BUITENLAND. Zeetijdingen. Provinciale staten van Zeeland, Gemeenteraad van Vlissingen, Algemeen Overzicht, Het voorstel van gedeputeerde staten betreffende den stoombootdienst op de Boven-Schelde en het subsidieeren van wagendiensten in correspondentie met den stoombootdienst luidt als volgt. Het verkeer tusschen HoedekenskerkeHans- weert en Walsoorden is, gelijk blijken kan uit de opgaven voorkomende op bladz. 5 en volgende van hoofdstuk XVI van het provinciaal verslag over 1875, gering te noemen, en de vraag doet zich daarom van zelf opof de uitgaven voor het verkeer tusschen die plaatsen wel gerechtvaardigd worden door het nut dier communicatie. Zij is intusschen zeer moeielijk te beantwoorden, omdat het ondoenlijk is met genoegzame juistheid te berekenen, van welken invloed de opheffing der vaart op de zoogenaamde Boven-Schelde op onzen dienst zou zijn. In die onzekerheid is het gedeputeerde staten bedenkelijk voorgekomen een voorstel tot zooda nige opheffing te doenvooral nu er tusschen Walsoorden en Hans weert geen veer meer aanwe zig is. Zij meenendat het wenschelijk is ten deze bij wijze van proef een middelweg in te slaan en den bedoelden dienst van 1 December tot 1 April e. k. te beperken tot een dag in de week. Zij wen- schen dan daarvoor in verband met de zittingen der rechtbank te Goes den Maandag te bestemmen. Deze proef zou het mogelijk maken, eensdeels te berekenen welke financieele uitkomsten de op heffing van den dienst op de Boven-Schelde zal opleveren en anderdeels te beoordeelen, of in elk geval voor de eischen van het verkeer het varen op éen dag per week niet voldoende kan worden geacht. Zij stellen derhalve voor goed te keuren, dat de dienst op de Boven-Schelde van 1 December tot April a. tot den Maandag van elke week worde beperkt. Wat verder het subsidieeren van wagendiensten in verband met den stoombootdienst aangaat, zijn zij van oordeel, dat daarvoor zoowel in het belang van den dienst als meer algemeen tot bevordering van het tot stand komen eener zaak, waaraan sedert lang behoefte werd gevoeld, termen kunnen zijn, doch alleen onder deze voorwaarde dat de noodige zekerheid besta omtrent de goede inrich ting van dergelijke diensten. Deze zekerheid is te verkrijgen, wanneer men slechts die diensten subsidieert, welke met het brievenvervoer belast zijn. Het rijk vergunt toch alleen dan het brieven vervoer door middel van rijtuigentevens bestemd tot vervoer van personen, wanneer die voertuigen aan zekere vereischten voldoen. Gedeputeerde staten stellen derhalve voor hen te machtigen om aan ondernemers van het brieven vervoer, ter tegemoetkoming in de kosten van wagendiensten die in verbinding staan met den stoombootdienst op de Wester Schelde, ten laste van de exploitatie van dien dienst uit de provin ciale fondsen een subsidie te verleenen, indien het blijkt, dat er voor de bestaanbaarheid van den dienst aan zulk een subsidie behoefte bestaat. Behalve de op de lijst der werkzaamheden vermelde stukken, zijn nog twee voorstelleu van gedeputeerde staten ingekomen en gedrukt aan de leden der staten toegezonden, het eene omtrent een adres van het bestuur der gemeente St. Kruis tot het erlangen van een renteloos voorschot voor de verbetering van den weg van genoemde gemeente naar Aardenburg; het andere omtrent een adres van het bestuur der gemeente Nisse, houdende verzoek om tegemoetkoming in de kosten van het lager onderwijs. Wat eerstgenoemd verzoek betreft, vinden ge deputeerde staten geen vrijheid dit te ondersteunen met het oog op het besluit der staten van 6 November 1874, waarbij is bepaald dat vooreerst geen gelden meer beschikbaar zouden worden ge steld tot het verleenen van rentelooze voorschotten voor de verbetering van wegen. Ten aanzien van het verzoek van het gemeente bestuur van Nisse, om opnieuw eene subsidie