N°. 251. 119e Jaargang. 1876. Maandag 23 October. I Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiên i 20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.! van 1—7 regels f 1,50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffitü C°. te Brussel en Parijs. Middelburg, 21 October. MIDDELBIJ i. Twee adviezen liggen voor ons over de toekom stige leiding van den Atcliin-oorloghet eene van den oud-minister van koloniën, den heer Fran sen van de Putte, uitgesproken in de zitting der tweede kamer van den 26en September jl., het andere van een oud hoofdofficier van het Indische leger, den heer W. A. van Rees, vervat in drie hoofdartikelen van het Vaderland van 17, 18 en 19 dezer. Bij vroegere gelegenheden is door ons her haaldelijk gewaarschuwd tegen beoordeelingen der zaken op het oorlogsterrein, door personen in Nederland uitgesproken. Die waarschuwing wordt bevestigd door hetgeen de heer van Rees schrijft: „Het valt niet gemakkelijk zich een juist denkbeeld te vormen van den toestand in Atchin; nog moeilijker is het, zelfs met de kaart voor zich, een helder denkbeeld te krij gen waarom de tegenwoordige positie zoo is en niet anders. Op de kaart ziet men 46 roode vlaggetjes, als zoovele posten op de grilligste wijze aangeteekenddie posten maken een vraagstuk uit, moeielijk op te lossen zelfs voor hen die gewoon zijn op topografische kaarten te lezen en militaire positiën te be- studeeren Voorheen was het terrein huiten onze posten ons totaal onbekendthans weten wij er evenmin iets van Voorheen wisten we niets van de sterkte onzer tegenpartij, van de wijze waarop zij hare gelederen aanvult, van den steun dien zij hij de vazalstaten vindt; thans weten we het nog niet Wij weten de namen van eenige hoofdenmaar hun on derlinge verhouding, de middelen om een of meer hunner op onze zijde te brengen, zijn ons nog geheel vreemd Evenmin weten we in hoever men vertrouwen kan op de be volking, die binnen onze postëngroep woont en hoe we het moeten aanleggen om dat deel der bevolking te bevrijden, dat door den vijand gedwongen is zich in de XXH Moekim terug te trekken De vijand daarentegen is volkomen hekend met alles aan onze zijde hij weet van ons alles, ook dat wij van hem niets weten." Als de deskundige zoo schrijft, die bezig is een volledig plan voor den toekomstigen veld tocht uit te werken en dat te stellen tegenover den raad van den oud-minister van koloniën, onder wiens opperbestuur de twee eerste expeditiën hebben plaats gehad, hoe groot moet dan niet de verlegenheid zijn van den gewonen lezer, die belangstellend zoekt zich een oordeel te vormen omtrent de kansen van den krijg, die nog altijd daarginds Nederlands beste krachten verslindt en ons koloniaal gezag feitelijk, niet slechts nu, maar ook, door de uitputting waaraan hij ons leger blootsteltin de toekomst dreigt te ondermijnenWij vreezen dan ook dat het menigeen, die de adviezen der heeren van de Putte en van Rees gelezen en naast elkander gelegd heeft, zal gaan als Hendrik IY van Frankrijkdie, na twee advo caten in een zaak te hebben hooren pleiten, uitriep: Je crms, Ventre Saint Gris, qv'ils ont raison tous les deux Wat ons betreft, wij gelooven, met alle bescheidenheid en geneigd om te erkennen dat de ware beslissing moet afhangen van het oordeel van den gouverneur-generaal en van de bevelvoerders op het oorlogsterrein, —dat het advies van den heer Fransen van de Putte meer in het belang des lands is dan dat van zijn militairen tegenstander. Wij zullen trachten de redenen voor dat gevoelen te ontvouwen, doch moeten vooraf in hoofdzaak de beide adviezen doen kennen. Waaromzoo vroeg de heer van de Putte aan de regeeringis afgeweken van de