BUITENLAND.
Zeetijdingen.
Provinciale staten van Zeeland,
Gemeenteraad van Vlissingen,
Algemeen Overzicht,
Het voorstel van gedeputeerde staten betreffende
den stoombootdienst op de Boven-Schelde en het
subsidieeren van wagendiensten in correspondentie
met den stoombootdienst luidt als volgt.
Het verkeer tusschen HoedekenskerkeHans-
weert en Walsoorden is, gelijk blijken kan uit de
opgaven voorkomende op bladz. 5 en volgende
van hoofdstuk XVI van het provinciaal verslag
over 1875, gering te noemen, en de vraag doet
zich daarom van zelf opof de uitgaven voor het
verkeer tusschen die plaatsen wel gerechtvaardigd
worden door het nut dier communicatie. Zij is
intusschen zeer moeielijk te beantwoorden, omdat
het ondoenlijk is met genoegzame juistheid te
berekenen, van welken invloed de opheffing der
vaart op de zoogenaamde Boven-Schelde op onzen
dienst zou zijn.
In die onzekerheid is het gedeputeerde staten
bedenkelijk voorgekomen een voorstel tot zooda
nige opheffing te doenvooral nu er tusschen
Walsoorden en Hans weert geen veer meer aanwe
zig is.
Zij meenendat het wenschelijk is ten deze bij
wijze van proef een middelweg in te slaan en den
bedoelden dienst van 1 December tot 1 April e. k.
te beperken tot een dag in de week. Zij wen-
schen dan daarvoor in verband met de zittingen
der rechtbank te Goes den Maandag te bestemmen.
Deze proef zou het mogelijk maken, eensdeels
te berekenen welke financieele uitkomsten de op
heffing van den dienst op de Boven-Schelde zal
opleveren en anderdeels te beoordeelen, of in elk
geval voor de eischen van het verkeer het varen
op éen dag per week niet voldoende kan worden
geacht.
Zij stellen derhalve voor goed te keuren, dat
de dienst op de Boven-Schelde van 1 December
tot April a. tot den Maandag van elke week worde
beperkt.
Wat verder het subsidieeren van wagendiensten
in verband met den stoombootdienst aangaat, zijn
zij van oordeel, dat daarvoor zoowel in het belang
van den dienst als meer algemeen tot bevordering
van het tot stand komen eener zaak, waaraan
sedert lang behoefte werd gevoeld, termen kunnen
zijn, doch alleen onder deze voorwaarde dat de
noodige zekerheid besta omtrent de goede inrich
ting van dergelijke diensten. Deze zekerheid is
te verkrijgen, wanneer men slechts die diensten
subsidieert, welke met het brievenvervoer belast
zijn. Het rijk vergunt toch alleen dan het brieven
vervoer door middel van rijtuigentevens bestemd
tot vervoer van personen, wanneer die voertuigen
aan zekere vereischten voldoen.
Gedeputeerde staten stellen derhalve voor hen te
machtigen om aan ondernemers van het brieven
vervoer, ter tegemoetkoming in de kosten van
wagendiensten die in verbinding staan met den
stoombootdienst op de Wester Schelde, ten laste
van de exploitatie van dien dienst uit de provin
ciale fondsen een subsidie te verleenen, indien het
blijkt, dat er voor de bestaanbaarheid van den
dienst aan zulk een subsidie behoefte bestaat.
Behalve de op de lijst der werkzaamheden
vermelde stukken, zijn nog twee voorstelleu van
gedeputeerde staten ingekomen en gedrukt aan de
leden der staten toegezonden, het eene omtrent
een adres van het bestuur der gemeente St. Kruis
tot het erlangen van een renteloos voorschot
voor de verbetering van den weg van genoemde
gemeente naar Aardenburg; het andere omtrent
een adres van het bestuur der gemeente Nisse,
houdende verzoek om tegemoetkoming in de
kosten van het lager onderwijs.
Wat eerstgenoemd verzoek betreft, vinden ge
deputeerde staten geen vrijheid dit te ondersteunen
met het oog op het besluit der staten van 6
November 1874, waarbij is bepaald dat vooreerst
geen gelden meer beschikbaar zouden worden ge
steld tot het verleenen van rentelooze voorschotten
voor de verbetering van wegen.
