N°. 223. 119e Jaargang. 1876. W oensdag 20 September. Dit blad verschijnt dagelijks,' met uitzondering van Zon- en Feestdagen, Prijs per 3/m. franco f 3,50, Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent, Advertentiën i 20 Gent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz,van 1—7 regels f 1,50 iedere regel meer f 0,20, Groote letters worden berekend naar plaatsruimte^ Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs. B ES R I C H T. Zij, die zich vóór 1 October 1876 op deze coiirant abonneeren, ontvangen de nog in dit kwartaal verschijnende nommers gratis. Middelburg, 19 September, Chetwynd Calvertey, URGSCH Wie zou gelijk hebben, de steller der slui- tingsrede of die van de troonrede? Hoe weinig lust wij ook voelen om de woor den en volzinnen dier twee toespraken tot bet onderwerp van lange bespiegelingen te ma ken, is toch ditmaal de tegenstrijdigheid tusschen de beide stukken al te groot om die met stilzwijgen voorbij te kunnen gaan. Zoo lang vastgehouden wordt aan de gewoonte dat de regeering eenmaal in het jaar, met buiten gewone plechtigheid, het woord tot de natie richt en hare beschouwingen omtrent den alge- meenen toestand des lands, bij monde van het geëerbiedigd hoofd van den staat, mededeelt, zoo lang mag althans verlangd worden dat hare woorden van ernst blijk dragen. In de sluitingsrede bracht de minister van binnenlandsche zaken het gerezen verschil over de militiewet in herinnering. Voorzichtig er over heen glijdend, niet aanroerend dat de regeering zoo ver gegaan was van (geheel ten onrechte) de vertegenwoordiging te beschuldigen, dat zij „zich ongezind toonde om het noodige voor 's lands verdediging hij te dragen," her innerde de minister niettemin, dat de raads lieden der kroon in de stemming over de militiewet aanleiding hadden gevonden om ge zamenlijk hun ontslag te verzoeken, welk ver zoek door Z. M. den koning afgewezen was. Daarop volgde onmiddellijk de toezegging dat „eerlang nieuwe voorstellen in het belang der defensie", naar de regeering hoopte, tot over eenstemming zouden leiden. Onze Haagsche correspondent noemde dit het eerste voorbeeld eener sluitingsrede „met eene belofte." Hoe weinig zulk eene belofte ook verwacht werd in eene toespraak, die in 15 FEUIIbLETOM. Naar liet Engelsch van W. Harrison Ainsworih. BOEK II. ï)e erftlochter van Brackley Hall. Vervolg.) De begrafenis werd bijgewoond door leden van de oudste en voornaamste familiën van Cheshire. Die van Egerton, Cholmondeley, Leigh, Venables, Vernon, Brereton, Mainwaring, Davenport waren er alle bij vertegenwoordigd. Sir Bridgnorth Charltondie een oud vriend was van den overleden baronet, was ook genoo- digd en kwam. Alvorens de lijkstoet zich op weg hegaf, zocht sir Bridgnorth eene gelegenheid om Mildred te spreken en zeide haar dat hij over eenige dagen terug zou komen, want dat hij haar iets met be trekking tot Chetwynd had meê te deelen. Sir Leycester werd niet begraven in de kleine kapel op het slotplein, waar het stoffelijk over schot van eenige zijner voorouders rustte, maar in het familiegraf in de naburige kerk van Brack ley. Volgens oud gebruik werd bet lijk er heen gedragen op de schouders van de pachters. Sir Gerard Danvers en zijne beide zonen volgden te den regel niets anders bevat dan een overzicht van afgedane zaken, mocht men toch onderstel len dat de woorden der regeering ernstig ge meend waren en dat de troonrede, onder de opsomming van de werkzaamheden, welke in het nieuwe zittingjaar aan de orde liggen, ook eenige nadere aanduiding zon bevatten van de „nieuwe voorstellen", door welke de regeering trachten zou het defensie-vraagstuk op te lossen. Die verwachting was bij ons zoo sterk, dat wij volzin na volzin der troonrede gelezen heb ben, in de meening dat nu toch de aankondi ging der toekomstige militie- of andere defen sie-wet zou volgen en dat wij onze oogen nauwelijks gelooven konden toen wij, aan het einde der rede, omtrent dat onderwerp nog juist zoo wijs waren als aan het begin. „Op de versterking onzer levende strijd krachten blijft mijne aandacht gevestigd." Ziedaar alles wat wij omtrent de in de andere rede toegezegde „voorstellen" vernemen, Zou men niet denken dat het vraagstuk dei- landsverdediging een dier onderwerpen is, zooals er zoovelen zijn,waarover geschil van