N°. 244. 9e Jaargang. 1876. Zaterdag 14 October. Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nummers zijn verkrijgbaar a 5 Cent, AdvertentiSns 20 Cent per regel,' Geboorte- Trouw- Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs. Middelburg, 13 October. FEUILLiETOM.. Chetwynd Calverley. de kamee waak het spookte. middelburgsche courant. Aan het commissariaat van politie alhier zijn inlichtingen te bekomen omtrent een gevonden zilveren knipwaaraan een koralen beursje, twee gouden oorbellen, en een kinder bloedkoralen halsketting waaraan een gewoon slootje. De Standaard acht zich verplicht de rooskleurige voorstelling van het Nieuws van den Dag beslist tegen te spreken, volgens welke de gebreken van het droge dok alhier „met eene betrekkelijk kleine opoffering" voorgoed te bestrijden zouden zijn. „De toestand van het dok, deelt de Standaard mede, is op het oogenblik schier hopeloos en zoo de oorzaak van het onheil ooit voorgoed te bestrijden is, dan zal dit toch nog altijd eene opoffering van b. v. eene halve ton gouds vereiscben." Wij moeten opmerken dat het misschien zonder voorbeeld is dat eene geheel particuliere onderneming zoozeer het onderwerp van publieke bespreking en beoordeeling is. Gaat het iemand aan of voor het tot stand brengen van een goed dok, de aannemer ot de concessionaris al dan niet eene halve ton meer of minder te besteden zal hebben? Nogmaals herinneren wij dat de toestand van het dok eerst een onderwerp van publieke beoordeeling zal kunnen uitmaken wanneer het afgeleverd en in gebruik genomen zal zijn. Dan eerst zal de vraag te beantwoorden zijn of te Middelburg al dan niet een „in alle opzichten bruikbaar dok" tot stand gebracht zal wezen. Wat nu de „hopeloosheid,' der zaak aangaat kunnen wij verzekeren dat de deskundige, welke ons de gisteren door ons medegedeelde inlichting deed toekomen, van nabij genoeg met de zaak bekend is om te kunnen weten of door de belanghebbenden al dan niet aan het welslagen der onderneming gewanhoopt wordt. En op hun gevoelen komt het toch tot dusverre uitsluitend aan. De gemeenteraad van Vlissingen heeft in zijne heden namiddag gehouden zitting verschillende rekeningenwaaronder die van de gemeenteover 1875 vastgesteld. De voorwaarden van verpachting der tollen op den MiddelburgVlissingschen rijweg zijn goed gekeurd. Naar aanleiding van een adres van de heeren F. Delvoye en G. A. Hubregtse is met 7 tegen 6 stemmenonder nader te bepalen voorwaarden, subsidie verleend ten bedrage van f 500voorloo- 33 Naar het Engelsch van W. Harrison Ainsworth. BOEK IV. 1>e J?roeftijd. {Vervolg.) „Dat weet ik, mijnbeer," zei de predikant, „en ik heb het volste vertrouwen in u, anders zou ik dit plechtige engagement niet hebben toegelaten. Wordt het verwezenlijkt, waaraan ik niet twijfel, dan mag mijnheer Chetwynd Calverley zich tot de gelukkigste mannen in Engeland rekenen. Ik heb de jonge dame, die zoo even haar woord aan hem verpand heeft, van hare wieg af gekend en haar als een vader liefgehad, en nooit heb ik iemand van hare sekse ontmoet die met haar te vergelijken was. Ik zeg nog eens mijnheer Cal verley, dat ge een gelukskind zijt, en, indien de Almachtige u met dezen schat zegent, bewaar hem dan als uw oogappel." „Dat zal ik zeker," antwoordde Chetwynd ge roerd. Zij bleven niet veel langer in de kapel, maar keerden in gezelschap van den heer Massey naar het huis terug. pig voor éen jaarvoor een op te richten omni- busdienst tot vervoer van reizigers naar en van de aanlegplaatsen der booten en der beide stations van de staatsspoorwegen. Aan den verificateur dér belastingen A. de Haas is eene buitengewone* belooning van f 25 toegestaan voor betoonden dienstijver