N°. 241.
119e Jaargang.
1876.
Woensdag
11 October.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50,
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën i 20 Cent per regel,
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels f 1,50
iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte^
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffitk C°. te Brussel en Parijs.
Middelburg, 10 October.
DFIETXI LLET OZ<T..
Chetwynd Calverley.
Alkmaar's victorie.
lUIDDELBURGSCHE COURANT.
De circulaire door den heer A. Moens, lid der
tweede kamerals inspecteur van het lager onder
wijs in de provincie Utrecht, aan de gemeente
besturen in die provincie gericht over de regeling
van het godsdienstig onderwijs in verband tot de
schooltijden op de openbare scholen, werd reeds
vroeger door ons vermeld. Het Utr. Dagblad
heeft thans dit stuk :n zijn geheel opgenomen.
Na den stand der zaak uiteengezet en er op
gewezen te hebben dat zoowel de bezwaren van ben
die met het geven van godsdienstig onderwijs be
last zijn, als die der onderwijzers van de openbare
scholen gegrond zijn zoolang men er niet in slaagt
cene vaste regeling te treffen komt de heer Moens
tot de volgende slotsom:
„Het middel, dat, goed toegepast, naar mijne
meening doel kan treffen, is in ieder geval wel
waard, dat er de proef van genomen worde. Maar
dan ook zoo algemeen mogelijk. Het zou dan te
beter -kunnen blijken, dat, zoo hier of daar schijn
baar onoverkomelijke bezwaren zich opdoen, die
bezwaren, op andere plaatsen ook gevoeld, zeer
gemakkelijk, bij wat goeden wil, zijn uit den weg
te ruimen.
„Als regel gelde: de schooluren worden zoo
geregelddat er voldoende en geschikte tijd voor
het ontvangen van godsdienstig onderwijs voor de
leerlingen overblijve. Om tot eene dergelijke re
geling te geraken, zou uw bestuur het gevoelen
kunnen inwinnen van de besturen der kerkgenoot
schappen, in uwe gemeente gevestigd, omtrent de
vraag: welke uren het best voor het geven van
godsdienstig onderwijs aan die kinderen, die de
lagere school bezoeken, kunnen worden gebezigd,
en daarna eene verdeeling vaststellen der school
uren, die, zooveel mogelijk, aan het redelijk ver
langen van de gehoorde besturen voldoet. Er zal,
het spreekt van zelf, inschikkelijkheid van beide
zijden noodig zijn, om tot een gewenscht einde te
geraken. Niet aan eiken wensch kan worden
voldaan. Maar ik zou mij niet gaarne schuldig
maken aan de veronderstelling, dat het gemeente
bestuur, van zijne zijde tot eene redelijke schikking
bereid, geene welwillende medewerking zou vinden
bij hen, die, voor godsdienstonderwijs ijverende,
bet belang hunner leerlingen bij goed en geregeld
schoolonderwijs evenzeer zullen wenschen te be
hartigen."
Ook de Arnhemsche courant besprak dezer dagen
de van verschillende zijden aangewende pogingen
om ten opzichte der regeling van de catechisatie-
30
Naar het Engelsch van W. Harrison Ainsworth.
BOEK IY.
De Proeftijd.
Vervolg.)
„Ik kan er niet aan twijfelen na de bewijzen
die zij mij heeft gegeven. Het eenige wat mij
verwondert, is dat zij zooveel vergevensgezindheid
aan den dag heeft gelegd. Maar zij zal zich in
't vervolg over niets te beklagen hebben."
„Ik vind uw besluit goed, mijnheer. Laat het
verledene vergeten en vergeven zijn."
Eigenlijk begreep Norris er niets meer van.
Hij geloofde niet aan de oprechtheid der ver
zoening, noch aan de eene noch aan de andere
zijde, maar hij zag in, dat er tot een wapenstil
stand was besloten.
Het viel niet te betwijfelen, dat het Chetwynd's
grootste belang was, voor zijne stiefmoeder het
hoofd te buigen; maar tot nog toe had de stief
zoon zich zoo stijfhoofdig betoond, dat elke schik
king tot de onmogelijkheden soheen te behooren.
