N°. 225. 119e Jaargang 1876. V njdag 22 September. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nummers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiêns 20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels f 1,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.1 Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs. ERICHT. Zij, die zich vóór 1 October 1876 op deze courant abonneeren, ontvangen de nog in dit kwartaal verschijnende nommers gratis. Middelburg, 21 September. Chetwynd Calverley. MIDDELBIIRGSCHE 4 Eenige dagen geleden (in ons nommer van den 13en dezer) deelden wij een kort nittreksel mede uit een opstel in het weekblad „de Liberaal", waarin de onderwijs-quaestie vergeleken werd bij een staats-bakkerij. Wanneer eene minderheid des volks verlangde dat brood gebakken zou worden met toevoeging van een bestanddeel, dat door de meer derheid schadelijk voor de gezondheid geacht werd, dan, zoo redeneerde „de Liberaal", was van die meerderheid niet te verlangen dat zij er in zou toestemmen het brood, dat voor allen bestemd is, terwille der minderheid te doen bederven. Die minderheid moest zich dan tevreden stellen, indien zij voor zichzelve de vrijheid bekwam om van dat schadelijke brood niet te gebruiken en zich op eigen kosten ander aan te schaffen. - De Standaard antwoordde op dit beeld met eene andere vergelijking, en daar wij de verdenking niet opons willen laten rusten dat wij hare repliek „voor de oogen onzer lezers verbergen, uit vrees van hun de oogen te openen", welke beschul diging de Standaard tot de liberale bladen richt, geven wij aan haar antwoord, dat ditmaal gelukkig kort is, hier eene plaats. „Als de dertig „bijzondere" leden, zegt de Standaard, zich van het brood, dat de vijftig voor zich uitnemend vinden, onwel voelen, zou het dan geoorloofd zijn, hun dat „brood der meer derheid" op te dringen? „Zoo neenmet welk recht laat de meerderheid voor zich brood bakken, op kosten ook van de dertig „bijzondere" leden, of mogen deze niet mede. voor zich laten bakken in de staats-bakkerij? „Voorts: Wie kan het best beoordeelen wat voor zijn eigen constitutie het beste is? Hebben de 50 leden der volksvertegenwoordiging het recht, in hoogste instantie uit te maken, wat voor de „bijzondere magen" geschikt voedsel is? „En eindelijkIndien er twee soorten van brood kunnen gebakken worden, zoodat de 50 en de 30 ZFETTILXjIEITOlBr. 17 Naar het Engelsch van W. Harrison Ainsivorth. BOEK II. De erfdochter van Braekley Hall- (Vervolg.) „Die rampzalige Chetwynd!" riep Mildred uit. „Zijne vermeende grieven hebben hem van zijn verstand beroofd!" „Hij schijnt uiterst gevoelig voor de miskenning die hij van zijne ondankbare vrienden ondergaan heeft," zei Emmeline. „Is de brief uit?" vroeg Mildred. „Neen," antwoordde freule Barfleur. „Er komt nog een vaarwel aan u. Maar ik kan het niet voorlezen. De stem blijft mij in de keel steken." Mildred nam dus den brief op en vervolgde de voorlezing: „Gij kent nauwkeurig mijne omstandigheden, Mildred. Ik heb niets, zoover ik weet, om na te laten; maar toch heb ik een testament en wel ten uwen gunste gemaakt, dat ik bij dezen brief insluit. Ik kan rechten bezitten, waarvan ik on kundig ben, en mochten die aan het licht komen, dan wensch ik dat zij op u zullen overgaan." leden elk voor zich het geschikte brood aan de staats-bakkerij kunnen bekomen, zou dan de Libe raal, enkel uit "hoogachting voor de voortreffelijk heid van haar constitutie, het bakken van slechts éen broodsoort aanraden?" Ziedaar het antwoord van de Standaard. Nu een paar kantteekeningen onzerzijds. In de eerste plaats