IN0. 233. 119e Jaargang. Maandag 2 October. 18 7 Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiêni 20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels f 1,50 iedere regel meer f 0,20. 'r Grooté létters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Lafpite C°. te Brussel en Parijs. Middelburg, 30 September. LANDBOUW-OiN DERWIJ S. Chetwynd Calverley. Het is, wij waarschuwen onze lezers vooruit, geen eigen wijsheid, die wij aan den man te brengen hebben over dit onder werp, dat buiten bet kader onzer gewone be sprekingen ligt. De stof voor betgeen wij te zeggen hebben vindt men bijna geheel in een opstel, dat men in de jongste aflevering der Revue des deux Mondes aantreft, van de hand des heeren Bérard-Varagnac. Ons doel is, bet geen daar uiteengezet wordt, in verband tot Nederlandscbe toestanden te bespreken. Frankrijk, waar de noodzakelijkheid eener hervorming van den landbouw op wetenschap- pelijken grondslag door verlichte mannen reeds sedert het begin dezer eeuw wordt ingezien, tot voorbeeld te nemen, zou voor ons land eene kostbare dwaasheid zijn. Frankrijk drijft de zaken en grand seigneurbet heeft millioenen over voor de bevordering van zijn landbouw-onderwijs en zijn veestapel, die trou wens aan 20 millioen Franschen arbeid ver schaffen en 100 milliarden kapitaal in beweging brengen. Het heeft zijn landbouw-onderwijs verdeeld in hooger, middelbaar en lager. Voor het eerste is bij eene wet van den 9en Augus tus jl. eene hoogescbool ingesteld, waar in 14 leerstoelen onderwijs gegeven zal worden in: werktuigkunde, natuurkunde en meteorologie, scheikunde, plantkunde, dier- en insectenkunde en gezondheidsleer, aard- en delfstof kunde, algemeenen landbouw, vergelijkenden landbouw en geschiedenis van den landbouw, landbouw kundige bouwkunst (génie rural), behandeling der dieren (zootechnie zijdekweekkunst, wijn bouw, boschbouw en tuinierderijtechnologie, landhuishoudkunde en statistiek van den land bouw. Nemen wij voorts in aanmerking dat in Duitscbland 10, in Oostenrijk 2, in Hon garije 4, in Zwitserland éen, in Zweden drie en ook in Denemarken en Italië rijks-inrich tingen voor hooger landbouw-onderwijs zijn, dan komen wij wel tot de slotsom dat Neder land in dit opzicht geen schitterend figuur maakt, doch tevens dat er in het buitenland genoeg gelegenheid bestaat om hooger landbouw- FEUILLETOIsr. 23 Naar het Engelsch van W. Harrison Ainsivorth. BOEK III. Walter Liddel. (Vervolg.) „Goed begrepen!" antwoordde deze. „Ik stel er eene eer in, juffrouw Rose van eeDigen dienst te zijn. Ik was juist gekomen om u te spreken, mijnheer Liddel. Ik ben naar Belgrave Square geweest en heb de betrekking voor u gekregen. Ik heb mijnheer Higgins, den hofmeester, gespro ken en hij heeft mij gezegd dat ge overmorgen in dienst kunt treden." „Dat is gauw genoeg," merkte Walter lachend aan. „Ik moet u nog iets over de livrei zeggen, maar dat zal ik straks wel doen," zei Tankard. „Bewaar me, mijnheer Liddel!" riep Rose uit, hare fijne wenkbrauwen verwonderd omhoog trek kende; „ge gaat toch geen livrei dragen?" „Livrei en poeder," zei Tankard. „'tis onmogelijk!" verklaarde Rose. „En toch is het maar al te waar," zei Walter. Onder dit gesprek had men het huis bereikt. Rose snelde binnen en werd door bare moeder met omhelzingen en kussen verwelkomd. onderwijs te ontvangen, om aan de behoeften te voldoen der weinige Nederlanders, die zich daarvoor in den eersten tijd zullen aanmelden. De regeering kan, zooals zij trouwens reeds gedaan heeft, door het