Aan den anderen kant had Norris gemeend dat
mevrouw Calverley een groot misnoegen jegens
uren tot eene overeenkomst te gerakenwelke
aan alle partijen, met eenige inschikkelijkheid,
voldoening zou kunnen geven. Daar tot die po
gingen ook in de eerste plaats de circulaire van
den heer Moens gerekend mag wordenmeenen
wij op de mededeeling van zijn advies ook de
opmerkingen der Arnhemsche courant te moeten
laten volgen.
„Men hadschrijft zij mogen verwach
ten, dat zulk een voorstel grooten bijval zou
gevonden hebben bij hendie steeds zoo sterk
voor het godsdienst-onderwijs strijden. Immers,
eene zoodanige regeling is zoowel in het belang
der kerkgenootschappen zeiven als in het belang der
school. Het zal overigens voor het kerkelijk
onderwijs onverschillig zijn of dit Maandag of
Dinsdagin lokaal A of lokaal B gegeven wordt.
Toch wekt dit eenvoudige voorstel een storm op
in de ultramontaansche en anti-revolutionaire dag
blad-bureau's. Het voorstel is een bewijs van
moderne benauwdheid, „een masker om de ge-
dachtelooze menigte te bedriegenwant de onder-
wijs-agitatie is den liberalen te sterkHet voor
stel is een nieuwe valstrik den voorstanders van
Christelijk onderwijs gespannen Buitendien
het positief-Christelijk orgaan, steeds zoo op ver
draagzaamheid gesteldverklaartdat het tast
baar is, dat door deze regeling de onverdraag
zaamheid zal bevorderd worden en de heeren leera
ren hunne godsdiensttwisten in de school zullen
overbrengenwat echter niet voor den Christelijken
geest zou pleiten van die heeren predikanten en
pastoors. Dit neemt niet weg, dat hetzelfde
orgaan in een volgend artikel verklaart, dat het
voorstel onbeteekenend isWaarom zulk eene
heftige oppositie dan tegen dit onbeteekenende
voorstel Zou het ook zijnomdat het volk
achter de kiezers dan bespeuren zou, dat de be
schuldigingen tegen de openbare scholenals
broeinesten van godsdienstloosheid en ongeloof,
volkomen ongegrond zijn? Zou het ook kunnen,
zijndat de „Christelijke" partij bevreesd isdat
haar een agitatie-wapen uit de hand zal genomen
worden
Op den catalogus van boekwerken, die door
de heeren van Benthem en Jutting alhier eerlang
zullen geveild wordenkomt ook voor een ge
deelte van het archief van het vroegere chirur-
gijnsgilde. In dit gedeelte bevinden zich vele
voor de geschiedenis van Middelburg en van het
oude gasthuis belangrijke stukken. Het is het
gemeentebestuur gelukt deze verzameling onder
's hands voor het gemeente-archief te verkrijgen.
Het is zeer te betreurendat andere deelen van
dit archief zich nog steeds bevinden in handen
van particulieren, voor wie zij niet de minste
Chetwynd koesterde; maar nu scheen zij hem
plotseling vergiffenis te hebben geschonken.
Bedrogen zij elkander? Norris hield het er voor.
IV.
wie van beide?
Kapitein Danvers was nooit te voren op Ousel-
croft geweest en stond verrukt over de schoonheid
der plaats.
Het huis was uitstekend onderhouden en de
tuinen verkeerden in de beste orde. Mevrouw
Calverley had hem op de innemendste wijze ont
vangen en hij had er Mildred en zijne nicht Em-
meline aangetroffen. Chetwynd had hem verzekerd
dat zijn logeertijd alleraangenaamst zou voorbij
gaan en de kapitein hield zich nu ook reeds ver
zekerd dat dit het geval zou wezen. Wat kan
aantrekkelijker zijn dan eene prachtige buitenplaats
met twee of drie schoone bewoonsters?
De kapitein was het met zich zeiven nog niet
geheel eens, of hij de voorkeur aan de rijke jonge
weduwe, dan wel aan hare bekoorlijke stiefdochter
zou schenken.
Er waren redenen voor hem om zijne aandacht
uitsluitend op mevrouw Calverley te vestigen,
maar het beeld van Mildred kon hij niet uit zijn
geest verbannen. Hij dacht dat hij wel tot een
bepaald besluit zou komen gedurende zijn verblijf
op Ouselcroft, doch toen het er op aankwam be
vond hy, dat dit niet gemakkelijk ging.
waarde bezittenterwijl zij indertijd op het stad
huis ingeleverd hadden moeten zijn.
