1876.
11 November.
iV'. «BS.
119° Jaargang.
Zaterdag
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nonnners zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiên20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.; van 1—7 regels f 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffitb C°. te Brussel en Parijs.
Middelburg, 10 November.
FEUILLBTOM.
Chetwynd Calverley.
MIDDELBURGSCHE COURANT.
Door burgemeester en wethouders van Middel
burg is benoemd tot commies ter secretarie
alhier, belast met de werkzaamheden van den
burgerlijken stand, de heer G. ter Meulen, ambte
naar ter gemeente-secretarie te Enschedé.
Door den commissaris des konings is eer
gisteren en gisteren telkens aan de helft van de
leden der provinciale staten van Zeeland een diner
aangeboden.
Men leest in het Vaderland:
Sommige nieuwsbladen deelden voor eenige da
gen mede, dat de onderhandelingen ten opzichte
van den afstand van den LuikschLimburgscben
spoorweg en den aanleg van het kanaal van Neu
zen naar Gent tusschen de Belgische en Nederland-
sche regeering zonden zijn hervat. Wij vernemen
echter uit positieve bron, dat die bewering voor
het minst voorbarig is. Wel schijnt het Belgische
gouvernement onlangs den wensch te hebben uit
gedrukt, dat er nieuwe onderhandelingen zouden
worden aangeknoopt, doch tot heden werd die
aanvraag niet beantwoord. En die aarzeling is
zeer verklaarbaar, wanneer men zich de gewich
tige concessiën herinnert, die het Nederlandsche
gouvernement aan België bij het vroegere ontwerp-
tractaat deed; alsmede dat het niettemin door de
Belgische kamer der volksvertegenwoordigers werd
verworpen. Indien dus ook de onderhandelingen
eerlang mochten worden hervat, dan duidt niets
nog aan, dat zij met goed gevolg bekroond en
nog minder dat haar resultaten door de kamers
van beide landen bekrachtigd zullen worden."
Volgens opgave in de Staats courant zijn in
Atcbin sedert den 30e- Augustus jl. nog gesneu
veld de fuseliers L. Poons en A. J. Martin.
De gemeenteraad van Rotterdam heeft gisteren
eene middag- en eene avondzittiBg gewijd aan het
voorstel tot wijziging der plaatselijke directe be
lasting. Het resultaat is geweest, dat het voorstel
met 26 tegen 9 stemmen werd aangenomen.
Vooraf echter werd aangenomen een amendement
op den considerans, dat aan het belastingontwerp
een tijdelijk karakter gaf. In den considerans
namelijk is nu geconstateerd, dat de nieuwe belasting
in het leven wordt geroepen in afwachting van
het oogenblik, waarop tot eene algemeene herzie-
55
Naai' het Engelsch van W. Harrison Ainsworth.
BOEK VI.
De bepaling: in Calverley's
testament.
Vervolg.)
„Dat hooi' ik met genoegen," zei mevrouw Cal
verley; „de zaak was uitmuntend overlegd. Maar
waar zijn nu Harry Netterville en zijn vriend?"
„Nog altijd hier, mevrouw," antwoordde Rose,
„en misschien zullen zij nog wel een paar dagen
blijven."
„Vraag hun morgen op Ouseleroft te komen,"
zei mevrouw Calverley. „Ik zal Norris zeggen,
dat hij goed voor hen moet zorgen. Wij zullen
er een partijtje hebben."
„Ge zijt zeer vriendelijk, mevrouw," hernam
Rose. „Zij zullen zich met die uitnoodiging ten
hoogste vereerd gevoelen. Als ik mij niet vergis
komen de jonge dames morgen hij u
„Ja, en gij komt met haar meê," antwoordde
mevrouw Calverley. „Daarom noodig ik uwe
vrienden, in de meening dat dit u genoegen zal
doen.".
ning van het plaatselijk belastingstelsel kan worden
overgegaaneen maatregel, waaraan eene wijziging
van de thans bestaande plaatselijke directe belasting
behoort vooraf te gaan.
Opdat dit voorbehoud maar niet geacht zou
kunnen worden alleen voor den vorm in de ver
ordening te zijn opgenomen, werd nog eene slot
bepaling aan het ontwerp toegevoegd, inhoudende
dat de verordening vóór het einde van 1879 zal
moeten worden herzien.
