m 3BE
liye Jaargang.
JL»m
Yrijda
3 November.
Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50,
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent,
Advertentiên i 20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte,
Ho oi'd agen l voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brusjsel en Parijs.
Middelburg, 2 November.
Het nieuwe muntwets-ontwerp,
FEUILLETON.
Chëtwynd Calveriey.
middelburgsche courant.
O*
Door burgemeester en wethouders van Middelburg
wordt het volgende bekend gemaakt
Gemeente-belastingren.
Suppleloire kohieren no. I voor de plaatselijke
directe belastingen op de inkomsten en op
de bonden over 1876.
De burgemeester en wethouders van Middelburg
brengen ter kennis van de ingezetenen, dat de supple-
toire kohieren n°. 1 voor de plaatselijke directe belas
tingen op de inkomsten en op de honden over het
jaar 1876, door gedeputeerde staten van Zeeland
zijn goedgekeurd, en ter invordering aan den
gemeente-ontvanger uitgereikt.
Middelburg, den 30en October 1876.
De burgemeester en wethouders voornoemd,
(Get.) SCHOEER.
De secretaris,
•(Get.) G. N. DE STOPPELAAR.
Van onzen Haagschen correspondent ontvangen
wij hierover de volgende beschouwingen
„In Juli werd het verslag der kamer over de
muntwetten ingediend eo eerst dezer dagen beant
woordden de ministers van financiën en van koloniën
het, daarbij tevens een geheel nieuw wetsontwerp
indienende. De ministerieele crisis heeft hierop
natuurlijk invloed gehad; ik acht ook de gissing
niet gewaagd dat het nieuwe ontwerp een uit
vloeisel is van de vakkennis, waarmede de nieuwe
minister van koloniën, voormalig president der
Javasche bank, is opgetreden. Er wordt toch
niets meer of minder voorgesteld dan een terugkeer,
niet tot de muntwet van 1847, die we sedert een
jaar of vijf op gezag van de deskundigen voor
langer onbruikbaar waren gaan houden, maar tot
de beginselen der vóór 1847 bestaande muntwet,
tot den dubbelen standaard. Vóór 1847 hadden
we gouden en zilveren standpenningen; in dat
jaar werd het goud ontmunt omdat men de wissel
valligheid der bij de wet als vast aangenomen
verhouding tusschen de beide muntmetaler, was
gaan inzien; de depreciatie van het zilver heeft in
de laatste jaren bewezen dat de zilveren standaard
een bron van groote nadeelen was en mer. is op
de aanneming van den enkel gouden standaard
bedacht geweest; de thans vigeerende overgangs
wet heeft het goud tijdelijk als tweeden standaard
aangenomen met eenige tijdelijke maatregelen tot
voorkoming van de bezwaren van den dubbelen
standaard. En nu komen op eens de heeren van
48
Naar het Engelsch, van W. Harrison Ainsworlh.
BOEK V.
Lady Thicknesse.
(Vervolg.)
„Thans behoort gij mij toe, Theresa," vervolgde
hij, hare hand nog in de zijne klemmende.
„Weldra zult gij mijn burggravin Courland zijn,
en daarna gravin van Lymington. Maar gij zwijgt!
Ik bezweer u, spreek. Zeg mij dat gij tevreden
zijt!"
„Kunt ge daaraan twijfelen?" antwoordde zij
met een blik, die tot op den bodem van zijn hart
drong.
„En bemint gij mij in waarheid, in oprechtheid
„Waar en oprecht!" bevestigde zij. „Thans be
min ik voor het eerst!"
„Mag ik dat gelooven?" vroeg hij, op eenigs-
zins twijfelenden toon. „Ik ben geneigd alles aan
te nemen."
„Ik zeg nog eens, dat gij de eenige zijt, dien
ik ooit inderdaad bemind heb."
Misschien was het waarheid wat zij zeide.
„Zijt gij eerzuchtig?" vroeg lord Courland.
^Dat geloof ik niet," antwoordde zij. „Uwe-
der Heim en Alting Mees, waarvan de eerste reeds
den enkelen gouden standaard voorgesteld had,
met een voorstel voor den dag tot invoering,
definitieve invoering van den dubbelen stand
aard. Om het natuurlijke gevolg van dit stelsel,
wegvloeiing van het waardigste tegen overstrooming
met het minwaardigste der beide metalen te voor
komen wordt: 1° de aanmunting van zilver gestaakt,
ook van rijkswege, en 2° aan den minister van
financiën de bevoegdheid gegeven om zilveren
standpenningen te versmelten en voor goud in te
ruilen.