Ten aanzien van het verzoek van het gemeente
bestuur van Nisse, om opnieuw eene subsidie van
700 in de jaarlijksche kosten van het lager
onderwijs te erlangenstellen gedeputeerde staten
vooraan den koning als het gevoelen der staten
te kennen te geven, dat er termen bestaan om
aan de gemeente Nisse voor 1877 eene subsidie
van f 700 in de kosten van het lager onderwijs
toe te kennen, mits de jaarwedden der onder
wijzers een uitgaaf van f 1450 vorderen en een
hoofdelijke belasting tot een bedrag van minstens
1500 worde geheven.
Zitting van Vrijdag 3 November.
Vervolg.)
Vervolgens is aan de orde het volgende in de
vorige zitting door den heer Kleijnhens gedane
voorstel
„In verband met het besluit van den gemeente
raad om op de burger-avondschool geen hulpleeraar
voor de vakken a, b, c en cl aan te stellen, geeft
de ondergeteekende in overweging om, in afwach
ting eener nadere wijziging van de verordening
op het middelbaar onderwijs, de leerlingen beneden
den 12jarigen leeftijd gedurende dit schooljaar
enkel de lessen in het hand- en rechtlijnig teeke
nen te doen bijwonen."
Dit voorstel is ondersteund door den heer van
Uije Pieterse.
De heer Kleijnhens licht zijn voorstel nogmaals
toe. Hij wijst er op dat bij aanneming daarvan
21 kinderen zullen moeten verwijderd worden. De
burger-avondschool is voor leerlingen van boven de
twaalf jaren, aanstaande ambachtslieden en des
noods aanstaande landbouwers. Jongens beneden
de twaalf jaar behooren nog op de lagere school.
Bij de verwijdering dier 21 kinderen zal de leeraar
Prince 34 leerlingen hebben, welk getal dan niet
al te groot is.
Wat betreft de bedenking, die hij kanvoorzien,
als zou de raad niet bevoegd zijn de eenmaal toe
gelaten kinderen te verwijderen, merkt hij op dat
van de bedoelde 21 slechts 8 leerlingen schoolgeld
betalen. Had de raad dus geen recht tot verwij
dering, dan zou dit toch alleen maar die 8 beta
lende leerlingen gelden; doch hij gelooft niet dat
van die zijde eenige klacht zal inkomen over het
niet verder toelaten.
De heer Verkuijl Quakkelaar zegt, dat de aan
leiding tot het voorstel van den heer Kleijnhens
is een onbevoegd bezoek op de burger-avondschool
door twee leden van den raad, namelijk de heeren
Kleijnhens en Callenfels, die bij dat bezoek, door
het doen van vragen en opmerkingen aan leerlin
gen en leeraars, het onderwijs hebben gestoord.
Ware destijds een lid der commissie van toezicht
tegenwoordig geweest, dan zou door dat lid pro-
ces-verbaal moeten zijn opgemaakt geworden,
ingevolge art. 50, in verband met de artt. 49 en
46 der wet op het middelbaar onderwijs. Er
wordt thans door den heer Kleijnhens eene wijzi
ging voorgesteld, doch in strijd met de artt. 52
en 53 der wet, want noch door de commissie van
toezicht, noch door den inspecteur van het mid
delbaar onderwijs is dat voorstel gedaan. Spreker
acht mitsdien het voorstel onwettig en den raad
onbevoegd het in behandeling te nemen. Hij geeft
mitsdien den voorsteller in overweging het in te
trekken, en mocht hij dat niet doen en de raad
tot de behandeling overgaan, dan zal hij, spreker,
zoolang de raadzaal verlaten.
Bovendien hebben burgemeester en wethouders
een brief geschreven aan de commissie van toezicht
over deze zaak, waarop deze nog geen gelegenheid
heeft gehad te antwoorden.
De heer Kleijnhens merkt opdat de rede van
den heer Verkuyl Quakkelaar niet is het zoeken
van een middel tot wegneming der bestaande be
zwaren, maar alleen een te velde trekken tegen
de wijze waarop de raad de wetenschap heeft
verkregen, dat de burgeravondschool niet beant
woordt aan de wet. Het spijt sprekerdat de
leden der commissie van toezicht blijkbaar geen
medewerking willen verleenen om den wagen in
het rechte spoor te brengen. Met de meest moge
lijke wellevendheid heeft hij in de vorige zitting,
en wel in de zachtste bewoordingengezegd wat
niet in orde was. De raad heeft besloten om
geen hulpleeraar aan te stellenzoodat nu dan
ook een besluit zal moeten genomen worden om
de klassen tot een normaal cijfer terug te brengen,
want anders kan men niet buiten een hulpleeraar.
