N°. 260.
1196 Jaargang.
1876.
2 November.
Donderdag
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels f 1,50
iedere regel meer 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs.
Middelburg, I November.
FEUILLETON.
Chetwynd Calverley.
MIDDELBURGSCHE COURANT.
De schrijver der Zeeuwsche brieven in het
Handelsblad wijdt eenige woorden aan de nagedach
tenis van wijlen jonkheer mr. de Witte van Citters,
door wiens dood eene hoog te waardeeren werk
zaamheid van veelzijdigen aard is afgebroken. Van
diens uiterste wilsbeschikkingen zegt hij verder
het volgende
„Die beschikkingen hebben het bewijs gegeven
dat hij waar hem de gelegenheid tot voortarbeiden
werd afgesneden, door anderen wilde doen voort
bouwen op den gelegden grond, en dat hij daartoe
al wat hij geven kon ter hunner beschikking
stelde. Eeeds hebben de dagbladen medegedeeld,
dat zijne verzameling handschriften aan het rijks
archief, zijne boekerij aan de koninklijke bibliotheek
moet worden toegevoegd, en dat cene verzameling
portretten van Zeeuwsche grootheden in het mu
seum van het Zeeuwsch genootschap moet worden
overgebracht.
„Eeeds in deze enkele bepalingen erkent men
den man van overleg, die aan alles de rechte
plaats weet te geven. Het kleingeestig denkbeeld
dat, wat eenmaal in eene familie is, daarin bewaard
moet worden, om vaak op zolders en in vergeten
hoeken eeu bergplaats te vinden, of althans door
de bezitters niet te worden geteld, was verre van
hem. Hij zorgde dat alles kwam waar het wezen
moest, opdat het beantwoorden zou aan het doel,
waarmede hij het verzamelde. Daarom vroeg hij
voor de Zeeuwsche afbeeldingen in Zeeland plaats,
waar langzamerhand de portrettenverzameling eene
historische rij vormt, die te belangrijker wordt naar
mate zij in volledigheid toeneemt. Daar is nog zoo
veel in particuliere handen, dat voor de kennis der
oudheid groote waarde heeft, en alleen zou gekend
worden als het niet in vaak ontoegankelijke ver
zamelingen verscholen bleef. Daar is nog zoo veel
ook in deze provincie, waarvan de eigenaars de
waarde niet kennen, terwijl zij het toch voor geen geld
ter wereld aan anderen, allerminst aan een museum
zouden afstaan. Daar zijn nog zoo velen, ook in
ons midden, die met zekeren trots spreken van
zoo veel, dat door voorgeslachten hun nagelaten
is, maar die zich vergenoegen met den naam van
gelukkigen bezitter, en die men toch even goed
een afgesleten keisteen voor merkwaardige antiqui
teit en broddelwerk van een kladschilder voor een
kostbaar schilderstuk kan doen houden.
„De heer van Citters was door familierelatiën
in de gelegenheid merkwaardige beeltenissen te
verzamelen van hen, die niet alleen Zeeland's naam,
47
Naar het Engelsch van W. Harrison AinswortJi.
BOEK V.
Lady Thicltnessse.
Vervolg.)
„Nu ik goed zie," hernam de hofmeester, zich
tot Scrope richtende, „zou ik zeggen, dat er eeno
sterke gelijkenis tusschen Walter Liddel en mijn
heer Chetwynd Calverley bestaat."
„Genoeg!" zei daarop Scrope. „Gij kunt heen
gaan."
Higgins boog en verliet de kamer.
„En mag ik nu op mijne beurt vragen wat dit
verhoor beteekent?" zei Chetwynd.
„Mijn doel was alleen zekerheid omtrent een
feit te bekomen," antwoordde Scrope. „Lady
Thieknesse en ik hebben tot onze groote verbazing
en ontevredenheid vernomen, dat onze schoone
nicht Emmeline Barfleur de onvoorzichtigheid heeff
gehad een engagement met u aan te gaan."
„Onvoorzichtigheid, zegt gij, mijnheer?" riep
Chetwynd uit.