in het con- stateeren van belasting-ontduikingen. Morgen ochtend te 10 uren zullende werkzaam heden worden voortgezet. Heden is de eerste steen gelegd voor het te stich ten stoomgemaal in het waterschap Schouwen. Het voorschrift tot het dragen van muilkorven door de honden, dat met ingang van den 7enJuni dezes jaars werd uitgevaardigd voor de gemeenten Schoondijke, Waterlandkerkje, IJzendijke, Bier vliet en Philippine, heeft sedert den 7en dezer maand opgehouden van kracht te zijn. De Staats-courant bevat de volgende opgaven van militairenoverleden na evacuatie uit Atehin voor zoover daarvan tot den 6en September jl. bij het departement van oorlog te Batavia bericht was ontvangen. E. A. van BornkorporaalG. H. Storm ser geant D. W. Lucascavalerist 2e klasseC. J. Mansuet, fuselier; J.Kaarsgarenziekenoppasser; J. F. Saffraan, kanonnier 2e klasse; C. L. Bol lens P. Huybrechtsfuseliers. De gemeenschap op de telegraaflijn door Siberië is hersteld. Telegrammen voor China, JapanCochinchinaPenang Singapore Java, Sumatra en Australië kunnen dus langs den noor delijken weg weder over den geheelen afstand per telegraaf worden overgebracht. (St. Cf.) In de Arnhemsche courant oppert „een volbloed oorlogschuwend, republikeinsch, anti-schoolwet- en anti-spoorweg-burger" de volgende fantastische denkbeelden omtrent belastingheffing, welke wig in de overweging van alle „bezwaarden van ge moed" aanbevelen: „Ik ben, 1° een volbloed vredebonder. Reeds het woord oorlog is mij een gruwel. De gedachte, dat ik ooit met een geweer of ander wapen een mijner natuurgenooten zou moeten dooden of door hem gedood worden, jaagt mij de derdedaagsche koorts op het lijf. Ik ben reeds genoeg een mar telaar van deze mijne overtuiging geworden! Men oordeele. Ondanks mijne gemoedsbezwaren tegen oorlog en legers wilde de staat mij noodzaken mij in uniform te kleeden, een geweer op te nemen VIII. Gelijk wij reeds zeiden was de dag mooi, maar zeer zoel geweest, en bij het vallen van den avond liet zich onweêr verwachten. Juist toen het gezelschap van Ouselcroft aan stalten maakte om derwaarts terug te keeren brak het onweêr met hevigheid los en daar het te voor zien was, dat het lang zou aanhouden, lieten de gasten zich zonder veel tegenstreven overhalen, om den nacht op Braekley door te brengen. Er werd dadelijk iemand naar Ouselcroft gezon den om te zeggen dat Mildred zich niet ongerust moest maken en kapitein Danvers zorgde dat Chetwynd met opzicht tot zijn toilet in geen ongelegenheid zou komen. De bedden maakten geen bezwaar, want die waren er op Braekley in overvloed. Chetwynd kreeg eene groote kamer, waarin een antiek lede kant met gedraaide kolommen stond, behangen met gordijnen van goudlaken, wier luister wel eenigszins door de jaren had geleden. Voorts stonden er een paar oude zwarte kabinetten, en de ruimte tusscben de donkere eikenhouten panee- len was behangen met somber tapijtwerk of aan gevuld met portretten. Het eenige nieuwerwetsche meubelstuk was een speeltafeltje, dat niet ver van het voeteinde van het ledekant in 't midden der kamer was geplaatst met twee stoelen er bij. Op dat tafeltje stonden kandelaars en lagen een paar spellen kaarten. en o gruwel! dit geweer te laden en af te schieten. De gedachte doet mij nog huiveren. Ik heb mij de zware opoffering getroost een rempla- §ant te stellen: mijn beurs opofferende aan mijn geweten. Maar nu komt de sehutterswet, die mij dwingen wil eens in de veertien dagen in een schuttersuniform een paar uur met geweer, schako en patroontasch in den harrewar te loopen! Het is te begrijpen, dat ik mij liever laat beboeten, dan tegen de inspraak van mijn geweten te han delen. Ook dit getroost ik