Vervolgens wenscht spreker den heer Quakkelaar
te antwoorden op diens sterke uitdrukkingen be
treffende het door spreker en den heer Callenfels
gebrachte bezoek op de burger-avondschool.
Hij vermeent tot dat bezoek, vooral als lid van
den gemeenteraad, het recht te hebben. Hij be
schouwt het als een bewijs van belangstelling
wanneer een lid van den raad eens eene visite
op die school maakt en acht zoodanig lid niet
verplieht zich vooraf daartoe aan te melden bij
de commissie van toezichtdie geen commissie
van beheer isa Meldt men zich bij den directeur
aandan heeft men aan alle verplichtingen vol
daan. De directeur heeft het verzoek om de school
te bezoeken toegestaan en spreker kent aan geen
lid der commissie van toezicht het recht toe om
daarop aanmerking te maken. De directeur heeft
den heer Callenfels en spreker rondgeleid en bij
geen der leeraren is het denkbeeld opgerezen om
hen te weren of zelfs hen beleefd te verzoeken
het schoollokaal te verlatenintegendeelspreker
meent bespeurd te hebben dat het den leeraren
genoegen deed dat een paar leden van den gemeen
teraad eens naar het onderwijs kwamen zien.
Hij zou wel eens willen dat proces-verbaal
wegens dat bezoek ware opgemaakt; hij zou de
gevolgen daarvan met gerustheid afwachten.
De heer van Uije Pieterse meent, dat de heer
Verkuyl Quakkelaar een grooten stap doet
ter uitlegging van de wet op het middelbaar
onderwijs. De heer Quakkelaar ziet in dat be
zoek der school door twee raadsleden storing
van het onderwijs. Is dat waardan zouden
burgemeester en wethouders de school ook niet
mogen bezoeken. Dit is echter eene gevaar
lijke meening. De leden van den raad hebben
het recht de openbare scholen te bezoekenen
bovendien leidt de wet niet tot zoodanige inter
pretatie als de heer Quakkelaar er aan geeft.
Art. 51 zegtdat de openbare en bijzondere
scholen steeds toegankelijk zijn voor de leden de
commissiën van toezicht en voor de inspecteurs,
aan wie de onderwijzers de verlangde inlichtingen
omtrent de school en het onderwijs moeten geven.
Maar dit artikel sluit geen verbod in ten aanzien
van de leden van den gemeenteraad, die mede
werken om de openbare scholen in stand te hou
den. En dan nog leden van den raad zelfs in de
verte te beschouwen als het onderwijs storende,
spreker staat verbaasd over zulk eene leer.
De verdediging van het voorstel van den heer
Kleijnhens laat hij aan den voorsteller over. Alleen
merkt hij op, dat dit voorstel niet strekt om eene
wijziging in de verordening te brengen, maar alleen
een tijdelijken maatregel beoogt ter voorziening in
het bezwaar van een te groot aantal leerlingen.
De maatregel is geheel van tijdelijken aard, in
afwachting van een voorstel der commissie van
toezicht. De te verwijderen kinderen van 9 tot
11 jaren zullen door den maatregel ook niet zoo
veel verliezen; zij behooren thuis op de lagere
school.
De heer Schraver wil niet over de zaak zelve
spreken, maar merkt op dat de heeren Kleijnhens
en van Uije Pieterse gezegd hebben dat er op de
burgeravondschool leerlingen zijn die volgens hun
leeftijd daar niet behooren. Doch de wet op het
middelbaar onderwijs bepaalt geen leeftijd voor
de toelating, maar wel welke kundigheden voor
de toelating vereischt worden. En dat bedoelde
leerlingen aan dien eisch voldaan hebben, moet
hij aannemen omdat zij toegelaten zijn.
De heer Verkuijl Quakkelaar verlaat alsnu de
vergadering.
De heer Kleijnhens antwoordt den heer Schraver,
dat de bewuste leerlingen niet aan de bepaling
der verordening voldaan hebben en hij kan zich
ook nauwelijks voorstellen dat een jongen van 9
of 10 jaar daaraan zou kunnen voldoen.
De heer Ockers vraagt, of het niet wenschelij-
ker zou zijn de zaak aan te houden en eerst de
commissie van toezicht over het voorstel van den
heer Kleijnhens te hooren.
