119e Jaargang. 1876. Donderdag 26 October. Dit b-M verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. liP^liUïISF IftÉP Advertentiên j 20 Cent per regel. Geboorte- Tronw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs. Middelburg, 25 October. ATCHIN. FEUILLETOIM, Chetwynd Calveriey. f IV. Het advies van den heer Fransen van de Putte aan de regeering ging met een voorbe houd gepaard, waarop wij nogmaals de aan dacht moeten vestigen. „Ik hen, zeide hij, niet genoeg bekend met den toestand van het oogenblik om te durven adviseeren eenige posten in te trekken, maar zeer zeker roep ik de regeering toe: ga niet voort op dien weg (van uitbreiding)." En verder„Ik meen, nu ik vrees dat in het voorjaar van 1877 op nieuw agressief zal worden te werk gegaan en nil er nog tijd voor gedachtenwisseling is, mijn advies aan het oordeel van kamer en regeering te moeten onderwerpen. Het gouvernement, dat over zooveel meer middelen van inlichting kan en moet beschikken dan wij, de regeering die verantwoordelijk is voor hetgeen zij doet en nalaat, beslisse welke instruction naar Indië zullen worden gezonden." Yan het standpunt dezer toelichting beschou- we men het gegeven heperkings-advies en niet alsof de oud-minister geraden zou hebben belangrijke veroveringen, sedert twee jaren met veel moeite gemaakt, uit ontmoediging prijs te geven. Wij zagen reeds hoe luttele waarde door den heer van Hees aan het tot nu toe veroverde wordt toegekend. Los te laten wat men eenmaal verkregen heeft is echter, vooral voor eene koloniale mogendheid en bij een aanvallenden oorlog, zooals wij on dernomen hebben, bijna ondoenlijk. Maartegen het aanhoudend verder gaan waarschuwde de heer van de Putte terecht, evenals hij naar ons inzien op goede gronden zijne afkeuring uitsprak, dewijl in het begin dezes jaars van het programma van 1874 afgeweken is en op nieuw veroveringstochten aangevangen zijn. Vooral daartoe moge zijn advies leiden dat op gehouden wordt den oorlog te voeren op goed geluk, stelselloos, zonder zich rekenschap te geven van wat men voorheeft en als door de dobheringen der publieke opinie voortgedreven. Dat op die wijze sedert twee jaren is te 41 Naar het Engelsch van W. Harrison Ainsworth. BOEK Y. Lady Tliïcknesse. {Vervolg.) „Om welke reden vroeg Netterville. „Dat zal ik u zeggen, en, daar ge mij tot spre ken noodzaakt, moet ik n verklaren, dat ge eene zeer weinig eervolle rol speelt. Gij beweert ver liefd te zijn op Rose, terwijl ge eene andere het hof maakt. Gij vraagt hare hand, terwijl ge reeds geëngageerd zijt." „Ik geëngageerd!" riep Netterville uit. „Dat is waarlijk iets nieuws voor mij. En met wie ben ik dan geëngageerd, als ik het vragen mag?" „Met juffrouw Clotilde Tripp, zoo ik het goed verstaan heb," antwoordde de beschuldiger, „of anders met juffrouw Flora Sicklemore." „Gij verwart mij met Tom Tankard," zei Net terville; „ik heb aan die jonge dames nooit de minste attentie bewezen. En nu moet ik u eene vraag doen. Wie zijt gij, mijnheer, die zulk een belang in mijne zaken stelt en van wien ik niets weet Ik herinner mij niet dat ik u ooit te vo ren gezien heb; maar ofschoon ge u onnoozel werk gegaan, heeft de heer van de Putte doen uitkomen. Feitelijk is geheel anders gehandeld dan in de na raadpleging met den raad van state en met machtiging des konings vastge stelde instructie van Februari 1874 voorge schreven wasmaar op de vraag of die instructie gewijzigd was, antwoordde de voorzitter van den ministerraad ontkennend. Ook de minister van koloniën schrijft in de memorie van ant woord betrekkelijk de Indische begrooting (me degedeeld in ons nommer van Dinsdag jl) „De bij telegram van 2 Februari 1874 aan de Indische regeering gegeven instructiën omtrent de tegenover Atchin en onderhoorigheden te volgen staatkundige gedragslijn, zijn nimmer gewijzigd." Die instructiën omschreven echter onze gedragslijn als volgt: „Oprichting eener versterking in Atchin-proper en vestiging aldaar op zoodanige wijze, dat ieder ziet dat het voor altoos is." Onze lezers hebben kunnen zien hoe weinig men zich daaraan gehouden heeft. Wij wenschen niemand, ook den pas afge treden minister van koloniën niet, eenig ver wijt te doen. Den Atchin-oorlog heeft hij, van den eersten dag van zijn optreden af, aanvaard als een soort van kwaden post in de affaire, welke hij overgenomen had. Als hij zich maar niet officieel ongunstig over den oorlog uitlietals hij het publiceeren der stukken belette, welke ons in moeilijkheden brengen en tot verbitterende discussiën aanleiding geven konden, en