mij. Toch, nu komt nog de minister en dwingt mij belasting, zware belasting te betalen voor oorlog en leger, zaken die ik verafschuw in het diepst mijns harten. Laten zij het vaderland verdedigen, die het ver dedigen willen, ik blijf liever in mijn winkel bij mijn koffie, kaas en krenten. Mag ik, op zedelijk standpunt geplaatst, met mijn geld een zaak steu nen, die ik slecht en verderfelijk acht? Het is onzinnig, onchristelijk, onmenschelijk een leger te organiseeren, teneinde onze natuurgenooten van het leven te berooven en alzoo troostelooze wedu wen en wezen, benevens wanhopige bruiden en verwoeste landstreken te maken. Eischt nu niet het gezonde verstand, dat alleen zij het leger betalen, die zulk een leger noodig en nuttig vin den; dat vredelievende oorlog- en legers-veraf- schuwende vredebonderen, gelijk ik, van het opbrengen van belastingen in dit opzicht verschoond worden „Verder ben ik een volbloed republikeindie een eeuwigen haat gezworen hebvoor zoover een eenvoudig burgerman haten kanaan monar chieën en koningen. Legers en koningen behooren te gelijk afgeschaft te worden; beiden zijn een vooroordeel. Moet in een vrij land als Nederland de republikeinsche minderheid nog langer onder drukt worden eu belasting opbrengen voor iets, dat zij afkeurt? Eischt het gezonde verstand nietdat zij alleen betalendie van de zaak ge nieten? Is het niet eene verregaande onderdruk king dat onzen gevoelens geweld wordt aange daan en wij daarenboven nog voor dat onderdruk ken moeten betalen „Verder ben ik 3° een voorstander van „recht voor allen". Waarom moet mijn buurman belas ting betalen om een onderwijs te bekostigen, dat hij afkeurt en uit zijn eigen zak bovendien het onderwijs betalendat hij voor zijne kinderen noodig acht Eischt ook hier niet het goede beginsel, dat de voorstanders eener zaak deze zaak zeiven bekostigen? Laat de voorstanders van neutraal onderwijs het neutraal en de voor standers van kerkelijk gekleurd vrij onderwijs dit vrije kerkelijke onderwijs betalen de schoolquaestie is opgelost en wat meer zegt ik behoef minder belasting te betalen. „Ten vierde acht ik het een gruweldat ik bij Waarschijnlijk was dit zoo ingericht op last van kapitein Danvers. Chetwynd had wel eens gehoord, dat er op Braekley eene kamer was waar het spookte, doch het was niet bij hem opgekomen, dat dit juist die kamer zou zijn, en ofschoon Danvers wel geweten had, dat dit vertrek in dien naam stond, had hij het raadzaam geaeht er maar geen woord van te reppen. Hij bracht zijn vriend naar deze kamer,nahem voorzien te hebben van de artikelen die des nachts en in den morgen konden noodig zijn, en zc! toen, op het tafeltje wijzende: „Willen wij niet een spelletje écarté doen?" „Ik dank u," antwoordde Chetwynd; „ik heb de gelofte gedaan, geen kaart meer aan te raken." „Nu ik wil u niet verleiden om uw eed te bre ken," antwoordde Danvers lachende. „Goeden nacht dan. Ik hoop, dat ge een gerusten slaap zult genieten." En met die woorden verliet hij de kamer. Chetwynd zocht zijne rust in het prachtige le dekant, en ofschoon de donder op de ontzettendste wijze rommelde en het weêrlicht alles in brand scheen te zullen steken, viel hij spoedig in een diepen slaap. Hoe lang die duurde zou hij niet hebben kun nen zeggen, evenmin als waardoor hij wakker werd, maar toen hij zijne oogen opende zag hij een licht in de kamer. In 'teerst dacht hij, dat het een schijnsel van den bliksem was, want hij wist zeker dat hij moet dragen tot instandhouding der katholieke, gereformeerde Luthersche en andere eerediensten. Gelijk ieder mensch voor zijn eigen lichamelijk voedsel zorg draagt en zijn eigen bakker en kleermaker kiest en betaalt, ik maalt nooit