wereld op te
leggen.
„Wij weten trouwens niet wat Duitschland
in stilte doet om den vrede te bewaren; maar
het schijnt dat zijne bemoeiingen tot dusverre,
geen gevolg hebben gehad. Wel verzekert
men ons ook nu nog dat het driekeizersver-
bond nog ongeschonden is, dat de conferentie
plaats hebben en niet vruchteloos zijn zal.
Wel beweert men dat Rusland zich alleen
tot den krijg toerust om Turkije te doen zien
dat het met ernst de inwilliging zijner eischen
verlangt, even als [de Engelsche eerste mini
ster alleen van oorlog en van een tweeden of
derden veldtocht gesproken heeft om den ernst
van Engeland te toonen en Rusland's eischen
te matigen. Maar men zou bij dat alles tooh
met Job kunnen uitroepen Gij zijt allen niets
dan bedrieglijke troosters Wie den toestand
met een onbevangen blik overziet, moet erkennen
dat het even zoo gesteld is als in 1853 toen
lord Clarendon zeide: „Wij drijven den oorlog
te gemoet."
Leest men tusschen de regels dezer bittere
jammerklacht van het blad, dat voor weinige
maanden nog het driekeizersbond op alle tonen
en wijzen verheerlijkte, niet de vrees van
Duitschland voor den overmachtigen Russischen
kolos, die maar altijd in sterkte toeneemt en
straks, zijne grenzen tot aan den Bosporus
uitgebreid, de Zwarte en de Middellandsche
zee tot Russische meren gemaakt hebbende,
het schier in zijne macht hebben zal de Kozak
ken-voorspelling van Napoleon I tot eene
waarheid te maken? Duitschland ziet de
schaduw, welke die wassende macht over zijne
grootheid werpt, langer en langer worden; het
voelt dat tusschen Duitschland en Oostenrijk
sedert 1866 afgronden bestaan, die door geen
vriendschapsbetuigingen der souvereinen te
dempen zijn geweest; het herinnert zich dat,
naar de voortreffelijke Moltke ook gezegd heeft,
„zijne overwinningen het wel bevreesd, maar
niet bemind hebben gemaakt," het voelt zich
alleen en onmachtig tegenover het naderend
gevaar, en de vrees slaat het groote kei
zerrijk om het fier kloppende hart!
„Men verzekert ons, zoo gaat de Kölni
sche voort, dat beweegredenen der diepste
wijsheid Duitschland thans tot werkeloosheid
dwingen. Wij bevinden ons in een eigenaardigen
toestand. Frankrijk koestert een onverzoenlij-
ken haat tegen ons en rast zich toe tot een
revanche-oorlog, en daarom kunnen wij de
beproefde vriendschap van 'Rusland niet op het
spel zettenalthans niet terwille van Turkije,
dat ons zoo weinig aangaat. Dat kan alles
waar zijn en wij ontkennen het gewicht dezer
overweging niet, maar op die wijze zou mis
schien de ultramontaansche afgevaardigde
Jörg gelijk gehad hebben, toen hij zeide dat
niet Duitschland door den jongsten oorlog opper
machtig is geworden, maar Rusland."
De Kölrfische toont verder aan dat de ver
plichtingen, welke Duitschland in 1815 aan
Rusland gemaakt had, meer dan opgewogen
zijn geworden door de overmacht die de
ezaar tot 1866 aan alle Duitsche hoven uitoe
fende; dat de nieuwe verplichtingen, door de
welwillende onzijdigheid van Rusland in 1870
aangegaan, niet beter kunnen afgelost worden
dan „door het czarenrijk op voorzichtige wijze
van een onrechtvaardigen en gevaarlijken oorlog
terug te houden."
Het blad voelt echter maar al te goed dat het
Duitsche rijk alleen daartoe buiten staat is en
daarom doet het op de medewerking van alle
groote mogendheden, van Frankrijk in de
eerste plaats, een beroep, zooals in 1871 zeker
geen mensch had willen gelooven dat in 1876
te Keulen geschreven zon worden.