Ik zou eene sterker uitdrukking kunnen bezi
gen, maar ik zal mij tot deze bepalen. Het kan
maar Holland's roem reeds voor eeuwen hebben
verheven. Onder de diplomatie, uit den tijd toen
er vrij wat meer gevorderd werd en te doen was
dan in onzen rustigen tijd, komt meer dan éen
Zeeuw voor, die onschatbare diensten bewees. In
de dagen van bloei der Oost-Indische compagnie
had deze in Middelburg beleidvolle patronen. En
is door deze laatsten een rijke vrucht geplukt van
den eens zoo mild gevenden akker, een vrucht,
die den nazaten nog een benijdenswaardige positie
in de maatschappij verschaft, het mag als een
feit van dankbare erkentenis aangemerkt worden,
als die nazaten in de eerste plaats belang stellen
in de plaatsen waar hun voorouders gearbeid
hebben.
„Het mag daarom ook wel worden vermeld, dat
genoemde Zeeuw een som van f 4000 heeft ge
maakt aan de gemeente St. Laurens bij Middel
burg, niet om er denkbeeldige oogmerken mede
te bereiken, maar om steeds het levende geslacht
nuttig te zijn. De renten toch van die som moeten
dienen om eenige vrouwelijke scholieren in hand
werken te laten onderwijzen.
„Van Citters kende het landvolk en wist dat
daar dikwijls de kennis der eenvoudigste zaken
ontbreekt; dat het vrouwelijk personeel vooral
weinig ontwikkeld is, en overtuigd, dat er thans
voortdurend gezorgd wordt voor de beschaving
van den geest ook ten platten lande, dacht hij er
aaneen onderwijs te laten gevendat in de huis
gezinnen der landlieden zulke gewenschte vruchten
afwerpen kan en dat toch op de meestevooral
op de kleinere dorpen doorgaans geheel verwaar
loosd wordt.
„Er worden vaak legaten gemaakt aan kerken
en armbesturen, die den naam der erflaters verre
doen klinkenmaar zelden zien wij dat zoo juist
op werkelijke behoeften wordt gelet en zoo beschei
den daarvoor gezorgd wordt. Zeker lag het niet
in de bedoeling van v. Cittersdat over zijn uiter
ste wilsbeschikking zooveel zou gesproken worden,
maar het is goed dat allen het weten. Niet om
hem te doen prijzen, die zich door zijn leven,
werken en karakter genoegzaam aanbevalmaar
wel om anderen opmerkzaam te maken hoe het niet
alleen te doen is om met zijn fortuinook na den
dood, lof van mensehen te koopenmaar veel meer,
om wat men nalaatal is dat ook zeer beschei
den, zóo aan te wendon, dat daardoor het goede
gesticht wordtook waar men misschien den
stichter niet eens kent.
„De ijdelheid vindt daarin zeker niet de voldoe
ning, waarnaar zij jaagt, maar de rechtschapen
man legt, in de bewustheid van zoo gehandeld
te hebben, het hoofd gerust neder."
niet zeer aangenaam voor de familie zijn, dat de
dochter van den trotschen sir Leycester Barfleur,
eene joDge dame die iedereen tot echtgenoot zou
kunnen krijgen dien zij verkoos, zich wegwerpt
aan een lakei!"
Chetwynd deinsde terug alsof eene adder hem
gestoken had, maar bedwong zich met geweld
en zei:
„Nu begrijp ik, waarom ge zoo gaarne wildet
dat lady Thieknesse bij ons onderhoud zou tegen
woordig zijn. Gij hebt mij een lagen slag trach
ten toe te brengen, maar uw doel gemist. Ik
bejegen uwe woorden met minachting."
En zich daarop tot lady Thieknesse wendende,
vervolgde hij.
„Daar uw neef van oordeel is, dat ik niet als
gentleman gehandeld heb, moet ik u meêdeelen
dat Emmeline kennis draagt van het bespottelijke
geval waarvan zooveel ophef wordt gemaakt, en
dat het haar alleen heeft doen lachen. Ik heb al
mijne dwaasheden, en gebreken aan haar bekend
alle! en zij heeft mij vergiffenis geschon
ken, omdat zij vertrouwen stelt in mijne beloften
van beterschap."
Terwijl hij nog sprak werd de deur geopend en
trad Emmeline met Mildred en sir Bridgnorth
Charlton binnen.
Naar wij vernemen is door de Maatschappij tot
redding van drenkelingen te Amsterdam hare
zilveren medaille benevens eene premie van f 22.50
toegekend aan onzen stadgenoot C. ter Smitte,
wegens zijne met gunstigen uitslag bekroonde
pogingen tot het redden vau het zoontje van den
heer D. alhier op den 10en Juli jl.
