JN°. 240. 119e Jaargang. 1876. Dinsdag 10 October. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.van 1—7 regels f 1,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs. Middelburg, 9 October. ZFETTIIl.ILieTOlSr, Chetwynd Calverley. De gemeenteraad van Middelburg zal op a. Woensdag des namiddags te half 2 uur een openbare zitting houden, ter behandeling der vol gende zaken: Ingekomen stukken; suppletoire kohieren in komsten- en hondenbelasting; rekening van het bestuur der godshuizen over 1875; staten van afschrijving en teruggaaf inkomsten-belasting 1876; voorstellen van de heeren Fokker en Liebert, wijziging verordening inkomsten-belasting en ver dere rapporten c. a.voorstel van burgemeester en wethouders tot onderhandschen verkoop van gemeentegrond aan P. Pagter; benoeming van een gemeente bouwmeester. Uit de in de Staats-courant opgenomen statuten van het pensioenverbond deelen wij de vol gende artikelen mede: Art. 1. Het doel der ver- eeniging is het verkrijgen van pensioen voor weduwen en weezen van deelgerechtigden in het pensioenfonds voor burgerlijke, ambtenaren. Art. 2. De vereeniging tracht dat doel te bereiken1° door het houden van vergaderingen; 2° door het uitge ven en verspreiden van verslagen en geschriften tot de zaak betrekking hebbende; 3° door het inwinnen van rapporten van deskundigen omtrent den wetenschappelijken grondslag, waarop in het algemeen pensioenfondsen hehooren te berusten, en door gebruik te maken van alle wettige en geoorloofde middelen, die tot verwezenlijking van het beoogde doel kunnen leiden. Art. 3. De zetel der vereeniging is gevestigd te Rotterdam. Art. 4. De vereeniging bestaat uit gewone, werkende en eereleden. Art. 9. De geldelijke bijdrage bij den aanvang van het lidmaatschap i3 voor gewone leden 1, en voor werkende leden ƒ2.50. Art. 15. Werkende leden, ten getale van minstens 25, ver eenigen zich tot afdeelingen, met dien verstande, dat voor dezelfde plaats of streek niet meer dan éen afdeeling mag worden opgericht. Art. 30. De vereeniging wordt aangegaan voor den tijd van vijf jaren, te rekenen van de dagteekening der koninklijke goedkeuring. Art. 31. Wanneer het doel in art. 1 vermeld, is bereikt, wordt de vereeniging door het bestuur ontbonden verklaard. Zwct.) Op de voordracht voor rechter bp de rechtbank te Appingadam zijn geplaatst: de heeren m™. E. W. Guljé, kantonrechter te Horst; F. A. van Leeuwen, substituut-griffier bij de rechtbank te 29 Naar het Engelsch van W. Harrison Ainsworth. BOEK IV. De 3?r oeftij cl. Vervólg.) „Ik heb reden om den hemel te danken dat ik nog in leven ben, mevrouw," hernam hij op ernsti- gen toon. „Maar nog meer moetik dankbaar zijn, dat mijn gemoed verandering heeft ondergaan. Al mijne wraakzuchtige gevoelens zijn verdwenen." „Ja, ik kan er voor instaan," zei Mildred op een toon van overtuiging, „dat mijn beste broeder thans in eene kalme gemoedsstemming verkeert." Die verzekering scheen aan mevrouw Calverley eene groote verlichting te schenken. „Waar logeert ge, Chetwynd?" vroeg zij. „Bij sir Bridgnorth' Charlton," antwoordde hij. „Ik hen dezen morgen van Charlton Park hier naar toe gereden. Ik heb de grootste verplich tingen aan sir Bridgnorth. Hij heeft zich als een vader jegens mij gedragen en mij uit al mijne moeielijkheden gered. Ik weet niet wat er zonder hem van mij zou geworden zijn. Nu staat de we reld weêr voor mij open." „Beste broeder! wat ben ik dankbaar, dat ge Leidenen jhr. J. Schuurbeque Boeijekanton- rechter te Cortgene. Het Vaderland is van gevoelen dat oveVdb processiën, welke vooral in den laatsten tijd, in strijd met de grondwet, in Limburg gehouden worden eene interpellatie tot de regeering gericht moet worden. Vooral i3 dit van belang dewijl deze kerkelijke openbare