schulden, moet ieder ook maar voor zijn eigen zielevoedsel zorgen. Het staat ieder vrij het brood bij bakker Dortenaar of bij bakker Loyola te halen, of zelfs naar geen bakker te gaan, maar hij betale in elk geval zelf. Wat gaan mij de zielszaken van mijn buurman aan? „Nog ben ik met mijne financieele gemoedsbe; zwaren niet ten einde. Ik heb namelijk een neef, die door de oprichting der spoorwegen bijna ge heel geruïneerd is. Sedert een spoorweg is aan gelegd door B. komen in zijn hotel weinig reizi gers; zijne trekschuiten en diligences vervoeren geen passagiers meer. Waar moet het heen als de Staat zijne eigene burgers ten gronde richt En het ergste komt nu aan, die spoorwegen zijn aangelegd door het geld der belastingschuldigen, dus ook betaald met het geld van mijn geruïneer- den neef. Op de begrooting van 1876 is niet minder dan 10 millioen en op die voor 1877 66 ton uitgetrokken voor het aanleggen van spoorwegen, sommen, waarvan alleen maar een gedeelte van het volk voordeel trekt; want mijn groetmoeder, die nog nooit van den spoortrein heeft gebruik gemaakt, moet er toch aan betalen. Daar nu 's lands geld van allen en voor allen is, vraag ik in gemoedelijke oprechtheid, of dit geld van allen gebruikt mag worden voor zakendie niet voor allen zijn of dit geld misbruikt mag worden om instellingen |in stand te houdendie der minderheid gruwelen zijn? of men in een vrij landwaar recht voor allen moet heerschen, ondanks zijne gemoedsbezwaren, toch belasting moet betalen „Ik laat de beantwoording dezer vragen over aan allendie weten en gevoelen wat gemoedsbe zwaren zijnvooral waar deze met geldbe- zwaren verbonden worden. Ik maak mij sterk wel zeven practische plannen te kunnen „daar- stellen", die ik reeds vooruit als practisch uit voerbaar, theoretisch rechtvaardig en financieel onkostbaar verklaar. Ik zal, als de begrooting voor 1877 aangenomen is, eene berekening op maken, hoeveel de jaarlgksche belastingen minder zouden bedragen, als de in mijn oog nuttelooze en schadelijke uitgavenhierboven opgesomder afgerekend worden. Dan kan ik door een eenvoudigen ouderwetschen regel van drieën uitrekenen, hoeveel ik in bedoeld geval minder zal behoeven te betalen, of wat de Staat mij behoort te restitueeren. Zoo heeft ieder slechts te doen ten opzichte van de in zijn oog schadelijke en nuttelooze uitgaven, en de zaak is klaar." zijne kaars had uitgedaanmaar het licht bleef aanhouden. Uit het bed ziende ontwaarde hij tot zijne ver bazing twee bejaarde heeren, die tegenover elkan der aan het speeltafeltje zaten. - De waskaarsen waren opgestoken en de twee onbekenden speelden écarté of iets dergelijks. Eene onbeschrijfelijke ontzetting beving hem toen hij dat zag en het verwonderde hem hoe zij op dit uur van den nacht hier konden zijn. Mis schien waren zij onbewust van zijne tegenwoor digheid en hij achtte het wenschelijk hen daarvan te verwittigen. Hij richtte zich dus op om hen beter gade te slaan en zag toen, dat de eene sir Leycester Barfleur was en de ander zijn eigen vader 1 Verschrikt over die ontdekking en buiten staat een woord uit te brengen, bleef hij naar hen sta ren terwijl zij hun spel vervolgden. Eindelijk legden zij de kaarten neder en ston den op. Daarop zei de heer Calverley op een bovenna tuurlijken toon naar het scheen: „Ik heb ge wonnen „Nog niet!" antwoordde sir Leycester op den zelfden toon. Beiden wendden toen den blik naar dengeen die te bed lag en de uitdrukking van hun gelaat was zoo ijzingwekkenddat Chetwynd die niet door staan kon, maar bezwijmd achterover zonk. Toen hij weêr bijkwam of liever toen hij ontwaakte was hij het met zich zeiven niet

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1