als hij voor het overige deed wat in zijn vermogen was om aan de aanvra gen uit Indië om troepen en oorlogsmaterieel te voldoen, dan achtte de heer van Goltstein zijne taak in dat opzicht volbracht enwaschte hij zijne handen in onschuld. In de quaestie diep door te dringen zich eene gedragslijn af te bakenen, zich rekenschap te geven wat hijals verantwoordelijk leidsman der regee ring, met Atchin voorhad, daartoe scheen hij zich niet geroepen te voelen. Hij liet de zaken haar gang gaanzonder te onderzoeken of hetgeen geschiedde in overeenstemming was met de van hier gegeven instructiën misschien zonder zich te herinneren dat er zoo iets als eene instructie van 2 Februari 1874 bestond. Het is een der ongelukkige gevolgen van het misbruik van aanhoudende minister-verande ringen, waaronder wij levendat de eene be windsman niet doordringt in de plannen en houdt, vermoed ik sterk dat ge mij zeer goed kent. Ik houd u voor den persoon, van wien Rose zoo veel last heeft gehad, den persoon die den leugenachtigen brief aan mij en de onbeschaamde brieven aan haar heeft geschreven. Gij hebt mij een tijd lang misleid, maar nu heb ik u ontmas kerd. Het toeval heeft u in mijne handen over geleverd en nu laat ik u niet los. Rose is op dit oogenblik bij hare moeder. Kom meê en vraag haar vergiffenis, of ik sla u armen en beenen aan stukken!" „Dat doe ik nietantwoordde Romney, want deze was het. „Dat zullen wij eens zien!" riep Netterville uit, en plotseling op hem toespringende greep hij hem bij de kraag en sleurde hem naar het huis dat niet ver was. Daar Romney bemerkte dat zijn tegenspartelen vruchteloos bleef, berustte hij er in. Hij riep ook niet om hulp, omdat dit tot ontdekkingen had kun nen leiden, die hij niet wenschte. Juist op dit oogenblik ging de deur van juf frouw Hartley's huis open, en kwamen de twee jonge dames vergezeld van Rose er uit; doch het schouwspel, dat hare oogen trof, deed haar weder binnen gaan, want zij konden wel gissen wat er gaande was. Aan de deur had nog eene vergeefsche worste ling plaats, en daarop werd Romney door Netter vil)e het huis ingesleept en de voorkamer, waar de dames met Rose en hare moeder de wijk hadden genomen, binnengeduwd. ondernemingen van den ander, waarvoor hij geen hart heeft en voor welke hij zich niet zedelijk aansprakelijk acht. De verantwoor delijkheid voor den loopdien 's lands zaken nemengaat dan ook zoo goed als verloren. Zooveel te noodiger is het echternu al weder een, nieuw minister het bestuur der Atchin-zaken heeft moeten aanvaarden dat de toekomstige leiding van den oorlog in de ver tegenwoordiging ter sprake gebracht worde. De begrootingsdiscussiën leveren daartoe ge schikte aanleiding. Vreest men het licht der publieke discussiemen verzekert ons im mers dat al wat hier gezegd en geschreven wordtden Atchineezen hekend raakt men bespreke de zaak in comité-generaal. Voor den nieuwen minister is het volstrekt noodig het gevoelen te kennen der leidende leden van de vertegenwoordigingzoo noodig teneinde hem tot steun te strekken tegen het drijven van andereminder geautoriseerde raadslieden. Den heer Fransen van de Putte, wien men het van conservatieve zijde kwalijk scheen te nemen dat hij over Atchin den mond dorst te openen, komt onze dank toe, dewijl hij tot dat debat aanleiding gegeven zal hebben en indien wij daarbij iets betreuren is het dat een der voornaamste woordvoerders over Indische zakende heer Nierstrasz door ziekte niet in de gelegenheid zal zijn aan de gedach tenwisseling deel te nemen. Zonder op dat debat vooruit te loopen, wenschen wij onze hoop uit te spreken dat daaruit de aanneming van het beperkings systeem, hetzij dan bepaald tot hetgeen wij thans bezitten of tot een nog kleineren kring, moge voortvloeien. Wij wenschen dat, omdat het ons een uitvoerbaar systeem lijkt, wat van het stelsel der vierde en verdere expeditiën door niemand met zekerheid gezegd kan worden. In een bepaalden kring sterkten oprichten, die door geschikte en veilige wegen verhinden en door zwaar geschut en eene behoorlijke bezet ting voor den Atchinees onneembaar maken, moet mogelijk zijn, zonder dat daarvoor de duizenden soldaten en de honderden maande- lijksche aflossers vereischt worden, die de heer van Rees er voor uitcijfert. Besluiten wij daartoe dan weten wij vooreerst waar wij heengaan. Met het resultaat van ons in het vijandelijk land gevestigd en de hoofdsterkte des vijands, de zetelplaats zijner vorsten, tot „Ik vraag verschooning dames" zei Netterville, zijn gevangene stevig vasthoudende. „Ik hoop dat ge deze