iv\ 2b4,
119e Jaargang.
1876.
Dinsdag
7 November.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs.
Middelburg, 6 November.
FEXJIX^I^ETOJSr.
Chetwynd Calverley.
1IIDDELBURGSGHE COURANT.
Aan de akte van beschuldigingdoor onsen
stadgenoot mr. E. Fokker tegen de Maatschappij
tot exploitatie van staatsspoorwegen gerichtheb
ben wij in ons vorig nommer eene plaats ingeruimd
onder onze hoofdartikelen, in de hoop daardoor de
aandacht te beter te vestigen van hen wien het
aangaat op de grieven, welke tegen de exploitatie
der Zeeuwsche lijn gekoesterd worden. Wij zijn
overtuigd dat de heer Fokker de tolk is geweest
van het geheele reizende publiek en dat de door
hem ondervonden vertraging en teleurstelling bijna
dagelijks door klachten van een schier ontelbaar
aantal reizigers uit alle Zuidelijke provinciën zou
den kunnen aangevuld worden.
Zal het hier nu echter bij blijven? Zal men
tevreden zijn omdat er nu eindelijk een reiziger
gevonden is, die de Maatschappij eens „flink de
waarheid" heeft durven zeggen en zal men nu
weder voortgaan naar willekeur met zich te laten
sollen en zich te doen teleurstellen, met de zalige
voldoening dat het nu eens „in de krant" gestaan
heeft? Meent men waarlijk dat de directie, welke
wij zorgen zullen dat met hetgeen in ons blad
tegen haar geschreven wordt, niet onbekend zal
blijven,; zich eene op zichzelf staande klacht zoo zal
aantrekken, dat zij hare regeling en hare inrichtingen
verbeteren zal?
Het ware al te naïef zoo iets te veronderstellen.
Daarom noodigen wij alle belanghebbenden, en
wie is in deze zaak geen belanghebbende?
dringend uit op het door den heer Fokker aange
wezen spoor verder te gaan, de klachten welke
men heeft in onze kolommen en elders publiek te
maken en op die wijze de bouwstoffen te verza
melen voor een vertcog of een adres, dat aan de
regeering gericht en ter kennis van de Exploitatie
maatschappij gebracht, aanvankelijk de eerste stap
moet wezen om verbetering teweeg te brengen.
Als eerste bijdrage voor dat vertoog brengen
wij in herinnering dat reeds in de eerste dagen
der maand October des vorigen jaars door ons de
aandacht gevestigd werd op de voortdurend te
late aankomst der treineu op de Zeeuwsche lijn.
Eenige dagen lang herhaalden wij die klachten,
welke ook elders weerklank begonnen te vinden en in
de Goescbe courant van 7 October 1875 deelde
een inzender mede dat de „sneltrein", die te 9.45
te Goes moest aankomen, eerst te ongeveer 11
uren daar aankwamwegens gebrek aan stoom,
daar de locomotief te Krabbendijke nog water in
51
Naar het Engelsch van W. Harrison Ainsworth.
BOEK VI.
De bepaling1 in Calverley's
testament.
{Vervolg.)
„Ik kan niet gelooven, dat de oude man tot zoo
iets in staat zou wezen," zei Carteret. „Wij zul
len daar echter later nog wel over spreken. Laat
ik u nu eerst overtuigen, dat hetgeen ik van het
testament gezegd heb, juist is. Hier staat de bepa
ling van het einde van het stuk. „Eu verder
bepaal ikdatindien mijne geliefde vrouw
Theresa hertrouwtzonder vooraf de schrifte
lijke toestemming van mijne lieve dochter Mild
red gevraagd en verkregen te hebben, mijne
geheele bezitting, die ik bij dit testament aan mijne
genoemde vrouw vermaakt heb, zal overgaan op
mijne genoemde dochter Mildred, niettegenstaande
al hetgeen hier voren ter contrarie mocht bepaald
zijn." „Ge ziet dus, mevrouw," vervolgde de no
taris „dat ge, indien ge hertrouwt, uwe geheele
bezitting verliest die in eene ronde som op een
inkomen van vijfduizend pond 's jaars kan geschat
moest nementeneinde in staat te zijn om verder
te komen.