Men leest het volgende in de Arnh. courant
„Tot ons leedwezen vernemen wij dat de heer
Buijsman benoemd is tot controleur van het
goederenvervoer by de stoombootmaatschappij
„Zeeland" te Vlissingen. Niet dat wij hem die onder
scheiding misgunnendoch in het belang van den
handel ware het wenschelijker geweestdat hij in
zijne tegenwoordige functie van handelsagent der
Rijnspoorweg-maatschappij ware gebleven. Steeds
was hij bereid het publiek ter wille te zijn waar
dit zonder nadeel voor de maatschappij kon ge
schieden en gedurende zijn vierjarig beheer is bij
velen een bestaand vooroordeel tegen den Rijn
spoorweg weggenomen door de zorgvuldige aan
dacht, die hij ook aan de miusté klacht wijdde.
Wij hopen dat de maatschappij in de keuze van
zijn opvolger even gelukkig moge zijn."
Naar men verneemt, is aan het departement
van financiën een ontwerp tot wijziging der
zegelwet in bewerking en zal het, binnen een
betrekkelijk kort tijdsverloopaan het oordeel der
staten-generaal worden onderworpen. Vad
Aan den burgemeester van Amsterdam is toe
gezonden een door ongeveer 500 ingezetenen
onderteekend adreswaarbij hem hulde en dank
wordt betuigd voor zijn krachtig optreden bij de
ongeregeldheden. De nadeelen door overdreven
dienstijver te betreuren, worden bij dit adres niet
slechts niet aan hem geweten, maar tevens wordt
de overtuiging geuit, dat de heer den Tex ze
met de adressanten zal bejammeren.
Het standbeeld van Jan Pieterszoon Koen
is den 4en September jl. te Batavia met echt
Indische „kalmte" des morgens te 7 uren onthuld. De
geheele plechtigheid was in een half uur afgeloopen.
Ruim zeven jaren geleden werd de eerste steen
voor het monument gelegd!
De onthulling van het gedenkteeken ter herin
nering van het ontzet van Alkmaar in 1573 heeft
gisteren feestelijk plaats gehad. De minister van
binnenlandsche zaken was er als voorzitter der
Haagsche snb-commissie voor het monument bij
tegenwoordig. Yoorts merkte men op den heer
Hofdijk en mevrouw Bosboom-Toussaint, twee
Alkmaarders waar hun geboortestad met recht
roem op draagt, den beeldhouwer Stracké, den
Misschien op grond van een plan dat hij had
gevormd, wijdde hij zich den dag zijner komst
aan mevrouw Calverley.
Den volgenden dag scheen hij tot Mildred over
te hellen, maar zij gaf hem geen aanmoediging
zooals te Brackley, en door hare onverschilligheid
geprikkeld trachtte hij op allerlei wijzen het ter
rein te herwinnen dat hij scheen verloren te heb
ben, en slaagde daarin.
Maar mevrouw Calverley werd boos over de
verkoeling zijner attentiën jegens haar en begon
hem van haar kant koel te behandelen. Hij scheen
dus gevaar te loopen den grooten prijs te verliezen.
Ofschoon bet tot de onmogelijkheden behoorde
met beide op denzelfden voet voert te gaan, was
hij ongezind er eene te laten varen.
Toch moest dit geschieden en toen stelde hij
zich zei ven de gewichtige vraag: aan wie van
beide zou hij zich declareeren
Het leed geen twijfel dat, uit een geldelijk oog
punt, mevrouw Calverley de voordeeligste partij
was, en daar zijne stoffelijke belangen eene groote
heerschappij over hem hadden, helde hij tot haar
over.
Aan den anderen kant was hij op Mildred wer
kelijk verliefd en de gedachte haar te zullen ver
liezen was meer dan hij dragen kon.
Bij nadere overweging gevoelde hij, dat hij
zich eene vraag had gesteld die hij niet kon be
antwoorden.
Nog dien zelfden morgen deed zich de gelegen
heid voor om een teeder woordje aan Mildred te
heer de Bruyn Kopslid der 2ejkamer, en andere
notabiliteiten.
Het gedenkteekengeplaatst op den wal tegen
over het dorpje Oudorpwaar de Spanjaarden
in 1573 hun hoofdkwartier hadden, bestaat uit
een beeld der overwinninggeplaatst op een drie
meter hoog voetstuk, met aan de voorzijde het
opschriftAlkmaria victrixaan de achterzijde
een Latijnsch verhaalrechts„de eerste steen
gelegd door Z. M. koning Willem den derde
8 October 1873. Onthuld 9 October 1876"links:
„Hier werd de storm der Spaansche krijgers drie
maal afgeslagen en Meld de genius der vrijheid
stand. 18 September 1573."