stoornis wel zult vergeven." „O maak geen excuses," luidde het antwoord. „Het doet ons genoegen, dat ge dien slechten mensch betrapt hebt." „Is dit de schelm, die u zoo heeft vervolgd, Rose?" „Ja, dat is hij!" „Dan op uwe kniën, en haar om vergiffenis ge vraagd voegde Netterville zijn gevangene toe, en dwong hem bij die woorden in die vernederende houding. „Ik heb niets gedaan, om die mishandeling te verdienen!" riep Romuey uit. „Gij verdient afgerost te worden, en als mijn man te huis was zou dat ook uw lot zijn," riep juffrouw Hartley uit. „Durft gij mij in 't gezicht zeggen, dat gij mij niet verscheidene malen op straat zijt lastig geval len?" vroeg Rose. „Durft gij loochenen, dat gij mij die schandelijke brieven hebt geschreven?" „Ik zou ze niet hebben geschreven als gij mij niet aangemoedigd hadt," antwoordde hij. „Dat is gelogen!" zei Rose. Ik heb u nooit de minste aanmoediging gegeven. Ik veracht u!" „Wij gelooven geen woord van 't geen hij zegt, Rose!" riep Mildred op een toon van verontwaar diging uit. „Laat hem maar los, mijnheer Netter ville De tegenwoordigheid van zulk een schepsel stuit ons tegen de borst." „Loop dan heen!" zei Netterville, aan die aan- onze vestiging te hebben gekozen, zullen wij ons voorloopig tevreden moeten stellen, omdat wij geen kans, zien op het oogenblik meer te krijgen. Dan zij onze eerste zorg, te trachten ons deerlijk uit zijn verhand gerukt Indisch leger gereorganiseerd te krijgen Als door een wonder, waarvoor wij waarlijk niet dankbaar genoeg kunnen zijn, is gedurende de 3^ jaar dat de Atchin-oorlog duurt, nergens in ons uitgestrekt Indisch gebied het optreden eener gewapende macht noodig geweest. Het gaat waarlijk niet aan, het behoud van ons gezag langer aan zulk een zijden draad opgehangen te laten, veel minder door nieuwe expeditiën en uitgestrekter veroveringen thans de laatste overblijfselen van ons leger voorgoed te gronde te richten. Een tijdvak van recueillement vange, indien de gelegenheid er ons toe gegund wordt, voor ons aan, even als voor Rusland na den oorlog van 1856 en voor Frankrijk sedert 1871. Daarna, als het ons niet gelukt de Atchineezen, door de verschillende middelen over welke wij beschikken kunnen, tot toenadering te bewegen, kan overwogen worden of het wenschelijk is de vijandelijkheden krachtiger te hervatten. Onze behouden vestiging te Kotta-Radja zal ons te allen tijde een geschikt punt van landing en van uitgang aanbieden. Met deze denkbeelden, welke door het Han delsblad en de Arnhemsche courant bestreden zijn, staan wij niet alleen. Den admiraal Fabius scheen iets dergelijks voor den geest te zwe ven toen hij in de kamerzitting van 26 Sep tember den raad gaf: „Den post op Groot- Atchin zullen wij moeten behouden en als wij daar een vorst op den troon van dat rijk plaatsen en een tractaat met hem sluitenwaarhij hij zich vazal verklaart, zouden wij ons veilig kunnen terugtrekken en als suzerein over dat gebied staan, even als op zoovele plaatsen in Indië het geval is." De uitvoerbaarheid van dat plan laten wij natuurlijk in het midden, maar het bevat in elk geval ten minste weder een stelsel, de teekening eener gedragslijn, die ons minder radeloos toeschijnt dan het advies van den heer de Casembroot in dezelfde zitting „Ik heb mij afgevraagd of het niet wenschelijk ware eindelijk over te gaan tot een grooten maatregel, namelijk om door middel van her ziening van éen artikel der grondwet den koning de macht te geven om over het militie- maning gevolg gevende. „Pak u weg uit onze oogen, leugenaar en lafaard!" En te gelijk bespoedigde hg Romney's vertrek, door hem, de voordeur uit, de straat op te schop pen. De vernederde schelm bleef een oogenblik voor het huis staan, alsof hij terug wilde keeren; maar hij had den moed niet om Netterville nog maals het hoofd te bieden en droop af. „Ik denk, Rose, dat ge voortaan geen last meer van hem zult hebben," zei Netterville, toen hij in het kamertje terugkwam. „Neen, daar houd ik mij ook van overtuigd," zei Emmeline. „Ge hebt hem zijn verdiende loon gegeven." „Ge zijt een brave jongen, Harryriep Rose uit, zijne hand vattende en hem met fierheid en teederheid in do oogen ziende. „En een gelukkige ook!" antwoordde hij. „Als die domme schavuit mij niet in den mond was geloopen, had ik lang naar hem kunnen zoeken." IX. KAPITEIN DANVERS KOMT OP BELGRAVE SQUARE AAN. Twee dagen na het bovengemelde voorval werd het gezelschap ten huize van lady Thicknesse op Belgrave Square vermeerderd door de aankomst

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1