Ook de Middelburgsche kamer van koophandel
trok zich de zaak aan en in verschillende harer
zittingen werd de ongeregelde aankomst der treinen
besproken, waarbij de secretaris der kamer,
mr, E. Fokker, door het verzamelen van dage-
lijksche opgaveneenige bouwstoffen voor de
discussie leverde. Zonder al deze besprekingen
te volgenherinneren wij slechts aan de jongste
zitting der kamer (zie ons nommer van 19 Octo
ber jl.), waarin een brief van den minister van
binnenlandsche zaken aan den commissaris des
kouings in Zeeland werd medegedeeld behelzende
dat de oorzaak der vertragingen onder meer te
zoeken was, „in den onregelmatigen loop der
treinen op de Belgische spoorwegen en die van
de Grand Central Beige-maatschappij doch dat
daarin met het in werking komen van den winter-
dienst verbetering was te wachten."
Uit de door den secretaris verzamelde opgaven
bleek in diezelfde zitting dat gedurende de maand
Augustus jl. de sneltrein des avonds 17 maal te
laat aankwam en wel van 14 tot 33 minuten, en
trein n° 41welk te 10.46 hier aan moest komen,
insgelijks 17 maal van 1.0 tot 46 minuten.
De heer Luleijn wees bij die gelegenheid op
het „ontzettend groote nadeel", door dergelijke
vertragingen teweeggebracht. Bijna zou hij de
ouderwetsche „pietjeswagens" terugwenschon.
De heer B. A. Fokkerlid van den raad van
commissarissen derExploitatie-maatschappij, trachtte
te betoogen dat aan de late aankomst der treinen
niets te doen en dat het telkens klagen bij de
regeering onredelijk is, daar deze toch mét alle
bijzonderheden bekend is. Niettemin beschouwde
ook hij het als een punt van wettig beklag dat
er met den toen geopenden wmterdieast geen
sneltrein van Vlissingen naar Rotterdam en Am
sterdam zou loopen en dat men een uur te Roo
sendaal en een uur te Boxtel zou moeten wachten.
De secretaris eindelijk drong nog aan op de nood
zakelijkheid vau het leggen van een dubbelspoor.
Aan het gemis daarvan weet hij vooral de ver
traging.
De zaak werdmet het oog vooral op de mi-
nisterieele beloften aangehoudendoch ter voort
durende behandeling aan de commissie voor de
maand opgedragen.
Van deze commissie zijn nu stellig iu de eerste
plaats weder stappen te verwachten om onze
grieven onder de aandaeht der regeering te bren
gen. Daarbij moet het echter niet blijven. Zoo
als wij reeds begonnen te zeggenieder moet
zijne klachten publiek maken en op alle wijzen
ter kennis van de autoriteiten brengen. Voorts
moet overgegaan worden tot het ontwerpen en
worden, en dat ge niets overhoudt dan de op uw
naam gezette som. Ik verklaar nogmaals, niet te
begrijpen hoe die gewichtige bepaling aan uwe
aandacht ontsnapt kan zijn."
„Ik begrijp bet evenmin," erkende zij.
„Maar nu dient beslist te worden of ge uw te
genwoordige aanzienlijke inkomsten wilt opofferen,
dan of ge het engagement, dat ge pas hebt aan
gegaan, wilt verbreken. Mijns inziens kan de keus
niet twijfelachtig zijn. Als lord Courland verneemt
hoe het met uwe zaken staat, houd ik het er voor,
dat hij gaarne zal terugtreden."
„Dat geloof ik niet," zei mevrouw.
„Welnu, ge zult dan eene uitstekende gelegen
heid hebben, om de oprechtheid zijner liefde op
de proef te stellen."
„Deze geheele zaak heeft mij zeer verrast, zoo
als ge wel begrijpen kunt, mijnheer," verklaarde
zij met groote ontroering, „en ik heb tijd van
overdenking noodig, alvorens te kunnen beslissen.
Ik voor mij verwacht geen moeielijkheid."
„'t Is buiten tegenspraak een lastig geval," ant
woordde Carteret, „maar ik begrijp niet hoe ge er
uit zult geraken, tenzij ge het besluit neemt
ongehuwd te blijven. Ik dacht, dat ge volkomen
op de hoogte van de omstandigheid waartanders
zou ik de vrijheid genomen hebben, u reeds vroe
ger een advies te geven."
„Ik wenschte dat ge 't gedaan hadt," zeï me
vrouw. „Ik koesterde niet het flauwste vermoeden,
dat Mildred mijn lot in handen had. Kent zij
hare macht?"
indienen van adressen. Aan onze vertegenwoordi
gers in de eerste en tweede kamer worde dit
gewichtig algemeen belang dringend aanbevolen.
Zoo en op deze wijze alleen is het mogelijk een
stroom der publieke opinie te vormen krachtig
gfcüisg om op den duur de machtigste Maatschappij
en ook de regeering voort te drijven en alle andere
drijfveerenhetzij uit eigenbelang uit tegenwer
king van andere strijdige belangen, of uit onacht
zaamheid geborentot werkeloosheid te nopen.