De heer van Uije Pieterse verklaart hiertegen
geen bezwaar te hebben, daar nog steeds het ant
woord der commissie van toezicht op den brief
van burgemeester en wethouders wordt ingewacht.
De heer Kleijnhens wil er niet veel van zeggen.
De behandeling van het voorstel is reeds uitge
steld en de leden weten weiken toestand tegen
woordig op de burgeravondschool heerscht. De
jongens leeren nu toch niet en worden er eenvou
dig bewaard. En daar de toestand bekend is en
de raad besloten heeft geen hulpleeraar aan te
stellen, ziet hij in een vernieuwd uitstel geen be
wijs van belangstelling.
De heer van Uije Pieterse zegt, dat ook hij
geen voorstel tot uitstellen der zaak wil doen,
te minder daar de commissie haar antwoord reeds had
kunnen inzenden.
^.eer J- J. P. Hector is tegen uitstel. De
21 leerlingen die het geldt zijn niet vatbaar voor
onderwijs in de wiskunde. Bovendien weten de
leden der commissie van toezicht wat in de vorige
raadsvergadering te dezer zake is voorgevallen.
Ook hij vindt de uitdrukkingen van den heer
Verkuyl Quakkelaar kras en zou gaarne van dien
heer iets anders gehoord hebben tot oplossing der
quaestie.
Alsnu wordt in stemming gebracht de vraag,
of met de zaak thans al of niet zal worden voort
gegaan. Met 7 tegen 3 stemmen wordt zij beves
tigend beantwoord. Tegen stemden de heeren
Pot, Mortier en Ockers.
De heer Pot verklaart nog, dat hij het niet
eens is met den heer Kleijnhens, dat de bedoelde
kinderen op de burgeravondschool slechts bewaard
worden. De ervaring leert toch dat er onder de
grootste mannen ook uit de minder gegoede klas
sen warendie reeds op een leeftijd van 9 tot
11 jaren blijk van flinke verstandelijke ontwik
keling gaven.
De beraadslaging wordt geslotenen het voor
stel van de heeren Kleijnhens en van Uije Pieterse
in stemming gebracht en aangenomen met 9 stem
men tegen 1. Tegen stemde de heer Pot.
De heer Verkuyl Quakkelaar keert weder ter
vergaderingterwijl de heer van Uije Pieterse
haar verlaat.
Van regenten over het burgerweeshuis is ken
nisgeving ingekomen van het overlijden van den
binnenvader in dat gesticht W. van der Eijk met
een voorstel om aan zijne weduwe J. S. den Hengst,
binnenmoedereene jaarlijksche toelage te ver
leenen.
De heer Ockers ondersteunt dat voorstel en
geeft in overweging om do toelage op 100 's jaars
te bepalen.
De heer Mortier was het met den heer Ockers
eensdoch wilde de toelage verleenen „tot weder-
opzeggens".
De heer Kleijnhens wilde liever een wachtgeld
toekennenvoor den tijd van drie jaren welk
denkbeeld echter door de heeren Ockers en Laer-
noes bestreden werdterwijl de heer J. J. P.
Hector zich daarentegen er mede vereenigde.
Met 7 tegen 3 stemmen werd ten slotte besloten
overeenkomstig het voorstel van den heer Ockers,
om eene jaarlijksche toelage van f 100 te verlee
nen zoolang de weduwe in dezelfde omstandig
heden als thans zal verkeeren en als zij niet her
trouwt. Tegen stemden de heeren Kleijnhens,
Schraver en J. J. P. Hector.
De voorwaarden der verpachting van de tollen
op den Vlissingen—Koudekerkschen straatweg
werden onveranderd goedgekeurd.
Vervolgens wordt overgegaan tot de uitloting
van vijf aandeelen in de geldleenïng van 200,000.
Er bevinden zich nog 177 nommers in de bus,
waaruit door den voorzitter getrokken worden
de nos 55114197165 en 116.
De in de vergadering van 1 September jl. be
noemde commissie tot onderzoek naar de kosten
van het bestraten van wegen op het terrein nabij
de groote zeesluis te Vlissingen brengt, bij monde
van den heer Kleijnhens, rapport uit.