De voorstanders van een plaatselijke inkomsten
belasting kunnen dus nog op hoop leven dat zij over
drie jaar revanche zullen kunnen nemen.
Te dikwijls zijn wij genoodzaakt te wijzen op
de plichten, welke Nederland ten aanzien zijner
koloniën te vervullen heeft en te vaak zijn wij
daarbij gedwongen het te betreuren dat aan die
plichten niet volkomen voldaan wordt om niet
met een gevoel van nationalen trots elke
gelegenheid aan te grijpen, welke zich voor
doet, om te doen zien dat ons vaderland niet
geheel ten achteren blijft in het vervullen der
roeping, welke het bezit dier kostbare bezittingen
ons oplegt. Van dien aard noemen wij den
waarlijk vrijzinnigen en menschlievenden maatre
gel der vrijmaking van vele duizende slaven en
lijfeigenen, welke vóór weinige jaren in onze
bezittingen buiten Java nog onder het juk hunner
meesters zuchten. Vooral in het prachtige Sumatra,
onze schoonste bezitting, met zijne krachtige, voor
ontwikkeling zoo vatbare bevolking, mag deze
maatregel als van het hoogst gewicht beschouwd
worden en met welk een uitnemend gevolg die in
het gouvernement van Sumatra's Westkust is ten
uitvoer gelegd, leert ons een rapport van den
gouverneur van dat gewest, dat in de Javasche
courant van 22 September jl. werd opgenomen.
Alvorens uit dat rapport een en ander mede te
deelen herinneren wij dat de slaven in de Padang-
sche bovenlanden en in de residentie Tapanoeli
verdeeld werden in drie soorten: die welke het
volle eigendom hunner meesters warenhoedaks
genaamd; die welke door hun meesters bij erfenis
verkregen warenniet verkocht mochten worden
en slechts tot bijzondere diensten verplicht waren;
die eindelijk welke hun losprijs of hunne schuld
(de schulden spelen in de slavernij en het pandeling
schap in Indië eene zeer groote rol) reeds betaald
haddenmaar toch nog niet in het volle bezit
hunner vrijheid waren omdat zij volgens het
bestaande gebruikdaarenboven nog tot het stor
ten eener zekere som en tot de bekostiging van
een feest verplicht waren. In Tapanoeli had men
eigenlijk alleen de straks genoemde loedaJcs, be
nevens de loeloeseen volksstam die in een staat
van lijfeigenschap onder eenige hoofden leefde.
„Het is mij hoogst aangenaam, mevrouw, en ik
ben er u recht dankbaar voor," hernam Rose.
„Een paar dagen op zulke mooie buitenplaatsen
als Brackley en Ouseleroft te mogen doorbrengen,
zal een groot genot voor Harry en zijn vriend
zijn."
„Nu, ik hoop dat zij er zich zullen vermaken,"
zei mevrouw. „En zorg gij nu, dat juffer Mildred
morgen beter zij. Er moet verder geen sprake
van ziekte wezen."
„O zij zal van daag wel beter worden, mevrouw,"
riep Rose op veelbeteekenenden toon uit. „Kapitein
Danvers wordt verwacht."
De minzaamheid en voorkomendheid van me
vrouw Calverley maakten den gunstigsten indruk
op Rose, die te voren niet bijzonder met haar
was ingenomen.
De beide jonge mannen waren verrukt over de
uitnoodiging om op Ouseleroft te komen. Tom
Tankard was smoorlijk verliefd geraakt op me
vrouw Calverley en zijne onmetelijke ijdelheid gaf
hem de gedachte in, dat zijn voorkomen haar be-
tooverd had en het eigenlijk om zijnentwil was,
dat zij hem en Netterville had genoodigd.
XI.
BELANGRIJKE BRIEVEN.
Den volgenden morgen werden er verscheidene
brieven op Ouseleroft bezorgd, die Laura aan me
vrouw Calverley in hare kleedkamer bracht.
De toestand van al deze soorten van slaven of
lijfeigenen werd door de hoofden van ons gewes
telijk bestuur „dragelijk" genoemddoch hoeveel
er aan hunne persoonlijke vrijheid ontbrakblijkt
o. a. uit het feit dat de zoo even genoemde derde
categoriezelfs na het betalen van de verschul
digde belasting cn van het feest aan hunne dorps-
genootenwaardoor zij geacht werden de slavernij
voorgoed af te schudden toch nimmer met de
vrijgeborenen gelijk gesteld werden.