wordt het „brood der meer derheid", het openbaar onderwijs, om de beeld spraak te laten varen, niemand opgedrongen. Wie van het bijzonder onderwijs gebruik verkiest te maken, heeft daar vrijheid toe. Wie het open baar onderwijs onvoldoende acht, omdat het gods dienstig onderricht daarbij gemist wordt, kan in dat gemis door middel van afzonderlijk godsdien stig onderricht, waartoe de wet zelve de gelegen heid bevordert, doen voorzien. Ten tweede en derde. De meerderheid beslist over den aard van het openbaar onderwijs, omdat eenmaal aangenomen is dat in een geordenden staat de meerderheid der volksvertegenwoordiging de wetgevende macht uitoefent. Wie daartegen in verzet komt, wie verlangt dat ieder zijn zin krijgt, breekt de grondslagen van ons staatsleven op, wat zeker voor eene partij, die zich de anti revolutionaire noemt, een zonderling werk geacht mag worden. Er wordt waarschijnlijk geen enkele wet door de staten-generaal aangenomen, die niet duizende personen in hunne individueele wenschen, overtuigingen en belangen krenkt. Waar moest het dan heen, indien bij iedere gelegenheid de minderheid het recht der meerderheid om eene beslissing te nemen, ter sprake kon brengen? Wie onbeperkte eerbiediging' van zijn persoonlijke over tuiging verlangt, ga naar de wildernis en leve daar van alle andere menschen afgezonderd. Daar zal hij, bij gebrek aan tegenspraak, alleen zijn eigen zin kunnen volgen. De vrijheid, in zake onderwijs aan de minder heid toegekend om naar verkiezing al of niet van de openbare school gebruik te maken vormt eene uitzonderingwelke in vele andere opzichten in zake burgerlijken standmilitieenz.aan de minderheden niet eens toegelaten wordt. Ten vierde. Of er twee soorten van brood kunnen gebakken worden, anders gezegd óf het mogelijk is een goed volksonderwijs te hebbenwanneer de school gesplitst moet worden naar de oneindige verscheidenheid van godsdien stige overtuigingenwelke in ons land wordt aan getroffen is juist het puut in qnaestie. In België geven de onderwijzers, onder toezicht van en geholpen door geestelijken, onderricht in den gods dienst (bijbelsche geschiedenis en catechismus). Daar te lande is dat nog mogelijkdaar er, hoe heftig ook de partijstrijd zij .tusschen liberalen en clericalen bijna geen formeele belijders van „Dit is het testament," sprak zij, het toegevou wen papier nu opnemende en beschouwende. „Hij heeft, zooals ik zie, al de noodige formaliteiten in acht genomen. Hoe heeft hij zich daar in zulk een toestand mee kunnen bezighouden Hoéwei diep geroerd, zette zij de lezing van den brief weêr voort: „En nu vaarwel, dierbare zuster! Nogmaals druk ik u op het hart, mijner in liefde te geden ken. Mijne fouten zijn onverschoonbaar, maar veroordeel mij niet te hard. Dat heeft de wereld reeds gedaan en streng genoeg. Denk niet, dat deze regelen geschreven zijn, om uw meêlijden op te wekken. Lang voordat zij u onder de oogen komen, zal ik ongevoelig voor minachting, mis kenning, of verraad zijn! „Mocht zich ooit eene gelegenheid voordoen om mijn naam toe te fluisteren aan haar die ik heb lief gehad, zeg dan dat mijn grootste verdriet was dat ik een geluk heb weggeworpen, hetwelk het mijne had kunnen zijn!" Emmeline slaakte een kreet van wanhoop, maar door nieuwsgierigheid gedreven ging Mildred voort: „Bekommer u om mij niet meer. Nasporingen zullen vruchteloos zijn. Niets kan mij meer weer houden. Eer het morgen ochtend is zal ik opge houden hebben te leven, eene wereld verlaten hebben die ik haat. Vergeet mijn laatste verzoek eenigen anderen godsdienst dan de katholieke gevonden worden. Niettemin dringt men