De gemeenteraad van Amsterdam heeft zich
bij adres tot de tweede kamer gewend, met verzoek
op de staatsbegrooting voor 1877 alsnog een post
te doen brengen voor het aanleggen van een kanaal
van Amsterdam naar den Eijn en de Waal. De
raad betoogt daarbij verder welk een groot belang
Amsterdam, vooral na de opening van het Noord
zeekanaal, heelt bij het verkrijgen van een ge-
schikten waterweg naar Duitschland.
Bij den gemeenteraad te Breda is een door den
wethouder Guljé, het raadslid Heijlaert Jr. endtn
gemeente-architect Lamers opgemaakt rapport om
trent den afvoer van faecahën ingediend, waarvan
de slotsom is: 1° De gemeentcreiniging komt in
eigen beheer. 2° De afvoer zal geschieden volgens
het verbeterde tonnenstelsel. Indien dit aange
nomen wordt, dan komen de volgende voorstellen
in aanmerking: 1° Aankoop van een terrein van
lj hectare; 2° dadelijke aanschaffing van een hon
derdtal tonnen, tot bediening der openbare gebouwen
en scholen en ten gerieve der bewoners van de
Oude Vest, die overwelfd is, zoodat de stoffen
daarin niet meer kunnen geloosd worden; 3° aan
stelling van een directeur of opzichter4° benoe
ming van eene commissie van toezicht uit den raad;
5° wijziging der politie-verordening in dier voege,
dat geene beerputten meer mogen worden aangelegd
en geene feacaliën in riolen of grachten mogen
loopen. Binnen een nader te bepalen tijd moeten
de beerputten worden gedempt en de privaten
gewijzigd, en wel ten koste der gemeente. Na
dien tijd op boete, ten koste van den eigenaar.
De Staats-courant van heden bevat het koninklijk
besluit van 22 October jl., waarhij opnieuw aan ver
schillende personen de zilveren of bronzen barret, of
de zilveren of bronzen medaille is toegekend, ter
erkenning van uitstekende daden, bij denjongsten
watersnood verricht.
Het gedenkteeken, Maandag te Luxemburg
te midden eener algemeene deelneming en geestdrift
onthuld, ter eere der nagedachtenis van wijlen
H. K. H. Amalia Maria da Gloria Augusta,
dochter van hertog Bernard van Saxen-Weimar,
den bekenden veldheer in Nederlandschen dienst,
en gemalin van Z. K. H. prins Hendrik der
XV.
GETUIGENIS TEN GUNSTE VAN CHETWYND.
„Ik dacht dat men mij noodig zou hebben als
eene belangrijke getuige bij het verhoor 't geen
ik verneem dat hier gehouden wordt," zet Emme
line, snel vooruit tredende, „en dus ben ik geko
men om getuigenis af te leggen."
„Gij komt te laat kindlief," antwoordde lady
Thieknesse; „het verhoor is afgeloopen."
„Naar genoegen?" vroeg Emmeline.
„Niet voor mij," ze! Chetwynd. „Uw neef Scrope
heeft trachten te betoogen, dat, als ge niet
opzettelijk onkundig waart gehouden van zekere
zaken, ge niet zoudt zijn overgegaan tot een en
gagement, dat hij als uwer onwaardig beschouwt.
Hij heeft zijne dwaling ook niet erkend, ofschoon
hem de stelligste verzekering is gegeven, dat bij
zich vergist."
„Wil mijn brave, maar ongeloovige neef dan
mijne verzekering aannemen?" zei Emmeline.
„H5 schudt zijn hoofd en wil niet antwoorden.
Met hem hebben wij dus niet meer te maken.
Desniettemin wil ik hem en allen die naar mij
gelieven te luisteren, zeggen dat mijnheeer Chet
wynd Calverley zich op de eervolste wijze jegens
mij gedragen cn niets voor mij verborgen heeft.
Ik verklaar tevens aan mijn trotschen neef die
van die wetenschap het gebruik kan maken dat
hij goedvindt dat ik mij geëngageerd heb met
iemand die even goed gentleman is als hij zelf,
Nederlanden, bestaat uit het bronzen standbeeld
dier vorstin, opgericht in het midden eener steenen
half-eirkelvormige verhevenheid, met mozaïeken
vloer, waarop de worden Souscription nationale en
het jaartal MDCCCLXXVI zijn ingelegd. Het
voetstuk is vau grijs en bruin graniet en draagt
tot opschrift de woorden A la princesse Henri des
Pays Bas en de cijfers 1830 en 1872, de jaartallen
van geboorte en overlijden der prinses. Een
steenen bank omringt het monument; een bloem
perk strekt er zich vóór uit.