toestaan van toe lagen en beurzen, aan jonge landbouwkundigen van aanleg eene reis naar het buitenland ge makkelijk maken. Evenmin hebben wij stil te staan bij het middelbaar onderwijs, dat door de oprichting der rijks-landbouwschool te Wageningen ten onzent thans juist een begin van inrichting gekregen heeft, waarvan het noodig is de wer king en de gevolgen te kennen alvorens over verdere stappen te kunnen denken. Het is echter over het lager onderwijs, dat wij eenige opmerkingen aan de beschouwin gen van den heer Yaragnac wenschen vastte knoopen. Voor het lager landbouw-onderwijs wordt thans in Nederland vrij wat gedaan: zoo niet veel, dan toch velerlei. Men heeft wandel leeraars, bezoldigde houders van voordrachten, cursussen voor onderwijzers die zich voor het landbouw-onderwijs wenschen te bekwamen, hier en daar landbouwkundig onderricht op de lagere scholen. Kortom, de noodzakelijk heid om in onzen landbouwersstand, zoowel onder de ouders als onder het opkomend ge slacht, de beginselen van wetenschappelijke kennis te verspreiden, wordt duidelijk genoeg gevoeld bij hen, die aan de wetenschappelijke en staathuishoudkundige beweging van onzen tijd eenigszins deelnemen. Van al deze pogingen zullen wij niets kwaads zeggen omdat zein den toestand waarin de Nederlandsche landbouw zich bevindt, naar alle waarschijnlijkheid meer goed dan kwaad zullen doen. Er valt hij ons te lande niets te bederven, omdat er nog niets is. Bij een groot gedeelte van den eigenlijken landbou wersstand bestaat het besef nog volstrekt niet dat de toepassing der wétenschap op hun be roep noodig en onvermijdelijk iswillen wij in den strijd der concurrentie niet het onder spit delven. Dat de regelen waarbij het voor geslacht zich goed bevond en waaraan het zich gehouden heeft, trouwens niet zoo on veranderlijk als men zich wel eens voorstelt, want de strijd tusschen de mannen van den vooruitgang en die van het behoud heeft ten allen tijde bestaan, dat die regelen in onzen VI. ROSE HARTLEY. Rose Hartley was juist negentien jaar geworden en prijkte met al de frischheid der jeugd. Een net, maar wel wat te gevuld figuurtje, inne mende gelaatstrekken, eene blanke tint, schitte rende oogen, bruin haar en bijzonder kleine voet jes, ziedaar de bekoorlijkheden van Rose opgesomd, en zij had er meer dan aan negen meisjes van de tien ten deel vallen. Éen ding was voor Rose een raadsel. Zij be greep niet hoe Walter in haar ouders huis was gekomen en hare moeder lichtte haar niet in. Zijn voorkomen en manieren bevielen haar echter en zij hield zich overtuigd, dat zij wel langzamerhand op de hoogte zou komen. „Mijnheer Tankard," zet juffrouw Hartley, „gij moet ons eens uit eene moeielijkheid helpen." „Met het grootste genoegen, juffrouw, als het in mijne macht staat." „Ik behoef u niet te zeggen, dat wij zeer klein gehuisd zijn, en nu Rose weêr terug is gekomen, vrees ik „Ik begrijp wat gij zeggen wilt," viel Tankard haar in de rede. „Ge wenscht, dat ik voor mijn heer Liddel een kamer zal inruimen. Ik ver wachtte dat en gelukkig ben ik in staat aan uw verlangen te voldoen. Ik heb eene kamer voor bem." „Ik ben u waarlijk zeer verplicht, mijnheer Tankard," zei Liddel. tijd niet meer voldoende zouden zijn, wil er hij den landbouwer nog niet ih. Ternauwer nood beginnen de stijgende pachten en andere lastendie op het beroep drukken, hier én daar een enkelen te doen voelen dat er mis schien iets anders en heter kon zijn. In dien toestand kunnen al de middelen, die wij zoo even opnoemden, nut