van 700 in de jaarlijksche kosten van het lager onderwijs te erlangenstellen gedeputeerde staten vooraan den koning als het gevoelen der staten te kennen te geven, dat er termen bestaan om aan de gemeente Nisse voor 1877 eene subsidie van f 700 in de kosten van het lager onderwijs toe te kennen, mits de jaarwedden der onder wijzers een uitgaaf van f 1450 vorderen en een hoofdelijke belasting tot een bedrag van minstens 1500 worde geheven. Zitting van Vrijdag 3 November. Vervolg.) Vervolgens is aan de orde het volgende in de vorige zitting door den heer Kleijnhens gedane voorstel „In verband met het besluit van den gemeente raad om op de burger-avondschool geen hulpleeraar voor de vakken a, b, c en cl aan te stellen, geeft de ondergeteekende in overweging om, in afwach ting eener nadere wijziging van de verordening op het middelbaar onderwijs, de leerlingen beneden den 12jarigen leeftijd gedurende dit schooljaar enkel de lessen in het hand- en rechtlijnig teeke nen te doen bijwonen." Dit voorstel is ondersteund door den heer van Uije Pieterse. De heer Kleijnhens licht zijn voorstel nogmaals toe. Hij wijst er op dat bij aanneming daarvan 21 kinderen zullen moeten verwijderd worden. De burger-avondschool is voor leerlingen van boven de twaalf jaren, aanstaande ambachtslieden en des noods aanstaande landbouwers. Jongens beneden de twaalf jaar behooren nog op de lagere school. Bij de verwijdering dier 21 kinderen zal de leeraar Prince 34 leerlingen hebben, welk getal dan niet al te groot is. Wat betreft de bedenking, die hij kanvoorzien, als zou de raad niet bevoegd zijn de eenmaal toe gelaten kinderen te verwijderen, merkt hij op dat van de bedoelde 21 slechts 8 leerlingen schoolgeld betalen. Had de raad dus geen recht tot verwij dering, dan zou dit toch alleen maar die 8 beta lende leerlingen gelden; doch hij gelooft niet dat van die zijde eenige klacht zal inkomen over het niet verder toelaten. De heer Verkuijl Quakkelaar zegt, dat de aan leiding tot het voorstel van den heer Kleijnhens is een onbevoegd bezoek op de burger-avondschool door twee leden van den raad, namelijk de heeren Kleijnhens en Callenfels, die bij dat bezoek, door het doen van vragen en opmerkingen aan leerlin gen en leeraars, het onderwijs hebben gestoord. Ware destijds een lid der commissie van toezicht tegenwoordig geweest, dan zou door dat lid pro- ces-verbaal moeten zijn opgemaakt geworden, ingevolge art. 50, in verband met de artt. 49 en 46 der wet op het middelbaar onderwijs. Er wordt thans door den heer Kleijnhens eene wijzi ging voorgesteld, doch in strijd met de artt. 52 en 53 der wet, want noch door de commissie van toezicht, noch door den inspecteur van het mid delbaar onderwijs is dat voorstel gedaan. Spreker acht mitsdien het voorstel onwettig en den raad onbevoegd het in behandeling te nemen. Hij geeft mitsdien den voorsteller in overweging het in te trekken, en mocht hij dat niet doen en de raad tot de behandeling overgaan, dan zal hij, spreker, zoolang de raadzaal verlaten. Bovendien hebben burgemeester en wethouders een brief geschreven aan de commissie van toezicht over deze zaak, waarop deze nog geen gelegenheid heeft gehad te antwoorden. De heer Kleijnhens merkt opdat de rede van den heer Verkuyl Quakkelaar niet is het zoeken van een middel tot wegneming der bestaande be zwaren, maar alleen een te velde trekken tegen de wijze waarop de raad de wetenschap heeft verkregen, dat de burgeravondschool niet beant woordt aan de wet. Het spijt sprekerdat de leden der commissie van toezicht blijkbaar geen medewerking willen verleenen om den wagen in het rechte spoor te brengen. Met de meest moge lijke wellevendheid heeft hij in de vorige zitting, en wel in de zachtste bewoordingengezegd wat niet in orde was. De raad heeft besloten om geen hulpleeraar aan te stellenzoodat