Onder het liberale ministerie van 1872 was aan
de Indische regeering het voorschrift gezonden
om de vrijverklaring der slaven in de buitenbe
zittingen, voor zoover die rechtstreeks onder Ne-
derlandsch bestuur stonden, voor te bereiden en
wat de onafhankelijke Indische vorsten betreft,
zooveel mogelijk te trachten door overreding en
aandrang, waar het te pas kwam, hen tot af
schaffing of althans tot beteugeling der slavernij
te bewegen. Bij elke Indische begrooting werd
deze zaak door de liberale leden der staten-gene-
raal opnieuw ter sprake gebracht en in 1875 was
men zoo ver gevorderd dat de gouverneur van Suma
tra's Westkust het met de meeste Inlandsehe
hoofden over de vrijlating, de daarvoor aan de
eigenaren toe te kennen schadeloosstelling enz.,
eens geworden was. In sommige streken verlangde
men in 't geheel geen vergoeding en in de residen
tie Tapanoeli werd de losprijs op f 60 per slaaf
en 30 per loeboe (zie boven) bepaald; overal
werd het echter noodzakelijk geoordeeld de vrij
making door feesten van gouvernementswege te
vieren.
Op de begrooting van 1876 werd dientengevolge
beschikt over eene som van f 500,000. Geven
wij thans bet woord aan den gouverneur van
Sumatra's Westkust.
In de Padangsche bovenlanden ondervond de
vrijmaking weinig tegenstand, dewijl daar de groote
meerderheid dor slaven tot die soorten behoorden,
welkëlniet verkocht konden worden, geen eigenlijk
bezitkapitaal voor de eigenaars vertegenwoordigden
en slechts gedeeltelijk tot diensten tegenover hen
verplicht waren. In Tapanoeli was het echter
anders gesteld. Daar maakten de slaven niet slechts
eigendommen uit, maar waren zij ook een maatstaf
voor het maatschappelijk aanzien der Hoofden.
Bovendien zijn de Tapanoeliörs voor hunne inha
ligheid bekend.
Aan tegenwerking ontbrak het dan ook niet.
Men had onder de slaven de meening verspreid
dat het gouvernement niet voornemens was hen vrij
te maken, maar hen zelf wilde koopen om de mannen
te gebruiken als soldaten voor Atchin en de vrou
wen alsprostituéesTe Kota-Siantar
hadden deze geruchten zoo goed wortel geschoten
dat de slaven verklaarden niets van hunne vrij
making te willen weten en zelfs dreigden het huis
De eerste, die deze dame opende, was van lord
Courland en vloeide evenzeer van betuigingen
zijner liefde over als de vorige, maar was korter.
De hoofdinhoud was, dat hij met Scrope Dan
vers dien dag nog tijds genoeg voor het diner
zou overkomen, en in een postscriptum voegde hij
er bij, dat hij van begeerte brandde om Ouseleroft
te zien.
„Het landgoed is nog altijd het mijne," dacht
Theresa. „Maar wees gerust. Ge zult niet teleur
gesteld worden; mijn plan is maar verschoven."
De volgende brief was van lady Thickuesse en
kwam geheel onverwacht. Mylady vroeg belet om
op Ouseleroft te komen logeeren, doch stelde hare
aankomst op een later uur dan de beide anderen.
Zij schreef het volgende:
„Gij hebt zoo sterk bij mij aangedrongen dat ik
eens bij u zou komen logeeren, lieve mevrouw, dat
ik er geen weerstand aan kon bieden en mij voor
stel morgen omstreeks den middag tot u te komen.
Ik heb u eene verrassing bereid. Go zult daar
wel nieuwsgierig naar zijn, maar daar ge het toch
niet kunt raden, zal ik het u maar zeggen: ik
breng mijn kok Zephyrus meê en stel hem ter
uwer beschikking."
„Heerlijk!" riep Theresa uit: „dat zal een groot
genoegen voor lord Courland zijn, die het werk
van monsieur Zephyrus op zoo hoogen prijs stelt.
Zij zou mij geen grooter verrassing kunnen berei
den. Maar naar ik zie, schijnt het daarbij niette
van hun Hoofd in brand te zullen steken als hij
zoo iets toeliet.