Zij adviseert: terug te komen op het genomen
raadsbesluit om niet te bestraten de wegen op
genoemd terrein en het bestraten in beginsel aan te
nemen, doch eerst dan daarmede aan te vangen
als tot het aangeven van richting van ieder blok
een viertal huizen gebouwd zal zijndat vervolgens
naar de door de heeren Simon en van Diesen,
respectievelijk hoofdingenieur bij de staatsspoor
wegen en hoofdingenieur bij den waterstaat in
Zeeland, toegezonden kaarten, volgens daarnaar
gemaakte berekeningen de kosten van bestrating
van het terrein zullen bedragen als volgt: plan
van dhr. van Diesen ƒ6930 en plan van dhr. Simon
ƒ10.936; terwijl eindelijk nog door den hoofdop
ziener der domeinen in Zeeland den heer J. J,
Brandt werd voorgesteld een nieuw plan, op de
door hem toegezonden kaart aangegevenvolgens
hetwelk de kosten zullen bedragen 10,200, de
breedte der straten gerekend op 7 M' binnen de
trottoirs. Dit laatste plan komt der commissie
het best en het doelmatigst voor.
Ten slotte stelt zij voor, de verschillende plan
nen om raad en bericht te stellen in handen der
commissie van fabricage.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De voorzitter doet den heer Pot toezegging eener
spoedige behandeling van zijn vroeger gedaan
voorstel tot herziening der verordening op de
gemaalbelasting.
Op verzoek van den heer Verkuyl Quakkelaar
gaat de zitting over in eene met gesloten deuren.
Na de heropening wordt besloten, een adres te
zenden aan den minister van binnenlandsche zaken,
met verzoek om de over het voormalig marinedok
geprojecteerde brug alsnog op de begrooting voor
1877 te brengen.
De zitting wordt gesloten.
Door de troonrede bij de opening van den Duit-
sehen rijksdag uitgesproken weten wij, dat de
Duitsche legerscharen niet ten strijde zullen wor
den geroepen dan wanneer het betreft de verdedi
ging Van het eigen land, en omtrent de politiek
van Frankrijk heeft de verklaring van den hertog
Decazes, die zoowel in de kamer als door het land
met groote ingenomenheid is vernomende wereld
gerustgesteld. Over de Oostersche politiek der
Oostenrijksche regeering i3 Zaterdag de discussie
geopendwaarvoor niet minder dan 37 sprekers
waren ingeschreven. Verscheidene hunner ver
klaarden zich voor de handhaving der integriteit
van het Ottomanische rijk. De heer Plener was
van oordeel, dat Oostenrijk bedacht moet wezen
op den z. i. onvermijdelijken val van Turkije en
niet moet dulden, dat op zijn grenzen verscheidene
kleine staten worden gevormd waardoor de vei
ligheid van het rijk in gevaar zou kunnen worden
gebracht.
De heer Kuranda schreef de verstoring van den
vrede toe aan het drie-lceizersbond, dat den naam
van vredebond draagten volgens hem moet het
de taak van Oostenrijk wezen om te zorgen dat
Rusland niet de overhand krijgt. Een voormalig
minister eindelijk, de heer Hohenwart besprak de
wenschelijkheid eener interventie. Een zoo uit
voerige discussie over de buitenlandsche
politiek der regeering is o. i. nutteloos en beden
kelijk. Nutteloos omdat de regeering zich in den
regel toch weinig zal kunnen storen aan de ont
wikkelde denkbeelden en, naar gelang van de
zich telkens wijzigende omstandighedensteeds
aal moeten handelen overeenkomstig eigen inzicht,
en bedenkelijk omdat in zoodanige discussie som
tijds dingen worden gezegd, die bij andere mo
gendheden onaangename gevoelens opwekken en
zonder eenig nadeel gezwegen kunnen worden.
Nu het zwaard rust en de regeling der zaken ver
der aan de diplomatie is overgelaten pa3t dubbele
voorzichtigheid; geen gevoeliger kruidje roer me
niet dan een diplomaat met een met goud gebor-
duurden rok aan, als hij zijn „verheven" meester
vertegenwoordigd. Het schijnt wel tot eene con
ferentie te zullen komen. Volgens de Politische
Correspondenz althans is het denkbeeld daartoe
door de mogendheden gunstig opgenomen en ook
generaal Ignatieff kan er zich mede vereenigen,
evenzeer als de Porte, onder voorwaarde althans
dat zij ter deelneming wordt toegelaten. Als
plaats van bijeenkomst wordt thans Venetie of
Bern genoemd. De hoofdrol in het politieke
schouwspel, dat in de naaste toekomst zal worden
opgevoerd, zal naar 't schijnt niet meer, zooals
vroeger, door den Oostenrijkschen minister van
buitenlandsche zakenmaar door den Russischen
gezant te Konstantinopel, generaal Ignatieff, wor
den vervuld, die een programma aan de mogend
heden zal voorstellen.