nu dan ook een besluit zal moeten genomen worden om de klassen tot een normaal cijfer terug te brengen, want anders kan men niet buiten een hulpleeraar. Vervolgens wenscht spreker den heer Quakkelaar te antwoorden op diens sterke uitdrukkingen be treffende het door spreker en den heer Callenfels gebrachte bezoek op de burger-avondschool. Hij vermeent tot dat bezoek, vooral als lid van den gemeenteraad, het recht te hebben. Hij be schouwt het als een bewijs van belangstelling wanneer een lid van den raad eens eene visite op die school maakt en acht zoodanig lid niet verplieht zich vooraf daartoe aan te melden bij de commissie van toezichtdie geen commissie van beheer isa Meldt men zich bij den directeur aandan heeft men aan alle verplichtingen vol daan. De directeur heeft het verzoek om de school te bezoeken toegestaan en spreker kent aan geen lid der commissie van toezicht het recht toe om daarop aanmerking te maken. De directeur heeft den heer Callenfels en spreker rondgeleid en bij geen der leeraren is het denkbeeld opgerezen om hen te weren of zelfs hen beleefd te verzoeken het schoollokaal te verlatenintegendeelspreker meent bespeurd te hebben dat het den leeraren genoegen deed dat een paar leden van den gemeen teraad eens naar het onderwijs kwamen zien. Hij zou wel eens willen dat proces-verbaal wegens dat bezoek ware opgemaakt; hij zou de gevolgen daarvan met gerustheid afwachten. De heer van Uije Pieterse meent, dat de heer Verkuyl Quakkelaar een grooten stap doet ter uitlegging van de wet op het middelbaar onderwijs. De heer Quakkelaar ziet in dat be zoek der school door twee raadsleden storing van het onderwijs. Is dat waardan zouden burgemeester en wethouders de school ook niet mogen bezoeken. Dit is echter eene gevaar lijke meening. De leden van den raad hebben het recht de openbare scholen te bezoekenen bovendien leidt de wet niet tot zoodanige inter pretatie als de heer Quakkelaar er aan geeft. Art. 51 zegtdat de openbare en bijzondere scholen steeds toegankelijk zijn voor de leden de commissiën van toezicht en voor de inspecteurs, aan wie de onderwijzers de verlangde inlichtingen omtrent de school en het onderwijs moeten geven. Maar dit artikel sluit geen verbod in ten aanzien van de leden van den gemeenteraad, die mede werken om de openbare scholen in stand te hou den. En dan nog leden van den raad zelfs in de verte te beschouwen als het onderwijs storende, spreker staat verbaasd over zulk eene leer. De verdediging van het voorstel van den heer Kleijnhens laat hij aan den voorsteller over. Alleen merkt hij op, dat dit voorstel niet strekt om eene wijziging in de verordening te brengen, maar alleen een tijdelijken maatregel beoogt ter voorziening in het bezwaar van een te groot aantal leerlingen. De maatregel is geheel van tijdelijken aard, in afwachting van een voorstel der commissie van toezicht. De te verwijderen kinderen van 9 tot 11 jaren zullen door den maatregel ook niet zoo veel verliezen; zij behooren thuis op de lagere school. De heer Schraver wil niet over de zaak zelve spreken, maar merkt op dat de heeren Kleijnhens en van Uije Pieterse gezegd hebben dat er op de burgeravondschool leerlingen zijn die volgens hun leeftijd daar niet behooren. Doch de wet op het middelbaar onderwijs bepaalt geen leeftijd voor de toelating, maar wel welke kundigheden voor de toelating vereischt worden. En dat bedoelde leerlingen aan dien eisch voldaan hebben, moet hij aannemen omdat zij toegelaten zijn. De heer Verkuijl Quakkelaar verlaat alsnu de vergadering. De heer Kleijnhens antwoordt den heer Schraver, dat de bewuste leerlingen niet aan de bepaling der verordening voldaan hebben en hij kan zich ook nauwelijks voorstellen dat een jongen van 9 of 10 jaar daaraan zou kunnen voldoen. De heer Ockers vraagt, of het niet wenschelij- ker zou zijn