BUITENLAND. Burgerlijke stand, Thermometerstand. State n-G e n e r a a 1. Algemeen Overzicht. f „Een vuurbol schoot uit het luchtruim en stuitte schijnbaar op eene wolk, die daardoor het aan zien had als stond ze in vlarade vuurbol, daarna uit de wolk schietende, spatte onmiddellijk uiteen en verspreidde een aantal verschillend gekleurde kleine bollen of sterren; het verschijnsel was ge heel gelijk aan een ontstoken vuurwerk, uit Ben- gaalsch vuur samengesteld. „Dit alles liet een helder verlichte streep oogenschijnlijk van p. m. 3 a 4 meters lengte bij eene breedte van 3 a 4 centimeters, aan 't lucht gewelf achter, die aldaar minstens 8 a 10 minuten stand hield, eindelijk van gedaante veranderde en overging in wolkjes van zachter licht, om lang zamerhand in het west noord-westen te verdwijnen." In de „Stad Gent" deelt men als volgt het ge val mede: „Gisteren, omstreeks 7 uren 's avonds, werd de lucht eensklaps door eene hevige om zoo te zeg gen elektrieke klaarte verlicht. Een luchtverschijn sel dat veel gelijkenis had met eenen vuurpijl doorkruiste de lucht, schitterde gedurende 3 tot 4 sekonden en scheen alsdan op de aarde te vallen. „Een onregelmatige lichtstreep die op eene wolk trok, scheen langwerpig en smal aan den hemel en bleef gedurende meer dan een half uur op de plaats waar het luchtverschijnsel te voorschijn gekomen was. „Getuigen van dit natuurverschijnsel, bekennen wij ootmoedig niet genoeg in de sterrekunde ge vorderd te zijn om juist te beslissen of het een hemelsteen, luchtsteen of een ander soortgelijk lichaam was. Vele personen schijnen in onze on zekerheid te deelen." Voor de Nederlandsche koopvaardijvloot werden gedurende het jaar 1875 aangemonsterd 12679 Nederlanders en 2470 vreemdelingen, en wel voor 1258 zeilschepen met een inhoud van 344,033 ton, en voor 174s toomschepen met een inhoud van 220,265 ton. Een inzender in het Haagsche Dagblad geeft de volgende schets van Haagsche straat zeden: „Heden-avond kwam ik de Parkstraat door en zag een opgewonden troep volks, die een dronken vrouw omringde. Tierende ging de menigte verder, tot zij aan 't paleis van den prins van Oranje kwam. Onder luid hoera! der aanwezigen beklom de dame de trappenen hield daar een tien minuten verblijf. Een der toeschouwers beklom toen ook de trappen en richtte, blootshoofds als tot een vorstelijk persoon, eenige oogenblikken het woord tot haar. Dat een luid gezang van het straatlied „Haagsche Leen" als bijvalsbetuiging aangeheven werd, is natuurlijk. De portier van het paleis kwam naar buiten en vroeg mij wat er te doen was. „Is er dan geen politie meer hier riep hij uit. „Ben je bed riep een straatjongen hem toe: „we bennen om- mers in de rezendense Intusschen was een schildwacht aangekomen, maar kon door zijn qualiteit aan het schandaal geen einde maken; Een telegraaf-beam bte, wiens gedrag niet genoeg te roemen valt, trachtte het wijf, dat om het „peliseriaat van pelisie" schreeuwde, met zacht heid mee te troonen. Gillend en onder gebrul van bovengenoemd onzinnig straatlied ging de stoet over den Kneuterdijk de plaats over het Bui tenhof, door het Halstraatje naar de dagelijksche Groenmarkt. Bij de pomp aldaar aangekomen (voor lezers buiten de stad, wien dit verhaal misschien inte resseert: de pomp is vlak tegenover het hoofd commissariaat, ongeveer 25 pas daarvan verwijderd) zie, daar schoten twee of drie agenten toe en brachten het mensch weg." De Amerikaansche dames willen zich vrij verklaren van de overheersching der Parijsche mode. De „Ligue voor de vrijheid van kleeding" heeft te Philadelphia verscheidene meetings gehou den waarin werd verklaarddat de tegenwoor dige