instructie, welke den 2e" Februari 1874 tijdens de tweede expeditie aan de Indische regeering gezonden werd en voorschreef eene versterking in Atchin op te richten en ons daar zoodanig te vestigen dat ieder zien zou dat het voor altoos wasvoorts de onderboorige staten te overreden of te dwingen om het Nederlandsch oppergezag te erkennen en op die wijze, met loslating van het vroeger voorgestelde denkbeeld der zelf standigheid van Atchin, akten van erkenning of bevestiging te sluiten, waarvoor de bepalingen van het Siak-tractaat als richtsnoer konden genomen worden? Generaal van Swieten en zijn opvolger in den eersten tijd handelden overeenkomstig die instructie. Later, in het najaar van 1875 en in het voorjaar van 1876werd daaren tegen tot een krachtig aanvallend optreden van onze zijde overgegaan. „Wij bevinden ons dientengevolge, zeide de afgevaar digde, in een toestand die buitengewone krachtsinspanning vordertindien hijzoo voortgaande, onze krachten slechts niet te boven gaat Ik ben niet genoeg be kend met den toestand van het oogenblik om te durven adviseeren van de posten, welke buiten de vroeger aangenomen lijn (van Oleh- leh naar den Kraton en langs de Atchin-rivier) liggeneenige in te trekkenmaar zeer zeker roep ik de regeering toe: ga niet voort op dien weg." Wat de oud-minister van koloniën in 1874 bedoelde en thans nog de regeering aanried, wasLangs de straks genoemde lijn sterkten te- stichten, onderling door harde wegen ver bonden en door het zware geschut van den kraton beschermd. Voorts, evenals te Pedir, ons ook op andere kustplaatsen te vestigen en in die stelling af te wachten tot de bevol king tot ons kwam, Die handelwijze zou in overeenstemming zijn met alles wat ons door onze koloniale geschiedenis geleerd wordt. „Altoos en overalsedert men factorijen en kasteelen gesticht heeftis men begonnen met zich te vestigen aan de stranden en heeft men de gelegenheid afgewacht om later door middel van tractaten of ten gevolge van oorlog ons gezag uit te breiden. Wij zijn 150 jaren meester geweest van Makassar, zonder verder buiten de hoofdplaats te komen dan ons ge schut reikte. Honderd jaren zijn wij in het bezit geweest van Padangzonder ons in de binnenlanden te kunnen vestigen Wan neer wij die politiek in het Noorden van Sumatra volgendan kunnen wij wachtèn tot de bevolking de noodzakelijkheid beseft om zich bij ons aan te sluiten. Het kan 1020, 25 jaren duren eer dat gevolg zich voor doet Daarom roep ik de regeering toe: geef niet toe aan den volkswaan van den dag, tracht niet door krachtige middelen een einde aan den oorlog te rnakcnhet zal u niet ge lukken Ik Vi<>ag geen beantwoording van de regeeringmaar ik ^>eennu ik vrees dat in het voorjaar van 1877 opuUnw aanval lend zal te werk worden gegaan en nu er nog tijd is voor gedachtenwisseling dit advies aan het oordeel van kamer en regeering te moeten onderwerpen." Ziedaar, zoover het mogelijk was die te doen kennen door uitlichting van enkele volzinnen uit eene uitvoerige redevoering, welke nog door twee replieken op het aangevoerde door andere sprekers gevolgd werd, de waarschu wing welke de heer Fransen van de Putte tot de regeering richtte. Wat de pas opgetre den minister van koloniën kortelijk antwoordde kwam ongeveer hierop neeruw raad is goed, maar hij is niet uit te voeren. Het gaat niet, 1 daar waar men zich eenmaal heeft nedergezet, eenvoudig verdedigenderwijs te blijven. Men maakt zich illusiën zoo men gelooft dat op die wijze onze vestiging in het Noorden van Suma- tra plaats kan hebben. Dit antwoord was dus geen wederlegging, maar eenvoudig een uitspre ken van stellingen, tegenovergesteld aan die welke de heer van de Putte