„Wanneer ik de datums vergelijk, betwijfel ik
of de raad van state wel over dit nieuwe voorstel,
dat een geheel nieuw element, niet alleen i-n onze
muntwetgeving maar ook in ons staatsrecht binnen
leidt, gehoord is. Dit was toch waarlijk wel noodig
geweest, ook al had men alsdan bij de staten-
generaal wat meer spoed moeten maken om de
bestaande tjdelijke wet, volgens haar eigen voor
schrift, vóór 1 Januari a. te herzien. Yoor de
beoordeeling van het voorgedragen stelsel zelf
doet dit constitutioneel bezwaar wel niet veel af;
het is echter te gewichtig om het geheel te ver
zwijgen. Maar mij dunkt een nieuw onderzoek iu
de afdeelingen der kamer is onvermijdelijk.
„Ik acht deze voorgestelde onbeperkte machti
ging op den minister van financiën in de hoogste
mate verkeerd. De minister van koloniën mag er
geen bezwaar in zien dat de Nederlandsche regee»
ring voor bankier fungeert, handel drijft in edele
metalen, alleen met dit onderscheid van den ge
wonen bankier dat de regeering, volgens het nieuwe
wetsontwerp, alleen opereeren zal, maar dan ook
opereeren moet, wanneer er verlies te lijden is;
maar mij kom t deze poging om den Nederland-
schen minister van financiën te maken tot speculant
(niet a la haussenoch a la baisse, maar h la qui
perd gagne) in goud en zilver even bedenkelijk
voor als de poging, waarmede de heer van der
Heim debuteerde, om dien minister te maken tot-
speculant h la baisse in Nederlandsche staatsfond
sen, door het ontworpen amortisatiefondsje in
't klein. Die laatste poging vond, ik mag het
zonder indiscretie wel zeggen, in de atdeelingeu
der tweede kamer maar bij écu enkel van de
tachtig leden ondersteuninghet ware te wenschem
iudieu 't al niet te verwachten is, dat het tegen
woordige voorstel even ongunstig ontvangen werd.
„Wanneer zal de minister zilveren standpennin
gen ontmunten en versmelten om het provenu der
verkochte baren in gouden munt om te zetten?
Het wetsontwerp zegt het niet, maar de gemeen
schappelijke memorie van toelichting der beide
ministers wel: „zoodra de wissel zóo boog stijgt,
dat gouden munt, zonder opgeld (agio?) verkrijg
baar, uitgevoerd zou worden." En waarom de
uitvoer van goud gestremd? en waarom de rjzing
eigenschappen hebben invloed op mij uitgeoefend,
niet uw rang. Ofschoon uw titel eene aanbeveling
is, zou die niet toereikend zijn geweest om mijne
hand te verwerven."
„Maar ik moet u verwittigen dat ik niet rjk
ben en gedurende bet leven van mijn vader niet
veel zal bezitten."
„Dat is van minder belang," antwoordde zij met
een glimlach. „Ik heb een goed inkomen en
Ouselcroft is een vrij aardig goed, zooals ge zult
erkennen wanneer ge het ziet."
„Daar twijfel ik niet aan. Scrope zegt, dat ge
een der mooiste landgoederen van Cheshire hebt."
„Ik zal hem niet tegenspreken daar ik er zelf
zoo over denk. Maar gij moet het eens komen
zien. Ik zal niet lang meer in de stad blijven.
Misschien vertrek ik morgen reeds."
„Zoo spoedig?"
„Er is niets wat mij weerhoudt, en in de tegen
woordige omstandigheden zal ik gaarne weêr te
huis zijn."
„'t Zal mij ook veel aangenamer wezen u in uw
eigen huis te zien dan bier," zei lord Courland.
„Laat het dan zoo zijn," hernam zij. „Kom
zoodra het u behaagt."
„Kan ik Scrope Dan vers meebrengen?"
„Wel zeker, er is ruimte genoeg. Bovendien is
Braekley, waar lady Barfleur woont, slechts wei
nige mijlen verwijderd."
„Juffer Calveriey woont bij u in, geloof ik?"