Het gelukte den gouverneur echter door toe
spraken tot de hoofden en andere maatregelen
deze dwaze gedachten uit te roeien. Opmerkelijk
is zijn rapport in dit opzicht weder door de ver-
eeniging van strengheid en zachtheid door welke
hij dit doel bereikte.
„Ik liet, schrijft de gouverneur, de hoofden
der slaven en loeloes bij mij komen en had lang
werk om hun te beduiden dat men hen had mis
leid en dat men schandelijk had gepoogd de zuivere
bedoelingen van de regeering in een valsch daglicht
te stellen. Eerst na lang praten kon ik hen over
tuigen maar moest tochom hen gerust te stellen,
eene publicatie afkondigenwaarbij ik pertinent
verklaarde, dat het gouvernement de slaven en
loeloes niet van hunne eigenaren kochtmaar aan
deze uitsluitend eene vergoeding schonk voor het
verliesdat zij leden door de invrijheidstelling van
hunne lijfeigenen. Ook in mijne publieke toespraak
stelde ik hen gerust.
Een ander Koeria- Hoofd had bij de registratie
zooveel valsche opgaven gedaan dat er blijkbaar
opzet bestond om eene eindelooze verwarring te
doen ontstaan. Hij had, volgens zijne verklaring
zich niet met de zaak bemoeid maar dat over
gelaten aan een schoolknaap.
„Hij werd door mij gestraft met eene maand
aanhouding ter hoofdplaats van de afdeeling.
„Den 10eo Juni hield ik eene vergadering te
Padang-Sidempoean met de hoofden van de on-
der-afdeeling Ankola. Ook daar was hetzelfde
praatje omtrent het doel der vrijverklaring in om
loop. En daar de hoofden van Ankola veel meer
ontwikkeld zijn dan die der Antang-Taroe-distric-
ten, deed ik meer ernstig mijne ontevredenheid
uitkomen wegens hun verzuim om de verspreiding
er van tegen te gaan. Ik wees hun er op, dat
degene die zulk een gerucht verspreidde, of hij
die het in omloop liet, zich zijdelings schuldig
maakte aan het werpen van een smet op den Ko
ning, door aan de oprechtheid van zijner majesteits
bedoelingen te doen twijfelen, terwijl ik hun zeide
dat ik hun gedrag ten deze aan de regeering
zou bekend maken."
In de verschillende afdeelingen werd vervolgens
de vrijmaking door den gouverneur op officieele
wijze voltrokken. Het programma voor de daarbij
te vieren feestelijkheden was gewoonlijk hetzelfde
eene openbare vergadering, waarbij de voorlezing
van het koninklijk besluit met 21 saluutschoten
begroet werd, eene toespraak van den gouverneur,
door redevoeringen der hoofden beantwoord. Allen
betuigden daarbij officieel hun dank aan de regee
ring doch, zooals de gouverneur opmerkte,
of die dank van hunne zijde wel oprecht ge
meend was, mocht betwijfeld worden, daar zij in
blijven; ik krijg een geheel nieuw huishouden."
De brief toch luidde verder
„Ik zal ook de vrijheid nemen mijn hofmeester
Higgins meê te brengen. Hij is een knap man,
die u van veel dienst zal zijn. Doch mocht er
geen plaats of werk voor hem wezen, dan kan hij
naar Brackley gaan."
„Het doet mij genoegen, dat Higgins komt,"
zeï Theresa. „Hij zal mij van groot nut zijn
en mij in staat stellen dien achterdochtigen
ouden Norris, die mij altijd schijnt gade te slaan,
op zijde te schuiven. Maar wacht, ik moet Norri3
niet voor het hoofd stooten doch hem zooveel
mogelijk op den achtergrond houden. Tot zoover
zijn het aangename brieven; maar hier is er nog
een, ik geloof van sir Bridgnorth Charlton. Laten
wij zien wat die te melden heeft."
„Daar Chetwynd niet schijnt terug te keeren,
moet ik wel naar Ouseleroft komen. Kunt ge me
een paar dagen logies verleenen?"
„Wel zeker! Er is ruimte genoeg!" merkte
mevrouw Calverley aan. „En daar is een briefje
van kapitein Danvers," ging zij op onverschilligen
toon voort, „'t Schijnt of zij onderling afgesproken
hebben, allen hier naar toe te komen. Nn, ik
zal hem ook nog wel kunnen bergen."
Maar buiten die allen was er nog een, op wien
niemand had gerekend.