kleeding der dames ongezond en onbetame lijk wasen werd als nieuwe kleeding vastge steld: een pantalon, korte rok, wijde paletot en ronde hoed met breede randen. Acht zeer leelijke dames en van twijfelachtigen leeftijd vertoonden zich in dit costuum op straat, maar het effect is niet bijzonder gelukkig geweest. Een jonge schoone vrouw, mevrouw Atwaterverklaardedat het nieuwe toilet haar volkomen sympathie bezat en zij den moed der dames bewonderde die het had den aangetrokken maar dat haar man haar uit drukkelijk had verboden het te dragen. Zij was niet te bewegen in strijd met dat verbod te han delen. Een andere dame mevrouw Merriwhether uit Tenessee betoogde, dat de vrouwen op de mannen en op geheel het menschelijke geslacht slechts invloed kunnen uitoefenen naar gelang van hare schoonheid en lieftalligheid; en hoewel nu het nieuwe costuum zeer gemakkelijk en gezond is, kon zij het niet aannemen omdat het afschuwe lijk is. Dit verwekte een storm onder de aanwe zige dames, maar mevrouw Merriwhether hield vol en betoogde „dat terwijl zij een japon met een sleep en een queue droeg, haar invloed in de wereld zeer voldoende was." Daar zij geen steun ondervond besloot de meeting tot aanneming van het nieuwe costuum en werd zij daarop voor onbe- paalden tijd verdaagd. Het Badensehe ministerie Jolly is afgetreden. Tot minister van staat is benoemd de president van het ministerie van koophandel Turban, aan wien is opgedragen op den grondslag der tegenwoor dig overheerschende politieke richting een liberaal kabinet samen te stellen. De groote manoeuvres van het Wurtemberg- sche leger zijn door den keizer van Duitschland tot zijn volkomen tevredenheid bijgewoond. Tus- schen hem en den koning zijn de vleiendste en meest welwillende woordjes gewisseld en bij zijn vertrek schonk de keizer den koning de keten der orde van den zwarten adelaar. Heden heeft te Bremen eene bijeenkomst plaats van deelnemers van het 17e volkshuishoud kundige congres en de leden der vereeniging tot hervorming en codificatie van het volkenrecht. Te Brunswick in den Amerikaanschen staat Georgia i3 de gele koorts uitgebroken en heeft tot nogtoe reeds 600 personen ten grave gesleept. In den Belgischen Moniteur is ter elfder ure bekend gemaakt, dat aan de heden te houden revue de officieren der garde civique in groot uni form, doch zonder manschappen kunnen deelnemen. Zij zullen zich aan het hoofd en rechts van de eerste linie der infanterie plaatsen. In de laatste zitting van de Fransehe academie is eene beschikking van wijlen de weduwe van Jules Janin medegedeeld, waarbij zij aan de aca demie eene som van 20,000 franken vermaakt, om daaruit om de drie jaren een prijs van 3000 franken uit te loven voor de beste Fransehe vertaling van een Latijnsch werk. De markiezin de Caux-Patti bevindt zich thans te Parijs. Haar gezondheid is eenigszins wankelend, zoodat zij vooreerst niet naar Rusland mag terugkeeren en niet mag zingen. De gemeenteraad van Brussel heeft, onder zekere voorwaarden, een buitengewoon subsidie toegestaan aan de concessionarissen van het theatre de la Monnaie, om hen te ondersteunen in de op voering van nieuwe stukken. Den 30en dezer zal in de Fransehe academie de openbare receptie plaats hebben van het nieuwe lid Charles Blanc door Camille Rousset en den 21en December die van Gaston Boissier door Legouvé. (Van 1623 September.) Goes. GehuwdJ. Snoep, jm. 26 j., met B. van der Does, jd. 24 j. Bevallen: J. Geluk, geb. Bal, z. J. Verdonk, geb. van de Weert, z. C. Hubregtse, geb. de Jonge, d. C. Timmerman, geb. Verburg, d. Overleden: H. M. Dalleu, d. 7 w. J. P. Hop mans, z. 8 w. J. B. Simoens, gehuwd met J. H. Hafkens, 35 j. J. T. J. Knitel, gehuwd met A. M. Heiman, 41 j. 25 Sept.'s av. 11 u. 61 gr. 26 's morg. 7 u. 57 gr. 