de zaak aan te houden en eerst de commissie van toezicht over het voorstel van den heer Kleijnhens te hooren. De heer van Uije Pieterse verklaart hiertegen geen bezwaar te hebben, daar nog steeds het ant woord der commissie van toezicht op den brief van burgemeester en wethouders wordt ingewacht. De heer Kleijnhens wil er niet veel van zeggen. De behandeling van het voorstel is reeds uitge steld en de leden weten weiken toestand tegen woordig op de burgeravondschool heerscht. De jongens leeren nu toch niet en worden er eenvou dig bewaard. En daar de toestand bekend is en de raad besloten heeft geen hulpleeraar aan te stellen, ziet hij in een vernieuwd uitstel geen be wijs van belangstelling. De heer van Uije Pieterse zegt, dat ook hij geen voorstel tot uitstellen der zaak wil doen, te minder daar de commissie haar antwoord reeds had kunnen inzenden. ^.eer J- J. P. Hector is tegen uitstel. De 21 leerlingen die het geldt zijn niet vatbaar voor onderwijs in de wiskunde. Bovendien weten de leden der commissie van toezicht wat in de vorige raadsvergadering te dezer zake is voorgevallen. Ook hij vindt de uitdrukkingen van den heer Verkuyl Quakkelaar kras en zou gaarne van dien heer iets anders gehoord hebben tot oplossing der quaestie. Alsnu wordt in stemming gebracht de vraag, of met de zaak thans al of niet zal worden voort gegaan. Met 7 tegen 3 stemmen wordt zij beves tigend beantwoord. Tegen stemden de heeren Pot, Mortier en Ockers. De heer Pot verklaart nog, dat hij het niet eens is met den heer Kleijnhens, dat de bedoelde kinderen op de burgeravondschool slechts bewaard worden. De ervaring leert toch dat er onder de grootste mannen ook uit de minder gegoede klas sen warendie reeds op een leeftijd van 9 tot 11 jaren blijk van flinke verstandelijke ontwik keling gaven. De beraadslaging wordt geslotenen het voor stel van de heeren Kleijnhens en van Uije Pieterse in stemming gebracht en aangenomen met 9 stem men tegen 1. Tegen stemde de heer Pot. De heer Verkuyl Quakkelaar keert weder ter vergaderingterwijl de heer van Uije Pieterse haar verlaat. Van regenten over het burgerweeshuis is ken nisgeving ingekomen van het overlijden van den binnenvader in dat gesticht W. van der Eijk met een voorstel om aan zijne weduwe J. S. den Hengst, binnenmoedereene jaarlijksche toelage te ver leenen. De heer Ockers ondersteunt dat voorstel en geeft in overweging om do toelage op 100 's jaars te bepalen. De heer Mortier was het met den heer Ockers eensdoch wilde de toelage verleenen „tot weder- opzeggens". De heer Kleijnhens wilde liever een wachtgeld toekennenvoor den tijd van drie jaren welk denkbeeld echter door de heeren Ockers en Laer- noes bestreden werdterwijl de heer J. J. P. Hector zich daarentegen er mede vereenigde. Met 7 tegen 3 stemmen werd ten slotte besloten overeenkomstig het voorstel van den heer Ockers, om eene jaarlijksche toelage van f 100 te verlee nen zoolang de weduwe in dezelfde omstandig heden als thans zal verkeeren en als zij niet her trouwt. Tegen stemden de heeren Kleijnhens, Schraver en J. J. P. Hector. De voorwaarden der verpachting van de tollen op den Vlissingen—Koudekerkschen straatweg werden onveranderd goedgekeurd. Vervolgens wordt overgegaan tot de uitloting van vijf aandeelen in de geldleenïng van 200,000. Er bevinden zich nog 177 nommers in de bus, waaruit door den voorzitter getrokken worden de nos 55114197165 en 116. De in de vergadering van 1 September jl. be noemde commissie tot onderzoek naar de kosten van het bestraten van wegen op het terrein nabij de groote zeesluis te Vlissingen brengt, bij monde van den heer Kleijnhens, rapport uit. Zij adviseert: terug te komen op het genomen raadsbesluit om niet te bestraten de wegen op genoemd terrein en het bestraten in beginsel aan te nemen, doch eerst dan daarmede aan te vangen