plechtighedenin plaats van gemoedelijke reisjes zooals vroeger, meer en meer politieke demonstraties zijn geworden. Wat den stand der quaestie aangaatgeeft het Vaderland de volgende uiteenzetting „Art. 167 der grondwet luidt: „Alle openbare godsdienstoefening binnen gebouwen en besloten plaatsen wordt toegelaten, behoudens de noodige maatregelen ter verzekering der openbare orde en rust. Onder dezelfde bepaling blijft de openbare godsdienstoefening buiten de gebouwen en besloten plaatsen geoorloofdwaar zij thans naar de wetten en reglementen is toegelaten." En art. 9 der wet van 10 September 1853 bepaalt, dat wie elders dan dit ar tikel der grondwet toelaatden open baren godsdienst uitoefent, verklaard wordt „in strijd met de wet te hebben gehandeld" en ver oordeeld in de kosten. De staat van zaken is dus deze: dat alleen die processies (voor zoover zij godsdienstoefeningen zijn) als „geoorloofd" zijn aan te merkendie het reeds waren bij de afkondiging der grondwet, alzoo ten jare 1848. Hetgeen toen en men gelieve hierop wél te leten legaal niet was „geoorloofd" of „toe gelaten", is ook thans nog als bepaald verboden te beschouwen. „Men ga eens onderzoeken, en men zal bevinden, dat de meeste die historische toetsing niet kun nen doorstaan." Op de jongste vergadering der afdeeling Natuur kunde van de koninklijke academie van weten schappen te Amsterdam gehouden, is o. a. ter tafel gebracht eene bijdrage van dr. P. Schuringa, leeraar aan de hoogere burgerschool te Zierikzee, „Over de uitstrooming door ^sluizen bij gedurig veranderlijke waterstanden", welk geschrift door den schrijver is aangeboden ter opneming in de werken der academie. Het is in handen gesteld eener commissie, bestaande uit de heeren Ortt en Cohen Stuart. Aan het verslag eener vergadering der kamer van koophandel te Rotterdam, voorkomende in de N. Rott. Ct., ontleenen wij het volgende: Van den minister van marine is een schrijven ingekomen, waarin hij constateert dat tot dusver koopvaardijschepen in de marine dokken te Wil lemsoord en Hellevoetsluis werden toegelaten, zulk een vriend hebt gevonden!" riep Mildred uit. „Ik heb ook andere vrienden gevonden, ofschoon ineen geheel verschillende maatschappelijken stand, die mij veel dienst en groote vriendschap hebben bewezen" antwoordde hij, „en ik zou ondankbaar zijn, indien ik de verplichting, die ik aan hen heb, niet erkende. Eenmaal zult ge alles verne men en dan erkennen dat onbemiddelde lieden even goede harten hebben als hunne rijkere broe deren. Ware een dier nederige vrienden niet naast mij geweest, ik zou nu hier niet bij u zijn." Er waren schoone oogen, waar bij deze mede- deeling een floers voor kwam en er volgden eenige oogenblikken van stilte. Mevrouw Calverley verbrak die, door op vrien delijken toon te zeggen: „Ik hoop, Chetwynd, dat ge Ouseleroft tot uw verblijf zult kiezen." „Ik zal het zeer gaarne doen, mevrouw, daar gij zoo vriendelijk zijt het mij te vragen," gaf hij ten antwoord. „Veel last zal ik u niet veroorza ken, want ik ben voornemens zeer stil te leven." Versta mij niet verkeerd," hernam zij. „Het huis zal evenzeer het uwe zijn als gedurende uws vaders leven. Kom en ga zooals het u behaagt. Uwe vrienden zullen er altijd welkom zijn. In éen woord, leef er zooals ge 't goed vindt en laat ik u geen dwang hoegenaamd opleggen." „Ge zijt al te vriendelijk, mevrouw," antwoordde hij eenigazins verlegen. »Ik wil u in denzelfden geest te gemoet komen wanneer zij in partieuliere dokken geen plaats konden vinden, of door zware averij verhinderd werden verder te komen. De marine heeft dit altijd geduld in het belang van handel en scheep vaart. Het is nu echter onlangs gebeurd, dat de oprichting van een particulier droog dok te Nieu- wediep is