Door den heer C. Carprean te IJzendijke is
een verzoekschrift ingediend aan de provinciale
Staten van Zeeland, betrekking hebbende op de
in ons nommer van Donderdag ji. onder de stuk
ken, te behandelen in de aanstaande najaarszitting
der staten, medegedeelde quaestie van het onder
houd van en de tolheffing op den grintweg Hoofd-
piaatpolder-Nieuwlandschen molen.
Adressant tracht in dat stuk te betoogen dat met
het eindigen der concessie tot tolheffing, van welke
hij-zelf afgezien heeft, ook de verplichting tot het
verder onderhoud van den weg vervallen is en
verzoekt de staten de juistheid dier zienswijze te
erkennen.
Eene daartoe benoemde commissie door den gemeen
teraad te Bergen-op-Zoom heeft in de jongste
raadsvergadering voorgesteld, bij het afloopen van
het contract voor de gasverlichting aldaar op uit0.
Sept. 1878 dit niet te vernieuwen, maar de exploi
tatie, door overneming van de fabriek, voor reke
ning der gemeente te nemen.
Nog eenmaal komen wij op den historischen
beker van Corns. de Witt terug om te vermelden
dat, blijkens een ingezonden stuk van rnT. J. Sou
tendam in het Vaderland, dit voorwerp op eene
tentoonstelling van oudheden te Delft in 1863 is
ingezonden door den toenmaiigen eigenaar, mr. H.
C. J. Hoog en omschreven alsDe gouden beker,
door de staten van Holland deu 2en Juli 1667 ge
schonken aan Corn9, de Witt, blijkens de inscrip
tie in het deksel."
Bij nader onderzoek is ons gebleken /lat wij ons
vergist hebben met te meenen dat Brandt van
dezen beker geen gewag zou maken. Hij noemt
er drie, hij gelegenheid van den Chatham-tocht
toegekend, namelijk éen aan de Witt, éen aan de
Ruiter en éen aan den admiraal van Gent. Laatst
bedoelde moet in de laatste jaren der vorige
eeuw vernield zijn. Die van de Ruiter is misschien
nog onder de afstammelingen van dien zeeheld
in bewaring.
Ook ons is thans, ter bespreking, toegezonden
het geschrift van den heer B. P. Korteweg„Mijne
„Ik weet het niet," hernam Carteret, „maar ik
zou deuken van neen."
„Laat zij er dan nog een poosje onkundig van
blijven, totdat wij een besluit hebben kunnen
nemen. Ik kan en wil van lord Courland niet
afzien, wantik bemin hem."
„Dat verandert de zaak, mevrouw."
„Maar ofschoon ik geen afstand van hem kan
doen, weet ik niet of bij onbaatzuchtig genoeg is
om mij met mijne kleine fortuin te nemen."
„Vijftien honderd pond sterling 'sjaars is geen
kleine fortuin," merkte Carteret aan, „en dat
hebt ge in ieder geval. Als lord Courland u zoo
hartelijk lief heeft als ik mij overtuigd houd dat
hij doet, zal hij er zeker meê tevreden zijn,"
„Maar hij heeft reden gehad om veel meer te
verwachten," zei mevrouw Calverley.
„Ja; dat is wel ongelukkig. Als zijne verwach
tingen zoo hoog gestemd zijn, kan er teleurstelling
uit voortspruiten. Maar ik dvmk niet, dat het afbre
ken van het engagement te vreezen is. Ik wil u
nog zeggen, dat ik mijn best gedaan heb om deze
lastige bepaling uit het testament te houden, maar
mijne tegenwerpingen baatten niets; de heer Cal
verley bleef onverzettelijk op zijn stuk staan en
zei: „Als zij hertrouwt moeten de bezittingen
weêr tot mijne familie terugkeeren." Ik was dus
verplicht zijn last uit te voeren. Ik weet niet
wat uwe voornemens zijn, mevrouw; maar mijn
raad zou wezen het huwelijk zoo lang uit te stel
len als ge kunt, teneinde in den tuaschentijd tot
eenige schikking met juffer Calverley te komen.''
niet-herbenoeming aan de koninklijke militaire
academie te Breda, en verdere wetenswaardige
zaken," (Rotterdam bij J. van der Hoeven.) Wij
rekenen ons dus verplicht er met een kort woord
op terug te komen.