ontwikkeld had. Meer kon van den heer Alting Mees op dat oogenblik ook moeilijk verlangd worden. Nog deed de minister van buitenlandsche zaken namens de regeering, als voorzitter van den ministerraadeene korte mededeeling, waaruit was op te maken dat de afwijking van de voorschriftenwelke in 1874 gegeven waren, althans niet geschied was met voorkennis van den ministerraad. Zij is dus waarschijnlijk het gevolg geweest van instructiondoor den vorigen minister van koloniën op eigen hand gegeven, of van het eigen initiatief der Indi sche autoriteiten. Hierop komen wij later terug. Een kort overzicht van het advies, door den heer van Rees in het Vaderland ontwikkeld, geven wij in een volgend nommer. Heden morgen heeft in het laboratorium der rijks hoogere burgerschool alhier een zeer treurig ongeval plaats gehad. De heer dr. F. Seelheim, leeraar in de scheikunde, was bezig met het nemen van scheikundige proeven, toen een fleschje met daartoe benoodigde vloeistof sprong en zoodanig zijn aangezicht en rechteroog trof, dat dit laatste als verloren moet worden beschouwd. De heer Seelheim is heden middag naar Utrecht vertrokken, teneinde door spoedige oogheelkundige hulp zoo mogelijk te voorkomen dat ook het lin keroog aangetast worde. Deze ramp, die een onzer verdienstelijkste leeraren zoo zwaar getroffen heeft, zal ongetwijfeld door de talrijke vrienden van den heer Seelheim zoo in als buiten onze stad met de grootste deelneming vernomen worden. Men schrijft ons uit Vlissingen: „De Belgische centen-quaestie is deze week eene nieuwe phase ingetreden. De koopman s-practy- ken van sommige handelaars en neringdoenden om Belgische centen met 10 pet. verlies op te wisselen, maar ze op allerlei wijzen a pari weder in omloop te brengen, ja zelfs per kist van buiten af in te voeren, heeft de winkeliers ter goeder trouw doen begrijpen dat ze ten bate van enkelen geëxploiteerd worden en er dus iets gedaan moet worden. „Een aantal neringdoenden besloot toen de vreemde centen wel aan te nemen, doch slechts met een disagio van 10 pet., daar eene geheele weigering, met het oog op het blijvend gebrek aan Nederlandsche kleine pasmunt, niet uitvoer baar scheen. Het publiek heeft echter een radi caler tegenmiddel aangewend door wel hunne Belgische eenten in den winkel te brengendoch de aanneming hardnekkig te weigeren; zoo dat ze nu feitelijk toch uit den omloop zijn. Ge lukkig hebben wij in de laatste dagen een weinig meer hollandsche centen beschikbaar gekregen, zoodat de kleine verrekeningen, hoewel moeilijk toch kunnen gedaan worden. „Het is nu maar zaak om den weg te zoeken waar langs de Belgische koperen munten op de minst verliesgevende wijze naar hun vaderland teruggevoerd kunnen worden. Zelfs met 10 pet. verlies gaat dit nog niet zoo gemakkelijk als men vroeger dacht. Het is te hopen dat de minister vau financiën, door krachtige aanmunting van centen, <w ]ast en verwarring zal doen ophouden die hij veroorzaakt heeft, en by de verwacht wor dende verandering van den muntstandaard blfiken zsl geven, meer met de behoefte van den groot handel dan met die van den kleinhandel ver trouwd te zijn." Het gisteren door ons medegedeelde telegram betreffende de krijgsverrichtingen te Atchin luidt in de Staats-courant van heden als volgt: „Den 27 en 28en September werd gewerkt aan de versterking te Kadjoe (in een vorig telegram Pradjoe genoemd, op 1200 meters ten zuidoosten van Gighen) en het omliggend terrein schoonge- kapt. De vijand was zeer talrijk en beschoot het bivouak. „Den 29en September werd de vijand uit den omtrek verdreven, waarby 9 stukken geschut buit gemaakt en de kampongs verbrand werden. Aan onze zijde werd een verlies