ook daar krachtig aan op wijziging der wet van 1842. In ons land zou eene splitsing in Israëlietische, katho lieke en protestantsche scholen ons nog niet ver brengendaar de hemel weet hoeveel schakeeringen zich verbergen onder den enkelen naam protes- tantsch. Daarom heeft de volksvertegenwoordiging bijna eenparigniet uit willekeurwant onder de leden die vöor de wet van 1857 gestemd hebben, waren er een aantal die erkenden dat de school zonder godsdienstig onderricht aan hun ideaal niet beant woordde, maar omdat zij de onvermijdelijkheid er van inzagden godsdienst van de openbare school verbannen. Op dien grondslag moet de volks school opgebouwd worden en wie verlangt dat daarvan afgeweken worde toont zich willens of onwillens, een vijand van het volksonderwijs. Wij vragen onze lezers verschooning omdat wij deze oude waarheden opnieuw opgerakeld hebben en beloven ernstig het niet ai te dikwijls te zul len doen. De anti-revolutionaire pers heeft echter eene zonderlinge manier. Zij heeft in hoofdzaak maar éen belang te hesp reken, éen „gemoedsbe zwaar dat alle andere gedachten bij haar onder drukt. Dat is de onderwijsquaestie. Over dat sinds lang uitgeputte onderwerp worden aanhou dend, onder afwisselenden vorm en telkens uit een anderen hoek, dezelfde beschouwingen te berde ge bracht. Staat men niet dadelijk gereed om daarop van voren af aan te antwoorden, dan heet het dat men „bang is voor het debat", dat men „de redenen der tegenpartij voor het publiek weg stopt" enz. Of de anti-revolutionaire couranten lezers met dat eeuwigdurende herhalen van het zelfde gediend zijnkunnen wij niet beoordeelen wij echter weten zeer goed dat er spoedig onder ons publiek klachten zouden opgaanindien we ons dikwijls met deze eindelooze en bodemlooze polemiek inlieten. Eene enkele maal hopen wij echter dat men het ons niet kwalijk zal nemen. Het ontwerp-adres van antwoord op de troon rede, door de commissie uit de eerste kamer op gemaakt, bevat in zijne 15 paragrafen niets anders dan een volkomen terugslag op de volzinnen der troonrede. Waar deze laatste zich verheugt, is het der kamer aangenaamwaar zij iets nieuws aankondigt betuigt de kamer hare belangstelling, en waar de regeering het een of ander hoopt, helpt de kamer het haar wenschen. Na deze mededeeling zal men ons wel van de moeite om het stuk woordelijk over te nemen wil len ontslagen rekenen. niet! Vaarwel, zusterlief! Moogt gij gelukkiger zijn dan uw rampzalige broeder!" „God zij zijner ziele genadigriep Mildred uit, zich op de kniën werpende en in gebed verzin kende. Emmeline wierp zich eveneens op de kniën en bad. Na eene poos rezen zij op. „Ga een oogenblik zitten; lieve Emmeline," zei Mildred; „ik moet uiets vertellen. Ik geloof, dat hij zijne noodlottige daad dezen nacht te éen uur bedreven heeft." „Waarom juist op dat uur?" vroeg Emmeline. „Ik zal het u zeggen. Ik sliep daar gind3 en werd wakker van het slaan der klok. Het hel dere maanlicht viel door het venster binnen en toen meende ik eene gestalte te zien staan, juist op de plaats waar gij u nu bevindt. Ik zou veel erger verschrikt zijn geweest dan het geval was, als ik niet de overtuiging had gehad, dat het Chètwynd was, ofschoon ik niet begrijpen kon hoe hij op dat uur hier kwam. Ik riep hem, maar kreeg geen antwoord, en toen werd ik werkelijk bang. Plotseling hief de gedaante, die tot nog toe nederwaarts had gezien, het hoofd op en ves tigde een droevigen blik op mij, Ik zag toen dat het Chetwynd's gelaat was, maar zoo bleek als de doodi De verschijning veranderde niet van plaats, maar scheen mij een vaarwel toe te wuiven en smolt daarop