's midd. 1 u. 65 gr» 's midd. 6 u. 61 gr. tweede kamek. Zitting van Maandag 25 September' Bij de behandeling van het ontwerp-adres van antwoord op de troonrede trad de heer de Casem- broot in een beschouwing van den politieken toe stand. Nederland, meende hij, had het recht, te weten hoe het daarmede stond; er moest licht komen, want onder de kwaal van politieke zwak heid, van onmacht en regeeringloosheid, van stil stand en verlamming moest het prestige van den staat lijden. Welke waren dan, vraagde hij, de redenen voor de langdurige ministerieele crisis? 't Was z. i. zeer verdedigbaar dat het kabinet collectief ontslag vraagde; de liberale partij nu had zich georganiseerd en een leider gekozen, deze was dus geroepen nu als kabinetschef op te treden. Waarom onthield hij zich nu, na door den koning te zijn geraadpleegd en nadat hij tweema len, in December en in Juni, aan het ministerie de paspoorten plechtig uitreikte? Het hoofd der „hervormingspartij" had zich niet mogen onttrek ken, tenzij om redenen van staatsbelang, en hier omtrent hoopte hij eenig licht te ontvangen. De minister van binnenlandsche zaken stelde, alvorens te antwoorden, op den voorgrond dat onder de noodzakelijke gebreken van het consti tutioneel stelsel behoort, dat de kabinetten, in de laatste 20 jaren, geen vaste meerderheid op alle belangrijke punten hadden, maar moesten kampen met allerlei minderheden en zelfs met een opposi tie, die de grens der intrigue soms naderde. Dat echter de laatste crisis, hoezeer schadelijk, leidde tot regeeringloosheid, moest de minister ontkennen waarna hij verwees naar zijn mededeelingen aan de eerste kamer en nader verklaarde, dat de mi nisters, in Juli bij hun ontslagaanvraag volhardend, Z. M. eerbiedig hadden verzocht; hen, die in de militiequaestie tegenover de regeering stonden, in de gelegenheid te stellen om te verklaren of zij bereid waren de leiding van de zaken te aanvaar den. Drie weken is toen naar den heer Kappeijne gezocht, waarna overleg plaats had, waaraan de ministers natuurlijk vreemd bleven. Tenslotte verlangde Z. M. dat de ministers toch zouden blij ven, op grond dat uit het overleg Z. M. was ge bleken, dat wijziging van het ministerie noch door de constitutioneele eischen noch door 's lands be lang gevorderd werd. Daarnaar meenden de minis ters zich te moeten voegen; de regeering stond dus z. i. op een vast, grondwettig standpunt en vertrouwde, den onmisbaren steun der kamer te zullen hebben. Mocht deze anders oordeelen, de ministers zonden overwegen wat te doen. De heer Kappeijne meende nu eveneens te moe ten antwoorden en constateerde in de eerste plaats, dat slechts door een toeval hem op reis bleek, dat men op zijne tegenwoordigheid hier prijs stelde; per telegraaf informeerde hij toen en, na bekomen antwoord, vertrok hij onmiddellijk en had het onderhoud met Z. M., door den ministerraad uit gelokt. Van een zekere opdracht was daarbij echter geen sprake; hij vernam: dat het ontslag niet werd ingewilligd én dat de meerderheid der ministers daarin wilde berusten, maar die van koloniën en van oorlog niet. Toen adviseerde hij, dat het votum van 16 Juni geen quaestie was voor een ministerieele crisis, en was hij het met den minister van binnenlandschejzaken eens, dat ook na dat votum samenwerken met de kamer mogelijk was. Met die zienswijze nu kon hij zich volkomen vereenigen; verandering van bewind moest ook z. i. alleen plaats hebben voor een politiek votum, ofschoon er ook veel te zeggen was voor het ge voelen van den minister van