afgestuit op de vrees, dat de koopvaardij schepen toch in de marine-dokken zullen worden toegelaten. Dit heeft den minister tot het besluit gebracht om van houding te veranderen. Hij deelt daarom mede, dat het onherroepelijk voornemen bestaat om de marine-dokken in geval van nood nog slechts ter beschikking van de koopvaardij vloot te stellen, in afwachting dat het tot de op richting van een particulier dok komt te Nieuwe- diep of Amsterdam, terwijl met ultimo December 1878 de marine-dokken in elk geval voor koop vaardijschepen gesloten zullen zijn. De minister vraagt hierop het advies der kamer. De voorzitter adviseert bedenkingen tegen den termijn van 1878 te maken, bij de onzekerheid die er bestaat of er dan wel een particulier droogdok zal zijn. De heer Ruys merkt daartegen op, dat de minister goed gezien heeft met dien termijn te stellen, daar er anders niets komt van de oprich ting van een particulier dok. Is men er aan bezig en einde 1878 er nog niet mede gereed, dan kan men verlenging van termijn vragen, die de minister dan wel niet zal weigeren. De heer M. Mees vestigt de aandacht op het dok van de heeren van Zeijlen en Decker te Mid delburg. De heer Ruijs antwoordt, dat het vooralsnog onzeker is of dit aan zijne bestemming zal voldoen. Van dien kant wordt trouwens mede pressie op den minister uitgeoefend om met de rijksdokken niet tegen de particuliere dokken te concurreeren. De heer Offers legt eenige vrees aan den dag ten aanzien van gemis aan concurrentie. Als het rijk zich geheel terugtrekt, zal men dan niet overgele verd zijn aan de particuliere dokken, die dan in rekening zullen brengen wat hun goeddunkt? De heer Ruijs repliceert, dat de partieuliere dok keu naar een tarief werken. Vindt men dat te hoog, dan kan men naar Antwerpen gaan, waar reeds twee dokken bestaan en twee andere worden aangelegd. Wordt alsnu besloten den minister van marine te kennen te geven, dat de kamer geen bezwaar heeft tegen zijn voornemen, in het vertrouwen dat hij uitstel zal verleenen van den termijn van 1878 wanneer hij ziet dat particulieren bezig zijn de handen aan het werk te slaan Het volgend uittreksel van een jaarverslag der als gij het mij hebt gedaan," sprak zij. „Mag ik hopen, dat ge me begrijpt?" „Ik doe dat, mevrouw, en gaarne zal ik van uw aanbod gebruik maken. Binnen een paar dagen zal ik dan mijne oude kamer weêr be trekken." „Die is altijd voor n beschikbaar gehouden, zooals ge zien zult; maar elke andere kamer, die ge zoudt verkiezen, staat ook tot uwe beschikking.'' „Geen ander vertrek zou mij zoo goed bevallen als dat. En daar ge mij veroorlooft mijne vrien den te vragen, zal ik als zoodanig een heer noe men dien ik te Charlton ontmoet heb, want ik houd mij overtuigd dat hij u aangenaam zal zijn." „Ken ik hem?" „Zeer goed. 't Is kapitein Danvers. Ik zal hem meêbrengen, als ge er niets tegen hebt." „Wel zeker, doe dat," antwoordde zij. „Het zal mij en Mildred zeker ook genoegen doen hem te zien." „Ja, hij is inderdaad zeer onderhoudend!" er kende de gemelde jonge dame. „Kapitein Danvers is mijn neef en hij staat hoog hij mij in gunst," zet Emmeline. „Ik ben blij dat ge kennis met hem hebt gemaakt en ben zeker dat hij u zal bevallen." Daar op dit oogenblik het luncheon werd aan gekondigd, gingen allen naar de eetzaal, waar zij lady Barfleur aantroffen, die voor de eerste maal sedert sir Leycester's begrafenis beneden gekomen was. Sterk bevooroordeeld tegen Chetwynd, ontving te Zutfen bestaande Volksleeskamer, eene inrichting v*n het departement der Maatschappij „tot Nut van 't Algemeen" aldaar meenen wij in de aandacht onzer volksvrienden te mogen aanbevelen „Het aantal leden klom ih den afgeloopen winter tot 146, een betrekkelijk gering, maar toch altijd groot getal