als tot het aangeven van richting van ieder blok een viertal huizen gebouwd zal zijndat vervolgens naar de door de heeren Simon en van Diesen, respectievelijk hoofdingenieur bij de staatsspoor wegen en hoofdingenieur bij den waterstaat in Zeeland, toegezonden kaarten, volgens daarnaar gemaakte berekeningen de kosten van bestrating van het terrein zullen bedragen als volgt: plan van dhr. van Diesen ƒ6930 en plan van dhr. Simon ƒ10.936; terwijl eindelijk nog door den hoofdop ziener der domeinen in Zeeland den heer J. J, Brandt werd voorgesteld een nieuw plan, op de door hem toegezonden kaart aangegevenvolgens hetwelk de kosten zullen bedragen 10,200, de breedte der straten gerekend op 7 M' binnen de trottoirs. Dit laatste plan komt der commissie het best en het doelmatigst voor. Ten slotte stelt zij voor, de verschillende plan nen om raad en bericht te stellen in handen der commissie van fabricage. Dienovereenkomstig wordt besloten. De voorzitter doet den heer Pot toezegging eener spoedige behandeling van zijn vroeger gedaan voorstel tot herziening der verordening op de gemaalbelasting. Op verzoek van den heer Verkuyl Quakkelaar gaat de zitting over in eene met gesloten deuren. Na de heropening wordt besloten, een adres te zenden aan den minister van binnenlandsche zaken, met verzoek om de over het voormalig marinedok geprojecteerde brug alsnog op de begrooting voor 1877 te brengen. De zitting wordt gesloten. Door de troonrede bij de opening van den Duit- sehen rijksdag uitgesproken weten wij, dat de Duitsche legerscharen niet ten strijde zullen wor den geroepen dan wanneer het betreft de verdedi ging Van het eigen land, en omtrent de politiek van Frankrijk heeft de verklaring van den hertog Decazes, die zoowel in de kamer als door het land met groote ingenomenheid is vernomende wereld gerustgesteld. Over de Oostersche politiek der Oostenrijksche regeering i3 Zaterdag de discussie geopendwaarvoor niet minder dan 37 sprekers waren ingeschreven. Verscheidene hunner ver klaarden zich voor de handhaving der integriteit van het Ottomanische rijk. De heer Plener was van oordeel, dat Oostenrijk bedacht moet wezen op den z. i. onvermijdelijken val van Turkije en niet moet dulden, dat op zijn grenzen verscheidene kleine staten worden gevormd waardoor de vei ligheid van het rijk in gevaar zou kunnen worden gebracht. De heer Kuranda schreef de verstoring van den vrede toe aan het drie-lceizersbond, dat den naam van vredebond draagten volgens hem moet het de taak van Oostenrijk wezen om te zorgen dat Rusland niet de overhand krijgt. Een voormalig minister eindelijk, de heer Hohenwart besprak de wenschelijkheid eener interventie. Een zoo uit voerige discussie over de buitenlandsche politiek der regeering is o. i. nutteloos en beden kelijk. Nutteloos omdat de regeering zich in den regel toch weinig zal kunnen storen aan de ont wikkelde denkbeelden en, naar gelang van de zich telkens wijzigende omstandighedensteeds aal moeten handelen overeenkomstig eigen inzicht, en bedenkelijk omdat in zoodanige discussie som tijds dingen worden gezegd, die bij andere mo gendheden onaangename gevoelens opwekken en zonder eenig nadeel gezwegen kunnen worden. Nu het zwaard rust en de regeling der zaken ver der aan de diplomatie is overgelaten pa3t dubbele voorzichtigheid; geen gevoeliger kruidje roer me niet dan een diplomaat met een met goud gebor- duurden rok aan, als hij zijn „verheven" meester vertegenwoordigd. Het schijnt wel tot eene con ferentie te zullen komen. Volgens de Politische Correspondenz althans is het denkbeeld daartoe door de mogendheden gunstig opgenomen en ook generaal Ignatieff kan er zich mede vereenigen, evenzeer als de Porte, onder voorwaarde althans dat zij ter deelneming wordt toegelaten. Als plaats van bijeenkomst wordt thans Venetie of Bern genoemd. De