koloniëndie meende dat het kabinet in een valsche positie zou komen. Onder deze omstandigheden nu had hij geadvi seerd, dat deze ministers de begrooting behoor den in te dienenevenzoo een wet op het lager onderwijs in den aanvang der zitting, en verder inmiddels geen ingrijpende voorstellen. In dien zin kon de regeering rekenen op loyale medewer king van de oppositie; zoo adviseerde hij als orgaan der oppositie aan den ministerraad. Volgt men echter dien raad nietdan zou de verhouding tusschen de regeering en de kamers, speciaal dat deel uit welks naam hij het woord voerde, onge- praejudicieerd zijn. Uit een en ander meende nu de heer Teding van Berkhout te mogen afleidendat de regeering van haar aanvankelijk beginsel omtrent de militie afstand deedvoorts dat de ministers den koning een voorwaarde hebben durven stellenhetgeen hij afkeurde, en eindelijk dat het kabinet nu leefde van de welwillendheid der liberale partij, die had gezegd: een onderwijswet of, zoo neen, dan de straf. De kracht van het kabinet was dan ook z. i. niet toegenomen. De minister antwoordde hierop, dat het z. i. niet berispelijk was, wanneer een trouw dienaar den koning ook, onder zekere voorwaarde, met neen durfde antwoorden. Wat de onderwijswet betrefteen overeenkomst bestond daaromtrent niette minder omdat die door de crisis hoogstens vertraagd was gewordeneen overeenkomst omtrent de in te dienen wetten was dan ook niet gesloten. De minister voegde hierbij de vraag aan den heer Kappeijne: was den 9en Augustus, 5 dagen voor uw onderhoud met Z. M.u niet bepaald op last of namens den koning gevraagdof gij u zoudt willen belasten met de samenstelling van een nieuw kabinet? Op deze vraag antwoordde de heer Kappeijne, dat hem den 9en Augustus alleen was bericht, dat hij den 14™ op het Loo zou worden ontvangen; hierbij voegde hij dat ook bij hem geen gedachte aan een overeenkomst had bestaan. Toen nu de heer Begram wees op het verschil tusschen de ministers en den heer Kappeijne betref fende de opdracht tot kabinetsformatieherhaalde dé heer Kappeijne nogmaals bovenstaande mede- deeling, waaruit de heer Idzerda toen constateer de, dat den heer Kappeijne geen opdracht was gedaan en dan ook door geen enkel feit de bewe ring was te rechtvaardigendat de liberale partij niet tot regeeren in staat zou zijn. De minister voerde hier nog tegen aandat die uitspraak op niets berustte en dat de heer Kap peijne uit het hem medegedeelde had kuDnen opmaken dat hem de vraag tot kabinetsvorming zou worden gesteld, en daarmede waren de alge- meene beschouwingen over het adres afgeloopen. In den loop van het debat had de heer de Casembroot nog als zijn indruk van de inlichtin gen geconstateerd, dat het z. i. voor de conser vatieve partij en voor het kabinet wenschelijk ware geweest als dit bij zijn aanvraag had vol hard, en dat hij van een loyaal man als de heer Kappeijne had verwacht dat deze tot aanneming van het ontslag zou hebben geadviseerd onder bijvoeging dat de oppositie tot optreden gereed was. Na het uitvoerig telegrafisch bericht omtrent de millioenen-speech, gisteren door ons medegedeeld, blijven ons, nu die toespraak, met welke de minis ter van financiën gisteren de staatsbegrooting over 1877 bij de tweede kamer inleidde, voor ons ligt, slechts enkele aanteekeningen te maken over. In het begin zijner rede wierp de minister een blik op de financieele uitkomsten van voorgaande jaren, welke alle zonder uitzondering zich hierin oplosten: hooger ontvangsten en lager uitgaven dan de raming bedragen had. De dienst over 1874 werd geopend met eene machtiging om een mogelijk tekort van zes en een half millioen voor- loopig te dekken