Na lezing van het boekje zijn wij versterkt in
onze overtuiging, aanvankelijk reeds door de citaten
van het Handelsblad gevestigd, dat ons legerbe
stuur gelijk heeft gehad met den heer Korteweg
niet langer tot de vorming onzer toekomstige
officieren te laten medewerken, al wekt het ook
bevreemding dat men drie jaren (van 1 Sept. 1873
tot uit0. Aug. 1876) gedurende welken tijd de heer
K. met do lessen in de wiskunde belast is geweest,
noodig heeft gehad om tot dat besluit te komeu.
Wanneer de heer K. deze zonderlinge stelling
nederschrijft„Een goed ouderwijs in de wiskunde
maakt den militair onmogelijk," dan is het duide
lijk dat hij daarmede bedoelt: „M ij u onderwijs
iu de wiskunde heeft de strekking den militair
onmogelijk te maken." In hare algemeenheid toch
kan de steilingonmogeiijk waarheid bevatten, dewijl
een von Moltke, een Grant, een Mac-Mahon onder
onze levende tijdgenooten daar zijn om te bewijzen
dat degelijke kennis der wiskunde niet tot de
eenzijdige en voor den krijgsman onvruchtbare over
tuiging voert dat „oorlog slechts menschenmoord"
isen men een militair kan zjjn in de gewone
beteekenis des woords, zonder eene opvoeding
genoten te hebben „even bijzonder als die van den
toekomstigen Roomsch-katholieken geestelijke."
De heer K. bedoelde dus zijne leerlingen
zoodanig te onderwijzen dat zij voor huune latere
bestemming ongeschikt zouden worden. Hij erkent
dit wanneer hij zegt: „Ik heb door mijne wij ze van
onderwijs getracht een demoeratischen geest bij de
kadets aan te kweeken," daarbij uitgaande van
de beschouwing dat het legerwil het als sociaal
element nog eene roeping vervullen „aan de demo
cratie moet behooren.Wat de heer K. hiermede
eigenlijk zeggen wil, of hij zich voorstelt de door
hem gewenschte maatschappelijke hervormingen
op de manier der Spaansche pronunciamiento,s
door het leger te doen volbrengenis ons niet
duidelijk; doch in elk geval staat het vast dat
ons legerbestuur, vau eene andere beschouwing
uitgaande, geheel gerechtigd was den tijdeiijken
leeraar in de wiskunde, die zulke bedoelingen
koesterde, niet blij vend aan de militaire aca
demie te verbiaden. Dit punt, het eenige dat het
algemeen belang raakt, is door den heer K. vol
doende opgehelderd en hij had gelijk toen hij
tot motto zijner brochure koos „Openbaarheid
voert tot klaarheid." Het nationaal geweten kan
ten opzichte der quaestie Korteweg gerust zijn.
De overige „wetenswaardige zaken" in de bro
chure bevat, behelzen meest persoonlijke gevoelens
„Ik zal uw raad volgen, mijnheer Carteret, maar
als Mildred haie macht leert keunen, vrees ik dat
zij onhandelbaar zal zijn."
„Misschien," hernam hij„maar gij hebt nog
altijd den toestand in uwe handen. Zij kan uw
huwelijk beletten, maar niets verder doen. Blijk
baar verkeert zij op dit oogenblik in onwetend
heid. Houd dus de zaak geheim totdat ge uw
plan hebt vastgesteld, en dan zult ge in staat
wezen eene betere schikking te maken."
„Maar gij vergeet, dat ik een vijand onder dit
dak heb. Wie het testament heeft weggenomen
(en daar blijf ik Norris van verdenken) is in het
bezit van het gewichtige geheim en zal het rucht
baar maken. Dat houd ik voor zeker."
Carteret dacht eenige oogenblikken na en zet toen
„In de gegeven omstandigheden zal het geraden
zijn met den ouden Norris op een goeden voet te
blijven. Chetwynd en Mildred, hoor ik, zijn beiden
atwezig, zoodat gij van geen hunner eene onmid
dellijke bemoeienis te vreezen hebt. Ais ge mijn
raad noodig hebt, laat mij dan roepen en ik zal
terstond komen; doe geen voorstel aan Mildred,
zonder mij eerst geraadpleegd te hebben."
Met die woorden verliet hij het kabinetje. In
de vestibule vond hij Norris, en dadelijk nam hij
de gelegenheid waar, om een praatje met hem te
maken.
„Wel, Norris," begon hij, „er zal weldra hier
in huis eene groote verandering komen. Zijt ge
er niet blij meê?"
In 't geheel niet, mijnheer," antwoordde de