Als gedelegeerden der mogendheden zijn de
consuls Ceccaldi en Duzando naar de leger,
plaatsen der Turken en Montenegrijnen vertrok
ken om de demarcatie-lijnen te bepalen op
den grondslag van het recht van bezit, nl. dat
ieder voorloopig zal houden wat hij bezet heeft.
Een officieel telegram uit Belgrado meldt, dat
Deligrad nog niet door de Turken bezet is. De
geruchten daaromtrent worden valsch genoemd en
tevens wordt verzekerd, dat voor genoemde stad
slechts eenige schermutselingen hebben plaats ge
had. Tevens wordt gemelddat tusschen de
regeering van Servie en generaal Tchernajeff steeds
de beste overeenstemming heeft geheerscht en nog
bestaat, en dat na zijn onderhoud met den mini
ster de generaal zich zeer voldaan verklaarde.
Al dadelijk kan men vragen: dus was de gene
raal dan toch vóór dat onderhoud niet voldaan?
En in de tweede plaats: waarom wordt er zoo
hoogen prijs op gesteld te verzekeren, dat hij
tevreden is? Waarschijnlijk zijn de Serven bang
voor den Russischen bevelhebber.
Alvorens mede te deelen wat Zaterdag in de
Fransche kamer van afgevaardigden ten aanzien
van het voorstel-Gatineau is voorgevallen, behoort
te worden gereleveerddat de Agence Havas een
fout heeft begaan door de vermelding, dat de heer
Bethmont een tegen-voorstel had ingediend, dat
naar de commissie van rapporteurs was gezonden
het is niet de heer Bethmont, maar de heer Houy-
vet geweest. De minister weigerde toe te stemmen
in eene regeling der vervolgingen betreffende deelne
ming aan de commune bij de wet, doch men gaf de
hoop om daartoe te geraken toch niet op, en de com
missie van rapporteurs zich noch met het voorstel-
Gatineau, noch met dat van den heer Houyvet
vereenigende, stelde een geheel nieuw ontwerp voor
van den volgenden inhoud:
Art. 1. Te rekenen van den dag der afkondi
ging dezer wet, zal de verjaring bedoeld in art. 637
van het wetboek van strafrecht worden toegepast
voor alle feiten betrekking hebbende op deelneming
aan de commune voor alle individus die tot nogtoe
niet vervolgd zijn, met uitzondering van hen die
beschuldigd zijn van moord, brandstichting of
diefstal.
Art. 2. Dezelfde verjaring zalonder dezelfde
voorwaarden worden toegekend aan hen tegen wie
reeds eene vervolging is aangevangen, maar nog
niet afgeloopen.
Art. 3. De onder de uitzondering in de vorige
artikelen bedoelde personen zullen voor het hof
van assises, overeenkomstig de bepalingen van het
gemeene recht worden vervolgd. Het proces zal
worden hervat bij de laatste akte van beschul
diging enz.
Nadat de heer Gatineau herhaalde malen te
vergeefs had beproefd den minister uit te lokken
zijn gevoelen mede te deelen, werd artikel 1, daar
de heer Dufaure het stilzwijgen bewaarde, in
stemming gebracht en aangenomen met 353 tegen
149 stemmen. Art. 2 werd zonder hoofdelijke
stemming goedgekeurd, doch over art. 3 ontwik
kelde zich een langdurige en vrij heftige discussie,
die eindigde met de aanneming van het artikel
met 244 tegen 242 stemmendeze zwakke meer
derheid zal, naar men vreest, het doodvonnis van
het artikel in den senaat ten gevolge hebben.
Volgens ontvangen bericht van den gezagv.
A. Jörgensenvoerende het barkschip Riga, lag
hij den len November te Christiania zeilklaar,
bestemd naar Liverpool.
Het barkschip Burgemeester van Middel-
Durg is den 16en September behouden te Penang
gearriveerd.
Volgens ontvangen bericht van den gezagv.
D. Ouwehand Szn. voerende het barkschip Regina