„Een zelfstandig handelen van Duitschland
tegen Rusland zal niemand verwachten; maar
zou het onmogelijk zijn het vaak genoemde
„Europeesch concert" te herstellen, waarin
Frankrijk even goed zijne partij
speelde als de andere mogendhe
den? Frankrijks belangen worden ernstiger
bedreigd dan de onze, wanneer Rusland zich
op het schiereiland van den Balkan vestigt
en den voet in de Middellandsche zee zet.
Ook het beschermheerschap over de Christenen
in Turkije, dat Rusland weder eischt, alsof er
geen Krimoorlog gevoerd en geen Parijzer-
vrede gesloten ware, is onbestaanbaar met
Frankrijks aanspraken. Wij zien. geen anderen
weg tot den vrede als wanneer Europa zich
vast aaneensluitwant wanneer het zoo be
sluiteloos en verdeeld blijft als tot nu toe dan
heeft die diplomaat gelijk gehad die het woord
uitsprak„Er bestaat geen Europa meer."
De onhandige poging om te betoogen dat
het aangroeien van den Russischen kolos voor
Frankrijk gevaarlijker zou zijn dan voor
Duitschland, doet glimlachen. Zoo, zou men
zeggen doet alleen de vrees redeneeren.
Ongetwijfeld zou Frankrijk zijne „aanspraken"
in het Oosten diedat erkennen wij
in den vroegeren toestand tot de onver-
breekbare traditiën der Fransche diplomatie
schenen te behooren, thans wel prijs geven,
indien het daardoor kans zag de veroveraars
van den Elzas en van Lotharingen in zulk
een toestand te brengen, dat de gelegenheid
voor eene revanche naderbij kwam.
Voorwaar„de wereldgeschiedenis is het
wereldgerichtWie in 1870 beweerde dat
Duitschland onrecht pleegde door zich aan den
Elzas en aan Lotharingen te vergrijpenwerd
tot zwijgen gebracht door het betoog der nood
zakelijkheid om het overmoedige, altijd oor
logzuchtige Frankrijk tot eene „mogendheid
van den tweeden rang" temaken. „Menmoest
het ondier de klauwen afsnijden", beweerde
de Kladderadatsch in zijne spotprenten. En zie, na
vijf jaren zijn de klauwen reeds weder aange
groeid. Na vijfjaren predikt Duitschland de nood
zakelijkheid dat Frankrijk zijn ouden invloed
in Europa herneme en in hetzelfde nommer
der Kölnische Zeitung treffen wij een betoog
aan, hoeveel ratiöneeler en meer gewettigd in
1860 de gewapende tusschenkomst van Napo
leon III in Syrië was, dan thans die van
Alexander II- in Bulgarije
Die verschijnselen geven, te midden van
zooveel in den toestand in Europa dat tot
treurigheid stemt, eenige bemoediging. Zij
bewijzen dat men wéldoet met nooit aan de
toekomst van zijn land te wanhopen en dat,
wanneer het brutaal geweld voor een oogenblik
de eischen van het recht met voeten treden
kan, de loop der gebeurtenissen zelf zich he
iast met de taak om aan de vertreden ge
rechtigheid hare revanche te bezorgen.
De groote belangstelling, zoo hier als elders
omtrent den toestand van het droge dok alhier
aan den dag gelegd, maakt het ons ten plicht te
melden dat gisteren weder water in het vóór- of
natte dok is gelaten. Aanvankelijk drong het
water weder door de afsluitingsklep heen, die
waarschijnlijk nog niet volkomen sloot; doch nadat
dit water door het te werk stellen van het
stoomwerktuig was afgevoerd, heeft het verschijn
sel zich niet meer herhaald, zoodat het water op
dit oogenblik ter hoogte van het kanaalpeil tegen
de afsluitingsklep staat, doch het dok daarachter
geheel droog is.