door uitgifte van schatkistbiljet ten, doch sloot met een voordeelig saldo van bijna zes millioen. De dienst over 1875 werd ge raamd te zullen sluiten met een tekort van negen tondoch zal vermoedelijk een overschot van drie ton opleveren ondanks de hooge uitgaven voor de uitbreiding- en versterking van de zeemacht, vol gens het programma van den tegenwoordigen minister. Bij de begrooting over 1876 moest mach tiging verleend worden om over f 9,300,000 te beschikken door middel van schatkistbiljetten; doch het tekort zal, zoo het nog bestaat, - hoogstens een millioen blijken te bedragen. Niettemin wijst de minister waarschuwend op de steeds klimmende uitgaven. In 1860 bedroeg de afdeeling „waterstaat en publieke werken", zonder de spoorwegen 3,873,000in 1870 was zij f 6,222,000; in 1877 zal zij tot 9,066,000 stijgeD. In 1860 werd voor marine uitgetrokken f 8,826,000; voor 1877 bedraagt dit hoofdstuk 13,912,000.. Oorlog verslond in 1860/ll,869,000 en zal in 1877 16,958,000 kosten. In 1860 waren 8582 ambtenaren in 's lands dienst op een trakte ment van f 8,136,000, op 1 Januari 1876 was dit leger gestegen tot 11,937 en genoten zij 11,324,000. Hieronder zijn begrepen de mindere ambtenaren voor post en telegraphiewier aantal klom van 2022 tot 3279. Wat de begrooting voor 1877 betreftstaan ons weder nieuwe „buitengewone" en „gewone" uitgaven voor Oorlog te wachten, van welke eerste de minister voorloopig slechts die kon aankondigen, „die noodig zijn tot voortzetting van reeds aangevangen werken en tot betalingen krachtens reeds gesloten overeenkomsten". Na de optreding van den nieuwen minister van oorlog zal blijken dat „de staatsbegrooting een veel lager bedrag aanwijst, dan de som waartoe zij later verhoogd zal moeten worden." Het bedrag der vermeerderingenin hoofdzaak reeds medegedeeldbedraagt f 2,122,554dat der verminderingen 1,396,707zoodat ten slotte eene vermeerdering overblijft van 725,847. Het geraamde tekort van 8,700,000dat echter de minister herhaalt het, „nog vrij belangrijk stijgen zal" nadat de voorloopige oorlogsbegroo- ting in eene definitieve veranderd zal zijnstelt de minister weder voor te dekken door uitgifte van schatkistbiljetten. Anachronisme en uniforme noemt Pierre Véron den czaar, en zoo er eenige waarheid is in de berichten omtrent de politiek van Rusland dan kan men deze ook wel een anachronisme noemen, want het is tegenwoordig onmogelijk dubbelzinnige po litiek te drijven zonder in de kaart te worden gekeken. Zooals men weet was Oostenrijk nog niet toege treden tot de Engelsche voorstellen, omdat bet meende, dat die niet geheel in overeenstemming waren met zijn eigen belang. Het blijkt thans, dat het, alvorens zich met die voorstellen te ver eenigen, het laatste woord van Rusland wilde kennen ten aanzien van de quaestie der autonomie aan de Christelijke provincies toe te staan. Volgens een bericht uit Berlijn zou dit bezwaar uit den weg zijn geruimd, en niet alleen is'tusschen Enge land en Rusland, maar ook tusschen deze rijken en Engeland volkomen overeenstemming tot stand gebracht en dat wel tengevolge van den gelukki gen invloed door de Duitsche politiek uitgeoefend. Ter bereiking van dit doel moet vooral ook de zending van den veldmaarschalk Manteuffel hebben medegewerkt. Dus Duitschland zit dan toch niet geheel stil? Wat er aan is van die geheele overeenstemming zal weldra blijken, doch in ieder geval dreigt den Europeeschen vrede o. i. volstrekt geen gevaar van Oostenrijksche zijde, maar veeleer van Rusland, en de spanning welke te dien aanzien te Weenen heerscht is zeer verklaarbaar, vooral als men na gaat hoe de invloedrijkste Oostenrijksche