in het maanlicht weg." „En hebt gij dat werkelijk gezien vroeg Em- Bij Provinciaal blad van Zeeland, n° 95 bevat eene circulaire van den commissaris des konings in deze provincie aan de collegïën van burgemeester en wethouders van den volgenden inhoud: „Op mijne rondreis is mij, in onderscheidene ge meenten, gebleken, dat op de begraafplaatsen alleen de omgewoelde aarde de plaats aanduidt, laatstelijk tot begraven gebruikt; zoodat de tot begraven gebruikte oppervlakte spoedig niet meer van de overige is te onderscheiden. „Daardoor is ook niet na te gaan, welk lijk op een bepaalde plek begraven ligt. „Dat dit evenwel wensehelijk is, zoowel tot richtige uitvoering der wet van 10 April 1869 (Staatsblad n°. 65)als om andere redenen, be hoeft geen betoog. „Ik heb daarom de eer, u aan te bevelen, voor zoover in uwe gemeente daarin tiet op deze of op eene andere wijze is voorzien, bij elk graf een nommerpaal te doen plaatsen en een met de nommers overeenstemmend register aan te leggen, waarin de namen van ben worden vermeld, die in elk graf zijn begraven, en te bevorderen dat, waar zij zijn, gelijke maatregel worde toegepast op de bijzondere begraafplaatsen." Een gewoon Lijnschip, komende van Lobith, voer onlangs door het Zuid-Bevelandseh kanaal de Schelde op. Het had eene lading, waarschijnlijk bestaande uit den afval van anilinefabrieken in Duitschland en werd tijdens zijn oponthoud op Nederlandsch gebied door ambtenaren der belas tingen bewaakt. Het schip is later naar Ant werpen opgevaren, vermoedelijk met het doel de lading aldaar aan een zeeschip over te geven, dat vervolgens deze stoffen in volle zee zou kunnen uitstorten. Bedoelde lading heeft in uiterlijk veel overeen komst met cichorei en laat bij wrijving tusschen de vingers een zwak-violettenkleur na. De anili- ne-kleurstof, die in Duitschland in de fabrieken vervaardigd wordt, heeft, zooals bekend is, over het algemeen een donkerblauw-violettenkleur. Men vermoedt dat de hier besproken stof grootendeels bestaat uit arseniczure kalk. Vroeger werden meermalen groote hoeveelheden verdachte stoffen, uit Duitschland afkomstig, langs Botterdam vervoerd en buiten den Maasmond in zee ontladen. De nadeelen, die uit het vervoer van dergelijke ladingen langs onze rivieren zouden kunnen ont staan, maken het zeker wensehelijk, dat het aan gekondigde wetsontwerp op het vervoer van ver giftigde stoffen spoedig worde afgedaan. (Hbld.) Te Amsterdam houden nog altijd de klachten meline twijfelend, ofschoon zij met gespannen aan dacht naar het verhaal geluisterd had. „Zoo duidelijk als ik u zie," antwoordde Mil dred; „en nu begrijp ik, waarom die verschijning zich aan mij voordeed." Er volgde eene stilte, die weêr afgebroken werd door Mildred. Na het testament en den brief zorgvuldig in de enveloppe gestoken te hebben, sprak zij „Laten wij naar beneden gaan en het treurige nieuws aan sir Bridgnorth meêdeelen. Hij heeft er recht op." „Dat is zoo," antwoordde Emmeline. „Maar, o, lieve Mildred, ik zal Dimmer van mevrouw Calver- ley meer houden. Haar beschouw ik als de oor zaak van die vreeselijke gebeurtenis." „Ge doet haar onrecht, lieve Emmeline," zei Mildred, hoewel ook zij hare stiefmoeder met andere gevoelens begon te beschouwen. „Wij zullen zien hoe zij de tijding opneemt," hernam Emmeline, „en daarnaar eenigszins een oordeel kunnen vormen." IV. HOE MEVROUW CAI.VEHIEY DE TIJDING OPNAM EN DE BARONET ONDERZOEK GING DOEN. Zoodra de beide meisjes de gezelschapszaal bin nen kwamen, trok haar droevig voorkomen de aandacht van sir Bridgnorth en mevrouw Calver-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1