Het beeld is van groote gelijkenis en vertoont
de prinses, met de rechterhand opgeheven tot de
hoogte der borst en een waaier vasthoudende,
terwijl de flauw gebogen linkerarm bij het lichaam
nederhangt. Een bescheiden diadeem kroont het
hoofd en de vorstelijke mantel, bedekt tot over
het voetstuk met zijne plooien de achterzijde van
het beeld. Het is het werk van den beeldhouwer
Petre, reeds door zijn standbeeld van maarschalk
Ney te Nancy bekend en beroemd.
Door dit gedenkteeken, opgericht uit de opbrengst
eener nationale inschrijving, aan welke armen en rij
ken gelijkelijk deelnamen, is eene verdiende hulde,
gebracht aan de onuitputtelijke weldadigheid, de
zorg en de belangstelling der vorstin voor alles
wat de ontwikkeling, de nijverheid en het onder
wijs in het groothertogdom betrof door welke zij zich
den eernaam van „moeder des lands" verworven
heeft.
In da Engelsche Daily News wordt het gewich
tig aandeel opgesomd, dat door Engelsche krach
ten genomen is in het gewichtige werk der graving
van het Noordzee kanaal. Het werk werd aan
genomen door de aannemersfirma Henry Lee and
sons voor ongeveer 2Jj millioon pond sterling
(30 miliioen gulden). Het eerste gedeelte werd
door deze heeren met en onder toezicht van den
heer Watson uitgevoerd. Het tweede gedeelte was
toevertrouwd aan den heer Freeman en na diens
overlijden mede aan den heer Watson. Het derde
gedeelte was de taak van den heer Darnly Hutton.
De haven op de kust werd ontworpen door sir
John Hawkshawdie met den heer Waldorp
(Nederlander) adviseerend ingenieur is der maat
schappij voor welke de heer Dirks als hoofdin
genieur werkzaam is.
Het Handelsblad, dit bericht overnemende, brengt
ook van zijn kant hulde aan „de groote volharding,
bewonderenswaardige vindingrijkheid en kunde"
der Engelsche ingenieurs en zegt vervolgens, tot
troost voor onze nationale eigenliefde:
„Mogen de twee stamverwante volken die En
geland en Holland gemaakt hebben tot wat zij
zijn, die de zee hebben bedekt met vloten, Azië,
Amerika en Australië gekoloniseerd hebben, en
en dat niets wat hij of iemand anders kan zeggen
mij bewegen zal mijn woord te breken."
„Ik dank u daarvoor uit den grond van mijn
hart," zei Chetwynd.
„Nu staat het aan u, te spreken als gij iets aan
te merken hebt," voegde Emmeline haar neef toe.
Doch Scrope haalde de schouders op en gaf
geen gevolg aan de uitdaging.
„Dan zal ik u eens iets zeggen, wat ge nog
niet weet, en, als ge 't weet, misschien niet zult
gelooven," vervolgde Emmeline. „Chetwynd heeft
zelfs aangeboden een proeftijd te doorstaan voor
dat ons engagement plaats vond en bewilligde er
gereedelijk in dat het huwelijk een jaar zou wor
den uitgesteld. Zijt ge nu tevreden?"
„Ik zou beter tevreden zijn als het geheel
uitgesteld bleef," mompelde Scrope.
„Laat mij ook een woord voor mijn vriend
Chetwynd mogen zeggeD," kwam sir Bridgnorth
er tusschen. „Voor 't oogenblik is het nog wat
vroeg om te verklaren dat hij zich gebeterd heeft,
maar ik geloof ten volle aan zijne betuigingen en
ben zeker dat hij zijne beloften zal nakomen."
„Ik zal u niet teleurstellen, sir Bridgnorth,"
zei Chetwynd.
„Ik heb het volste vertrouwen in u," verzekerde
de baronet.
„Ilc ook," zei lady Thieknesse. „Ik ben tevre
den met de verschafte ophelderingen en geef mijne
volle toestemmiug tot Emmetine's engagement."
„Ik ben verheugd dat van u te hooren liefste
tante," riep de jonge dame uit. „Gij maakt mij