hoofdrol in het politieke schouwspel, dat in de naaste toekomst zal worden opgevoerd, zal naar 't schijnt niet meer, zooals vroeger, door den Oostenrijkschen minister van buitenlandsche zakenmaar door den Russischen gezant te Konstantinopel, generaal Ignatieff, wor den vervuld, die een programma aan de mogend heden zal voorstellen. Als gedelegeerden der mogendheden zijn de consuls Ceccaldi en Duzando naar de leger, plaatsen der Turken en Montenegrijnen vertrok ken om de demarcatie-lijnen te bepalen op den grondslag van het recht van bezit, nl. dat ieder voorloopig zal houden wat hij bezet heeft. Een officieel telegram uit Belgrado meldt, dat Deligrad nog niet door de Turken bezet is. De geruchten daaromtrent worden valsch genoemd en tevens wordt verzekerd, dat voor genoemde stad slechts eenige schermutselingen hebben plaats ge had. Tevens wordt gemelddat tusschen de regeering van Servie en generaal Tchernajeff steeds de beste overeenstemming heeft geheerscht en nog bestaat, en dat na zijn onderhoud met den mini ster de generaal zich zeer voldaan verklaarde. Al dadelijk kan men vragen: dus was de gene raal dan toch vóór dat onderhoud niet voldaan? En in de tweede plaats: waarom wordt er zoo hoogen prijs op gesteld te verzekeren, dat hij tevreden is? Waarschijnlijk zijn de Serven bang voor den Russischen bevelhebber. Alvorens mede te deelen wat Zaterdag in de Fransche kamer van afgevaardigden ten aanzien van het voorstel-Gatineau is voorgevallen, behoort te worden gereleveerddat de Agence Havas een fout heeft begaan door de vermelding, dat de heer Bethmont een tegen-voorstel had ingediend, dat naar de commissie van rapporteurs was gezonden het is niet de heer Bethmont, maar de heer Houy- vet geweest. De minister weigerde toe te stemmen in eene regeling der vervolgingen betreffende deelne ming aan de commune bij de wet, doch men gaf de hoop om daartoe te geraken toch niet op, en de com missie van rapporteurs zich noch met het voorstel- Gatineau, noch met dat van den heer Houyvet vereenigende, stelde een geheel nieuw ontwerp voor van den volgenden inhoud: Art. 1. Te rekenen van den dag der afkondi ging dezer wet, zal de verjaring bedoeld in art. 637 van het wetboek van strafrecht worden toegepast voor alle feiten betrekking hebbende op deelneming aan de commune voor alle individus die tot nogtoe niet vervolgd zijn, met uitzondering van hen die beschuldigd zijn van moord, brandstichting of diefstal. Art. 2. Dezelfde verjaring zalonder dezelfde voorwaarden worden toegekend aan hen tegen wie reeds eene vervolging is aangevangen, maar nog niet afgeloopen. Art. 3. De onder de uitzondering in de vorige artikelen bedoelde personen zullen voor het hof van assises, overeenkomstig de bepalingen van het gemeene recht worden vervolgd. Het proces zal worden hervat bij de laatste akte van beschul diging enz. Nadat de heer Gatineau herhaalde malen te vergeefs had beproefd den minister uit te lokken zijn gevoelen mede te deelen, werd artikel 1, daar de heer Dufaure het stilzwijgen bewaarde, in stemming gebracht en aangenomen met 353 tegen 149 stemmen. Art. 2 werd zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd, doch over art. 3 ontwik kelde zich een langdurige en vrij heftige discussie, die eindigde met de aanneming van het artikel met 244 tegen 242 stemmendeze zwakke meer derheid zal, naar men vreest, het doodvonnis van het artikel in den senaat ten gevolge hebben. Volgens ontvangen bericht van den gezagv. A. Jörgensenvoerende het barkschip Riga, lag hij den len November te Christiania zeilklaar, bestemd naar Liverpool. Het barkschip Burgemeester van Middel- Durg is den 16en September behouden te Penang gearriveerd. Volgens ontvangen bericht van den gezagv. D. Ouwehand Szn. voerende het barkschip Regina

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 3