„Ja, en zij is mij een groote troost. Ik zou haar
niet kunnen missen."
van den wisselkoers, gelijk men het noemt „ge
breideld"? Beide verschijnselen zijn zeer natuurlijk
en behooren niet door regeeringsmaatregelen,
uitgevoerd door ambtenaren die niet deskundig of
niet onbelanghebbend zijn, en welke dus in den
regel op verkeerde tijdstippen zullen werken,
te worden beheerscht. Niet alleen door uitzending
van specie, om maar éene zaak te noemen, wordt
de wisselkoers „gebreideld", ook door uitvoer van
goederen, toeneming van productie dus; waarom
zal de regeering nu in dergelijke handclsversehijn-
selen de hand mogen slaan en den natuurlijken
gang van zaken verstoren, tot onherstelbaar nadeel
voor schatkist en natie? Het geheele onderwerp
is te droog en te veel omvattend om er hier an
ders dan uiterst oppervlakkig over te sprekenik
kies uit mijne lange rij van bedenkingen slechts
eene enkele. De heer Alting Mees, als oud-bankier
oordeelende, ziet in zulk eene bevoegdheid als bij
met zijn ambtgenoot voorstelt, natuurlijk geen
bezwaar; bij zou ze waarschijnlijk met de opgedane
ervaring we.ten te gebruiken. Maar het is geen
bankier, het is de minister van financiën die han
delen moet, - dat wil zeggen: zijne ambtenaren
moeten de geschikte oogenblikken voor dergelijke
operatiën kiezen, en zij zijn volkomen onbevoegd
om dat te doen.
„Ik voeg hier nog bp dat, daar de aanmunting
van zilveren standpenningen gestaakt wordt (art.
27 van het ontwerp), elke toepassing dezer be
voegdheid den voorraad zilvergeld vermindert en
door goud vervangt. In de eerste plaats kan de
binnenland sche circulatie hieruit groot ongerief
ondervinden, maar in de tweede plaats maakt deze
bepaling de wet geheel en al tot een ijdelen klank.
Ze heet den dubbelen standaard te vestigen maar
artikel 28 geeft den weg aan om de zilveren stand
penningen op te ruimen en dus feitelijk doch on
wettig deu enkelen gouden standaard te behouden.
Niet de wetgever, maar de minister van financiën
dus zal feitelijk beslissen of we op een gegeven
oogenblik op eens den enkelen gouden standaard
hebben zullen. En zeer spoedig zal dit gebeuren,
want voor den minister van financiën en die onder
hem handelen ligt er iets onbeschrijfelijk vleiends
voor de eigenliefde in, als heer en meester over
den wisselkoers te heersehen, en misschien nog
wel door Reuters agentschap over de gansche wereld
geseind te zien dat minister van der Heim, even
als thans zijn ambtgenoot van de Vereenigde sta
ten, voor zooveel miliioen zilver heeft verkocht.
En zoo zullen we dus weldra, niettegenstaande de
wijsheid onzer wetgevende macht, een enkel gou
den standaard hebben, doch een onvolmaakt munt
stelsel, waarbij de plaats der zilveren standpenningen
onvervuld blijft.
„Niet dat ik voor den enkel gouden standaard
schroom; integendeel, ik zou de aanneming daar-
„En woont Chëtwynd ook bij u neem het
mij niet kwalijk dat ik u zooveel vragen doe."
„Voor 't oogenblik ja. Ik hoop dat hij u beval
len zal."
„Ik ben zeer met hem ingenomen en geloof dat
wij het te zamen zeer goed zullen vinden. En
staat het mij nu vrij, aan lady Thicknesse en
Scrope meê te deelen, dat ge er in bewilligd hebt
lady Courland te worden?"
„Ja, ik geloof dat dit zelfs zeer goed zal wezen."
Eenige oogenblikken later hoorde men stemmen
buiten de deur, die door Higgins werd geopend,
waarop lady Thicknesse, met de meesten die wij
in de eetzaal achterlieten, binnentrad.
Toen lord Courland opstond en haar te gemoet
ging, moest zijn opgeruimd voorkomen hare aan
dacht wel trekken.
„Ik hoop dat ik uwe lordschap mag felicitee-
ren?" vroeg zij met een glimlachje.
„Zie ik er als een afgewezen minnaar uit was
zijn wederwoord.
„Niet precies," gaf zij ten antwoord. „Ik zou
zeggen dat alles goed is afgeloopen."
„Ja, mijn aanzoek heeft een gunstig gehoor ge
vonden," hernam hij, „en ik ben den schat, dien
ik gevonden heb, geheel aan u, mylady, verschul
digd."
„Dat gij een schat gevonden hebt is mijne over
tuiging," hervatte lady Thicknesse, „maar ik zie
niet in, dat gij dien aan mij te danken hebt."