in vergelijking van vroegere jaren, toen het te nauwernood het cijfer van 40 bereiken kon Langzamerhand begint dan ook de vroeger bestaande rivaliteit tusschen de Volksleeskamer en de Werk- mans-vereeniging te verdwijnen. Tal van werklieden zijn van beide vereenigingen lid, al blijven er zich altijd nog onttrekken aan den invloed onzer zoo nuttige inrichting, omdat er, ja ook omdat er geen jenever verkocht wordt. De in het afgeloopen jaar gehondene tentoonstelling van voorwerpen van nijverheid en kunst, vervaardigd door werklieden in en om Zutfengaf van het practisch streven der Vereeniging blijk. Gesteund door de werk lieden die voorwerpen ter mededinging inzonden, gesteund door het bestuur der staddat door een subsidie van f 200 de tot standkoming der zaak mogelijk maakte, eindelijk door het publiek, niet minder dan 999 personen bezochten de tentoon stelling behalve de niet-betalende inzenders en hunne familie, mocht het bestuur de meeste voldoening van zijn pogen smaken. Financieel dekte de zaak zich zelve. Eene vereeniging „Floralia" hoopt het in dezen winter te stichten. Op het tot stand komen van een „Volkstuin" blijft de aan dacht gevestigd. Het meer theoretisch gedeelte van den arbeid is daarom niet verwaarloosd. Don derdags avonds om de 14 dagen werd een gere gelde cursus gegeven over de „Staatsinrichting van Nederland," waarbij de meest belangrijke punten werden uiteengezet en op populaire wijze verklaard. Een kleinmaar belangstellend getal hoorders was geregeld tegenwoordig. De Zondagsavondlezingen, mede voor vrouwen en meisjes toegankelijk, werden om de 14 dagen gehouden flink bezocht. De lees bibliotheek, en nu reeds 300 nummers tellende, werd weder met verscheidene vermeerderd, en al kon het lezen meer zijn, al wenschte het bestuur dat niet enkel de couranten en het Humoristisch Al bum de meeste lezers vonden, toch werd ook nu en dan een tijdschrift en een klein boekske door dezen en genen werkman meer dan doorbladerd, 's Zaterdags om de 14 dagen werden onder leiding van een bestuurslid vragendoor de werklieden in een daartoe in de deur gehechte bus gedaan, behandeld en besproken. Op de gewone avonden, Maandag, Woensdag, Donderdag en Zaterdag, niet in beslag genomen door lezing of voordracht, werd ouder gewoonte in het lokaal een steentje of kaart gelegd, onder het genot van het stereotype glas bier of de kop chocolade. „Tot eer der leden en hun goeden geest zij daarbij mylady hem zeer koel, en daar zij zeer grof kon wezen als haar dit behaagde, maakte zij verschei dene weinig vleiende opmerkingen, tot groote verlegenheid van Emmeline. „Ik dacht niet dat ik uw broeder hier zou zien," zei mylady tegen Mildred. „Ik meende dat hij weêr opnieuw in de klem geraakt was, erger dan de vroegere." „O neen," riep Mildred bijna met verontwaar diging uit. „Hij is juist al zijne moeielijkheden te boven gekomen." „Sedert wanneer vroeg lady Barfleur droogjes. Mildred gaf daar geen antwoord op. „En wat zal bij nu aanvangen?" ging mylady voort. „Hij gaat bij mama te Ouseleroft wonen," zei Mildred. „Ei? Is zij goed genoeg hem weêr aan te nemen?" vroeg mylady. „Nu zij is zeer verge vensgezind, dat moet ik zeggen." „Mama!" riep Emmeline op verwijtenden toon, om haaf zoo mogelijk tot zwijgen te brengen. „O ik bedoelde niets kwaads," zei mylady. „'tls hare zaak, niet de m ij n e. Ik heb geen recht, er mij meê te bemoeien." „Het zal mij een groot genoegen zijn, hem weêr bij mij te hebben," zei mevrouw Calverley eenigs- zins misnoegd, want zij gevoelde dat de zaak wat te ver gedreven werd voor Chetwynd's geduld, zoodat zij eene uitbarsting vreesde. Gelukkig echter volgde er geene. Chetwynd had wel alles moeten hooren wat er gezegd was,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1