organen stelselmatig Rusland in alle opzichten verdacht maken bij het publiek. Men moet het een met het ander nemen. Eenige dagen geleden werden door verschillende bladen de volgende woorden medegedeeld door den Rus- sischen troonopvolger tot prins Gortschakoff ge sproken: „Rusland zou een misdaad tegen zich aelven begaan, indien het de vernietiging van Europeesch Turkije nog langer wilde verschuiven. Een gunstiger gelegenheid dan de tegenwoordige kon zich onmogelijk voordoen. Door den veldtocht tegen Servië en Montenegro uitgeput, financieel geruïneerd, zonder hulp, ja zonder eenige sympa thie in geheel Europa, zou Turkije bij den eersten krachtigen aanval van buiten in elkander storten. Engeland zou geen oorlog tegen Rusland aanvan gen, omdat dit niets voor zich zeiven wil veroveren. Van Duitschland was men zeker. Frankrijk zou tengevolge daarvan ook niets kunnen ondernemen, terwijl daarenboven zijn leger niet georganiseerd is. Oostenrijk zou niets durven ondernemen. Het zou gemakkelijk zijn in Bohemen, Dalmatië en al de voormalige grenslanden een vreeselijken opstand in het leven te roepen. Daarenboven zou de hou ding van Duitschland Oostenrijk noodzaken neutraal te blijven. Men moest daarom nog in de maand September aan Turkije den oorlog verklaren. Een casus bellikon wel niet ontbreken en om te beginnen waren voldoende troepen aan de grenzen van Rusland geconcentreerd." Te Warschau was de czaar aanvankelijk zeer slecht geluimd geweest, totdat de veldmaar schalk Manteuffel -was aangekomendie de verzekering van keizer Wilhelm bracht, dat indien de czaar tot een oorlog mocht worden gedwongen Duitschland neutraal zou blijven zoolang Oosten rijk dit zou doen. Later werd gemeld, dat Rusland talrijke troe pen aan de Rumeensche grenzen concentreerde en vrijwilligers werden geworven. De Krakauer Gzas meldde een paar dagen geleden dat in Rus sisch Polen een groote troepenbeweging plaats had de autoriteiten schreven de particuliere paarden op, in de nabijheid der Turksche grenzen werd een leger geconcentreerd en in de Russische mili taire kringen heerschte de overtuiging dat een winterveldtocht aanstaande was. De plaats gehad hebbende bevorderingen in het leger hadden groot opzien gebaard, vooral de benoeming van 33 nieuwe generaals. Daarenboven moet van de laatste da gen van den wapenstilstand gebruik zijn gemaakt om Russisch „kanonvleeseh" naar Servie te zen den, zoodat te Belgrado geen onderkomen te krij gen is voor al de lieve gasten. En toch passeeren de meeste Belgrado en laten zich van den Rumeen- schen Donau-oever naar het Servische Cladorva overzetten om zich vandaar naar generaal Tscher- najeff te begeven. Er moet reeds een geheel re giment Kozakken zijn. Het is mogelijk zegt de Neue frei Presse dat Rusland bij de onder handelingen over de vredesvoorwaarden beterschap heeft beloofd, maar ans Maiisen gewöhnt, würde v der Kater sein böses Spiel nicht lassen hönnen. Het blijkt thans dat ook in St. Petersburg groote spanning en opgewondenheid heerschen ten gevolge van de velerlei geruchten, waarvan de waarheid echter bepaald wordt tegengesproken, terwijl wordt verzekerd, dat van het ontstaan der Oosterscke quaestie steeds het bevel van den keizer ten aanzien van de Russische politiek, is gevolgd, om Rusland niet van de andere mogendheden af te scheiden. Zoowel te Konstantinopel als te Bel grado had Rusland in overeenstemming met de andere mogendheden gehandeld. Het feit, dat de keizer te Livadia bleef wordt als een voor den vrede gunstig teeken beschouwd, evenals het verlof- toegestaan aan verschillende personen die belang

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 3