stichten. Ze brengen, om een gemeenzamen term te bezigen, „leven in de brouwerij". En dat is noodig. Geen stilstandgeen slapen. Wordt eenmaal de behoefte gevoeld, dan zal ze zich ook wegen tot hare bevrediging banen. Zouden echter al deze pogingengesteld dat bij de landbouwers de behoefte gevoeld werd om hun kinderen onderricht in den land bouw te doen ontvangenhet doel kunnen bereiken Eenige volzinnen van den Fran sehen schrijverdien wij ons bij deze beschou wingen tot gids hebben verkozenzijn voldoende om aan alle verwachtingendie men in dit opzicht mocht koesteren den bodem in te slaan. De gewone onderwijzers schrijft hij kunnen niet alles weten, nog minder alles onderwijzen. Hoe zouden zij bovendien tegen over de ouders hunner leerlingen, tegenover de mannen van het vakhet noodige gezag kunnen bezitten om verkeerde begrippen en handelingen te bestrijden Het hoogste wat men van hen kan vergen, is dat zij op de school eenige beginselen der wetenschap in haar eenvoudigsten vorm onderwijzen, dat zij in den tuindie aan 'de school ver bonden moet zijn, aan de-kinderen eenig begrip van boom- of plantenkweekkunst trach ten te geven. Daartoe moet zich hunne werk zaamheid bepalen. Het practische onderwijs in den landbouw wordt daarom in Frankrijk gegeven op inrich tingen wier naam wij niet heter weten te vertalen dan door boerderij-scholen(/emes-écofes). Ziehier hetgeen onze schrijver over die inrich tingen schrijft. De boerderij-scholen zijn ingesteld bij eene wet van 1848. Men heeft er thans, zonder die te rekenen die met den staat niets tema ken hebben 33 welke van de schatkist onder steuning krijgen. De wet omschrijft ze als volgt: „De ferme-êcole is eene landbouw-on- dernemingwelke met kennis en voordeel ge dreven moet wordenop welke de leerlingen, die onder den arbeidersstand gekozen en kos- „Geen dank," antwoordde Tankard. „Maar wij moeten heden een vroolijken avond hebben, juf frouw Hartley. Ge moet allen bij mij komen sou- peeren. Mijnheer Higgins, de hofmeester van lady Tbicknesse, heeft mij de eer van zijn gezelschap beloofd; en nu juffrouw Rose te buis gekomen is, zal ik Harry Netterville ook vragen, daar ik ge merkt heb dat Rose dat onderhoudende jonge mensch niet ongaarne ziet." „O mijnheer Tankard, ge moet mijnheer Netter ville om mij niet vragen," zet Rose met voorge wende onverschilligheid. „Ik stel er zooveel be lang niet in, hem te ontmoeten." Maar Tankard wist wat hij daarvan te gelooven had en zet dus, dat bij, zoodra hij te huis kwam, een briefje aan den genoemden jongenheer zou zenden. Aan Walter deelde hij mede, dat Harry Netterville eigenlijk tot den rechtsgeleerden stand kon gerekend worden, daar hij klerk bij een voor naam procureur in Gray's Inn was. „En nu moet ge met mij meegaan, mijnheer Lid del," vervolgde hij, „want ik moet nog het een en ander met u beschikken. Alf we elkan der in den tusschentijd niet meer zien," riep hij Rose en hare moeder toe, „verwacht ik u bij mij tegen negen uren; dat blijft afgesproken." Rose zou gaarne gehad hebben dat Walter nog iets langer gebleven ware, doch daar hij beloofde des namiddags nog te zullen aankomen, troostte zij zich over zijn vertrek. Tankard nam zijn beschermeling eerst meênaar den winkel van Pledger Dapp in de Yorkstraat. telpos toegelaten worden al het werk doen, waarhij zij„ behalve eene behoorlijke belooning voor hun arbeid.een, b\j uitnemendheid prac- tisch onderricht ontvangen." Deze inrichtingen zijn lagere landbouwscholen, bestemd voor boerenzoons, voor landarbeiders. Zij