„Is het dan hier niet, dat ik dion heb gevon
den?" vroeg lord Courland. „Zonder uw toedoen
van wenschen, en bemerk met verbazing en leed
wezen aan dit wetsontwerp dat we niet, gelijk ik
en velen met mij meenden, tot de 1 iatste overgangs
maatregelen waren overgegaan om tot die oplos
sing der muntquaestie te geraken. Wij, ingesloten
tusschen groote natiën die den gouden standaard
hebben, deelnemende aan de algemeene handelsbe
weging die, het feit is niet weg te nemen
door goud wordt beheerscht, we zouden niets an
ders behooren te doen dan ook dien bij uitstek
internationalen waardemeter als den grondslag
onzer binnen- en buitenlandsche transactiën aan te
nemen, onafhankelijk zelfs van de waardevermin
dering van zilver, die schatkist en natie groote
verliezen berokkenen zal en teD deele reeds berok
kend heeft."
Wij vestigen de aandacht onzer lezers, vooral
Vein hen die tot de directie der maatschappij tot
exploitatie der staatsspoorwegen iu eenige be
trekking mochten staan, op een in dit nommer
opgenomen ingezonden stuk. Het mag onnoodig
geacht worden nader uiteen te zetten welk een
nadeel aan handel en verkeer door dergelijke
slordige behandeling van „ijlgoederen" wordt toe
gebracht.
Als een tweede voorbeeld dier slordige behan
deling zij vermeld dat Dinsdag jl. de goederen
trein, die des avonds le 6.30 te Vlissingen had
moeten wezen, eerst te 9 uren daar aankwam,
waardoor de goederen, voor de stoomboot naar
Engeland bestemd, tot den volgenden dag daar
moesten blijven liggen.
Als antwoord op het ingezonden stuk „spoor-
treinongelrkken", in ons nommer van den 31en
October jl.schrijft men ons nader het volgende
„Ieder uwer lezers, zal zeker begrijpen, en
de opmerking van den geachtsn inzender is dan
ook zeer gegronddat het wel eens zóo zwaar
mist, dat de gewone seinen niet door het trein
personeel kunnen gezien worden en zeker zou dan
groot gevaar voor een trein kunnen ontstaanhad
men in zulke gevallen geen toevlucht genomen
tot het gehoor.
„Wanneer het zoo sterk mistdat de gewone
seinen niet goed zichtbaar zijnof in omstandig
heden waarin de gewone seinen niet gegeven kun
nen wordendan maakt men gebruik van de
mist-ofknalseinen. Die seinen bestaan uit
een zeker aantal slagen of knallenveroorzaakt
door de uitbarsting van een gelijk aantal blikken
capsules met ontplofbare stoffen gevuld. Zij ont
ploffen wanneer daarover een spoorwegvoertuig
passeert. Zij heffen geen der overige >einen op,
en worden slechts beschouwd als hulpseinen,
welke de andere ter zijde staan. De klappers
zou ik de eenige vrouw, die mij gelukkig kan
maken, wellicht nimmer hebben ontmoet."
Mevrouw Calveriey was ook opgestaan en ont
ving aller gelukwenschen.
„Wat denkt gij van dit voorgenomen huwelijk?"
vroeg sir Bridgnorth zacht aan Chëtwynd.
„Ik denk er heel weinig van," antwoordde de
aangesprokene: „bet zal nimmer plaats vinden."
„Waarom niet?"
„Ik kan er zelf geen nadere reden voor geven,"
zei Chëtwynd; „maar de uitkomst zal mijne woor
den bevestigen."
„Nu, de tijd zal het leeren," hernam de baronet.
„Ik keer morgen naar CharltOD terug. Gaat ge
meê, om er eenige dagen door ts brengen? Ik
ben overtuigd, dat het een algemeene uittocht zal
worden."
En dat bleek de waarheid te zijn.
Nauwelijks had mevrouw Calveriey haar voor
nemen te kennen gegeven om den volgenden dag
weêr naar Ouselcroft te vertrekken, of Emmeline
en Mildred verklaarden dat zij meegingen, hoe
dringend lady Thicknesse haar ook verzocht nog
eenige dagen te blijven.
Toen mylady in die pogingen niet slaagde,
zeide zij dat zij dan ook voor een poosje naar
Haslemere ging, en gedurende dat verblijf in
Cheshire een weekje bij hare zuster lady Barfleur
op Braekley zou gaan logeeren.
Kapitein Danvers, die zich niet buiten den alge-
meenen kring wilde laten sluiten, verklaarde ook
naar Braekley te zullen gaan. Naar de verschil-.