van 15 mindere mili tairen geleden. „Den 30en September drong de vijand weder op en werd hy nogmaals verdreven. Daarbij sneu velde éen mindere militair, terwyl gewond werden de kapitein Cohen (licht) en voorts 14 minderen en 2 dwangarbeiders. Aan 's vijands zyde werd Tongkoe Payah (hoofd van Tandjong Semantoh aan de Oostkust) ernstig gewond. „Op 3 October werd de versterking Kadjoe vol tooid en bezet. Thans was onze noordoostelijke linie tot Kwalla Gighen naar eisch bevestigd. De ageerende troepen keerden naar Kotta-Radja terug, aangezien het zeer ongunstige weder verdere ope- ratiën volslagen onmogelijk maakte. „Het cholera-hospitaal was ledig; de gezond heidstoestand overigens minder gunstig. „Den 4™ October kwam de te Pedir geplaatste assistent-resident, met een hoofd van Gighen, te Kotta-Radja aan. De radja van Gighen was weer in zijn land teruggekeerd. De gezindheid ter Noordkust was bevredigend. „Uit een den 27en September jl. van den gou verneur-generaal ontvangen telegram is nog ge bleken, dat de kapitein Nuysink, bedoeld in het bericht in de Staats-courant van 1/2 October jl., aan zijne wonden overleden is." Met genoegen vernemen wij uit Zierikzee, dat in den donkeren toestand der meekrap-cul tuur een enkele, wij hopen een blijvende licht straal valt waar te nemen en met name de Zierikzeesche garancine-fabriek weer zal begiunen te werken. Omtrent de voordrachtdoor twee afgevaar digden van het Algemeen Werkliedenverbond te Bergen op Zoom gehoudendeeit het Vader land nader het volgende mede; Deze vergadering werd bijgewoond door om streeks 200 belangstellenden zeer duidelijk wer den door genoemde heeren de werkkring en het nut van het Verbond uiteengezetmet kracht van redenen aangetoonddat onderwijs de voor naamste factor is om tot verbetering van het lot des werkmans te gerakenhelder het nut der coöperatie betoogd met verwijzing naar het geen dezer dagen in de 2e kamer daarover is ge zegd en ten slotte een beroep gedaan op het gezond verstand der werkliedenteneinde ook te dezer stede te verkrijgen wat op andere plaatsen gebleken is nuttig te zijn. Aan het slot der rede werd de gelegenheid ge geven tot repliek of steun van het gesprokene niemand gaf in den beginne aan die uitnoodiging gehoor en toen na herhaald verzoek ook aan de patroons verzocht werd het gesprokene te weder leggen en niemand daar gebruik van maakte, constateerde de heer Heldtdat daaruit de instem ming der aanwezigen met het gesprokene bleek en verzocht hy met hem de middelen te willen beramen, om ook te Bergen op Zoom coöperatie op een of ander gebied in het belang van den werkman tot stand te brengen. Nu trad een schrynwerker op met de zeer naïeve vraagwat de heeren afgevaardigden eigenlijk wildenen toen deze evenals een ander werkman, die betoogde dat deze stad een El Dorado voor den werkman wasbezadigd en met den meesten ernst was beantwoordstelde een der aanwezigen voor om hen die het goed met de Vereeniging meenden in de gelegenheid te stellen door in de zaal te blijven daarvan te doen blijkenterwyl de overigen dan konden vertrekken. Dit voorstel scheen te bevallenalthans de heer Heldt sloot de vergadering en een groot ge deelte der aanwezigen verliet de zaal. Zeer gemakkelijk zou nog een en ander over deze vergadering te zeggen zijn o. a. over de allerdwaaste demonstratie tegenover den kapelaan Smits hoofd der H. Jozefgezellen-vereenigingop een oogenblik der rede dat diens naam genoemd werdover de zeer ongepaste toejuichingdie een of andere interruptie ten deel vieldoch liever juichen wij het pogen van het Werkliedenverbond toe en prijzen ter zeerste den ernst en de waar-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1