werken er even als de leerling-gezellen bij andere beroepen. Men tracht er knappe hand werkslieden te vormen, die op de hoogte zijn van de goede manieren van werken en later als mees terknecht werkzaam kunnen zijn of, hetzij voor eigen rekening' of voor rekening van anderen, eene boerderij kunnen drijven. Men begrijpt dat op zulk eene school aan theorie weinig gedaan wordt en de practijk alles is. Terwijl op eene instelling van hooger onderwijs de voornaamste plaats wordt ingenomen door lessen en voor drachten bepaalt alles zich hier tot de eerste beginselen, deze worden aan de leerlingen ingeprent, niet op de schoolbanken, maar op den akker of het veld, in de kweekplaats, in den stal, achter den ploeg en bij de behande ling der werktuigen. De hoofdzaak is dus niet het onderwijs, maar het boerenbedrijf, waarin onderricht gegeven wordt. De school is in de eerste plaats boerderij en wel eene boerderij, daar moet men op letten, die voordeel af werpt. Haar doel is tweeledig: zij moet op den landbouw in den omtrek invloed uitoefe nen niet alleen door haar onderricht, maar ook door haar voorbeeld. Dat is het wat op den boer den meesten indruk maakt. De fraaiste werktuigen, de vernuftigste en volmaaktste handelwijzen laten hem koel, wanneer hij er het voordeel niet van aanschouwen kan. Men weet niet hoeveel nadeel somtijds wordt toe gebracht aan de achting van den boer voor de landbouw-wetenschap,door ondernemingen,welke door geleerden op touw worden gezet en mis lukken. Zulk een voorbeeld prent zich sterk in de verbeelding van den plattelandsbewoner. Het dompelt hem dieper dan iets anders in den sleur-geest terug, waar hij misschien juist bezig was zich aan te ontworstelen en jaren zijn soms noodig om dien verderfelijken indruk weder weg te nemen. De boerderij-school moet dus voor alles eene voorspoedige en winstge vende boerderij wezen. Wie, die zich, ook maar oppervlakkig, met het vraagstuk van de verspreiding der landbouw wetenschap heeft bezig gehouden, gevoelt niet de juistheid dezer opmerkingen? Mijnheer Dapp was, zooals wij reeds vermeld hebben, kok en pasteibakker en de vele lekkere dingen, die op zijn toonbank uitgestald stonden, zagen er, vooral op dit uur, zeer verleidelijk uit. Dapp verklaarde verheugd te zijn over hunne komst, drong hun elk een bord schildpadsoep op en bleef bij hen staan terwijl zij die aan een tafeltje achter in de zaal gebruikten. „Wel, mijnheer Liddel, is alles naar genoegen afgeloopen, als ik het vragen mag?" zei hij. „Ja, Dapp, alles is in orde," antwoordde Tan kard in de plaats van zijn vriend. „Zelfs de livrei is al klaar." „Wezenlijk?" riep Walter uit, verbaasd opziende. „Dat gelijkt op tooverwerk." „Ik heb nog geen tijd gehad, u al de bijzon derheden te vertellen," hernam Tankard; „maar toen ik Higgins dezen morgen sprak, zei hij dat lady Thicknesse alles aan hem had overgelaten, zoodat wij de zaak onder ons beiden konden af doen. Wij spraken toen af, dat hij van avond bij mij zou komen en dat hij u dan zou ontmoeten, zoodat hij voor zich zeiven een oordeel zou kun nen vormen, ofschoon hij naar mijne beschrijving er niet aan twijfelde dat ge zeer goed zoudt voldoen." „Tot zoover is alles duidelijk," erkende Walter „maar hoe staat het met de livrei?" „Dat zult ge hooren," antwoordde de andere. „Charles Brownlow, de vorige lakei, die ongeveer van uwe grootte en gestalte was, werd wegens brutaliteit op staanden voet ontslagen. Zijne livrei zal u zeker passen. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1