Wie het welzijn onzer stad ter harte gaat, zal
ongetwijfeld met ons wenschen dat dit aanvanke
lijk sncces blijvend moge zijn.
In de opmerkingen over de Sehelde-quaestie,
in ons vorig nommer tot het Vaderland gericht,
zijn door een drukfout in den vijfden regel de
woorden „Brusselsche kabinet" blijven staan,
terwijl „Britsche kabinet" geschreven was.
Naar wij vernemen is beden weder een Duitsch
vaartuig met afval van aniline-kleurstoffen te
Vlissingen gepasseerd om die vergiftigde zelfstan
digheid nabij onze kusten in zee uit te werpen.
Ditmaal waren de Nederlandsche autoriteiten, als
wij goed zijn ingelicht, niet met de komst van
dit gevaarlijke schip bekend gemaakt.
Onze oude bekende, de Deensche stoomboot
Phönix, heeft nabij Antwerpen weder een schip
aangevaren, en wel zoo heftig dat het slachtoffer
op de helling gehaald en de Deensche schepen-
verdelger zelf in het dok te Antwerpen gebracht
is moeten worden om de bekomen schade te
herstellen.
De directie der Maatschappij tot ^exploitatie van
staatsspoorwegen heeft benoemd tot stations
chef te Goes, ter vervanging van den heer A. P.
van der Putt, die naar Enschedé verplaatst is, den
heer J. C. Adriaansen, thans chef te Assen.
In het Handelsblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen's
Westelijk deel leest men
„Wegens de gebrekkige postgemeensehap
komen de brieven die 's morgens te Breskens
aankomen, 's middags om éen uur al te Aardenburg.
Weldra zal de dag aanbreken, dat we ons zullen
verheugen, dat zij nog ooit komen."
De Staats-courant van 19 en 20 dezer bevat
het koninklijk besluit van den 7en dezer, houdende
bepalingen omtrent de vrijstellingen van brief
port, en zulks met intrekking der koninklijke
besluiten van 5 Juli 1850 (Staatsblad n° 38) en
22 September 1875 (Staatsblad n° 173).
In de Staats-courant van 19 en 20 dezer is
opgenomen het vervolg van het verslag omtrent
de aanwinsten van het koninklijk kabinet van
penningen en gegraveerde steenen gedurende het
jaar 1875.
De Amst. Ct. verneemt, dat een der eerste finan-
cieele instellingen te Parijs, zoo voor zichzelveals
voor een syndicaat van voorname bankiers, aan
de aanvragers om concessie tot droogmaking van
het Zuidelijk gedeelte der Zuiderzee heeft aan
geboden het vormen van het daarvoor benoodigde
kapitaal; en voorts, dat diezelfde vroegere aanvra
gers zich andermaal tot de regeering hebben gewend
tot het verkrijgen van concessie op de voorwaarde
door bovenbedoelde financieele instelling voorgesteld.
Het Provinciaal blad van Zeeland n" 107 bevat
eene circulaire van gedeputeerde staten aan de
collegiën van burgemeester en wethouders, in deze
provincie, houdende kennisgeving, dat de provin
ciale staten in hunne jongste vergaderingmet het
oog op de verhooging der kosten van verpleging
volgens de nieuw aangegane overeenkomst met
regenten van het geneeskundig gesticht voor krank
zinnigen te Delft (Prov. blad n° 96 van 1876)
besloten hebben de provinciale subsidie ter tege
moetkoming in de kosten der verpleging van arme
krankzinnigen te bepalen op 60 'sjaars voor
ieder, in te gaan 1 Januari 1877, terwijl de subsi
die uit 's rijks kas bepaald blijft op 40 'sjaars.
pensioenen. Pensioen verleend aan B. K. van
der Meulen, verificateur van 's rijks belastingen,
ten bedrage van f 1067, wegens ouderdom en
diensttijd; aan H. W. M. Habraken, ontvanger der
registratie en domeinen, ten bedrage van 1522,
en aan A. Engelenburg, ontvanger der directe