De uitvoering van het gedenkteeken doet zoo
wel uit een vaderlandslievend als uit een aesthe-
tisch oogpunt den heer Stracké eer aan.
Bij de onthulling werden de bij zulke gelegen
heden gebruikelijke toespraken gehouden. Hard
draverijen, vlaggen versieringen en volksvermake-
lijkheden voltooiden verder de feestelijkheid van
den dag. Des avonds hield de heer van der Kaay,
lid der 2» kamer en vroeger rechter te Alkmaar,
eene redevoering in eene bijeenkomst der „Veree-
niging tot viering van den gedenkdag van Alk-
maars ontzet". De verplichtingen welke de her
innering aan ons roemvol verleden ons Neder
landers van den tegenwoordigen tijd oplegtzette
de redenaar uiteen in de volgende bewoordingen
„Wij zonen en dochteren van[zulk een voorgeslacht,
wat betaamt ons te doen? Waartoe verplicht ons
deze hulde aan den moed, de krachtsinspanning
en de volharding van het voorgeslachtdit beeld
van de door hen bevochten overwinning? Voor
het minst tot een trouwe bewaking en een goed
gebruik van hunne nalatenschap. Pal staan voor
het behoud van ons zelfstandig en onafhankelijk
volksbestaanpal staan voor onze staatkundige,
burgerlijke en godsdienstige vrijheid ziedaar zeker
onze allereerste plichten. Daartoe is aller mede
werking noodig. En toch is er zoo veel, waar
over wij verschillen. Ongetwijfeld; maar moet
dan alles waarover wij verschillend denken, ons
ook verdeelen? verdeelen als zonen en dochteren
van hetzelfde vaderland, als burgers van denzelf
den staat? Zeker, er zijn er, die zoo denken,
die geloovendat menomdat men niet in alles
kan samengaan, nu ook maar altijd en overal
gescheiden moet blijven. Laat ons in tegenover
gestelde richting handelen. Er zijn puntenwaar
omtrent zoo groot verschil van meening bestaat,
dat in het belang der vrijheid zekere splitsing en
verdeeling in genootschappen en vereenigingen
onvermijdelijk ismaar laat ons niet uit elkander
loopen waar het niet volstrekt noodig is. Laat ons
bijeenblijven waar het geldt ons onderwijs, de
zorg voor onze maatschappelijke en stoffelijke
belangen, de beoefening der wetenschap en kunst,
zeggenmaar de moed begaf hem. Hoezeer haar
liefhebbende en overtuigd dat zij hem wederkeerig
liefhad, aarzelde hij zich te verbinden.
Zij wandelde in den tuin en het levendig
gesprek, dat zij hadden gevoerd, begon allengs te
verflauwen en werd eindelijk door eene stilte
gevolgd, die eenigszins beklemmend was.
Blijkbaar was het oogenblik gekomen. Wat kon
hij doen, wat kon hij zeggen Hij vatte hare
hand. Zij trok die niet terng. Hij drukte dus
het handje aan zijne lippen, maar, o schande voor
het mannelijk geslacht! zet geen woord. Hij slaakte
een diepen zuchten dat was alles
't Was hem eene verlichting, toen hij mevrouw
Calverley met Emmeline zag komen.
„Hoe ongelukkig!" riep hij uit, ofschoon hei
melijk verheugd over de stoornis.
Hij bad zeer goed met Mildred kunnen voort-
wandelen, maar in plaats van dat te doen keerde
hij zich om, zoodat hij de aankomenden moest
ontmoeten.
Mevrouw Calverley, die zeer scherp zag, had
gezien wat er gebeurd was, doch maakte er niet
de minste aanmerking over, totdat zij kort daarna
met Danvers onder vier oogen was, doordien de
beide meisjes een eindje waren opgewandeld.
„Ik geloof, kapitein, dat ik u gezegd heb wat
mijne oogmerken met Mildred waren," begon zij.
„Ja, dat herinner ik mij," gaf hij ten antwoord.
„Gij waart voornemens haar een bruidschat van
dertigduizend pond te geven, en dat vond ik bui:
tengewoon mild."