gevoelen bestaatdoch waarvan men de oplossing gerust aan den tijd en aan het licht, dat uit den strijd der meeningen zal voortko men kan overlaten Zou iemand veronder stellen dat deze quaestiewaarover de regee ring zoo los heenglijdtinderdaad is het meest brandende vraagstuk van het oogenhlik, dat pas eene ministerieele crisis, de aftreding en vervanging van twee ministers ten gevolge heeft gehad en als zoodanig dan ook twee dagen voor de troonrede door het hoofd van het kabinet uitdrukkelijk vermeld werd Omtrent den verderen inhoud der troonrede kunnen wij kort zijn. Onder deze conserva tieve regeering wordt alles in een rozenkleu rig licht voorgesteld en het overig Europa, voor zoo ver het omtrent de eigen lof, in troonreden gewoonlijk voorkomendeniet geheel geblaseerd is, moet zich bij het lezen van dat staatsstuk wel voorstellen dat voor Nederland de gouden eeuw eindelijk aan gebroken is, De landbouw bloeitde oogst is zeer voldoende de toestand der financiën is gunstigoveral in IndiëAtchin alleen uitgezonderdheerschen orde en welvaart; kortom men weet nauwelijks éen onderwerp op te noemenwaaromtrent aan Nederland iets te wenschen overblijft. voet, met een langen stoet van rouwdragenden, die geheel uit onderhoorigen van den overleden baronet bestonden. De rijtuigen der voorname personen, die wij genoemd hebben, sloten den trein. Nog een woord over sir Leycester, alvorens wij hem voor altijd uit het oog verliezen. Niet ten onrechte kon men hem den laatsten der landjonkers van Cheshire noemen, daar hij niemand achterliet, die zoo volkomen aan de be schrijving van daf traditioneele karakter beant woordde. Hij scheen te belmoren tot eene andere eeuw een meer ruwen, maar te gelijk meer mannelijken tijd dan de onze. Ofschoon soms grof en plat van taal, kon sir Leycester in de hoogste mate hoffelijk zijn. Zijne voorouders waren altijd trouw aan de Stuarts geweest. Brockley Hall had ten tijde van Karei I eene belegering van de parlement s- gezinden doorstaan en sir Chandos Barfleur was daarbij gesneuveld. Zijn zoon Delves Barfleur was den koning even trouw gebleven en had daardoor een gedeelte zijner bezittingen verloren. Karei II gaf die wel is waar terug, maar bij den opstand van 1715 kwamen zij wederom in gevaar. Alleen onvoorziene omstandigheden beletten sir Wilbraham Barfleur deel te nemen aan den op stand van 1745. Maar na die nieuwe mislukte poging der Stuarts om den troon te heroveren, verpandden de Barfleurs hunne trouw aan het thans regeerende huis. Sir Leycester, in het laatste gedeelte der vorige Met recht wijst de regeering op den schoo- nen triomf, door onze kunst en nijverheid te Philadelphia behaald en met te meer zelfvol doening mocht zij daarvan melding maken, dewijl ongetwijfeld die triomf voor een goed deel te danken is aan de zorg, met welke ditmaal de Nederlandsche belangen op de we reldtentoonstelling behartigd zijn. Waar de troonrede echter gewag maakt van „den vooruitgang der natie op stoffelijk gebied," niettegenstaande den aan ieder bekenden ach teruitgang van handel en scheepvaart en den gedrukteu toestand der nijverheid, waar zij gewaagt van „de bijna voltooide toe gangen tot onze handelssteden", waar zij slechts met een vluchtig woord de overstroo mingen in het begin dezes jaars gedenkt, en de bestaande verwikkelingen met Venezuela slechts even aanvoert om te doen blijken dat ze nog altijd niet uit den weg geruimd zijn, -daar komt de vraag: Ernst of kortswijl? ons onwillekeurig op de lippen, De troonrede bevat verder eenige platoni sche verzekeringen, waarvan de beteekenis in eene dergelijke toespraak twijfelachtig mag heeten. „De herziening der kieswet is noo- dig". „Het belang des handels eischt nadere regeling van het muntwezen". Deze mede- deelingen hebben slechts iets te beduiden voor zoo ver ze met reeds ingediende, of nog in te dienen wetsontwerpen in verband staan. An ders zijn ze overbodig. Het politieke zwaartepunt der koninklijke toespraak ligt in den korten volzinop het onderwijs betrekkelijk. „Een wetsontwerp op het lager onderwijs zal u weldra bereiken". Men merke op welk eene voorzichtigheid hij het stellen dezer zinsnede heeft voorgezeten. Niet van wijziging der bestaande wet wordt gewaagd. Alleen een „wetsontwerp op het lager onderwijs" wordt toegezegd. Dat wets ontwerp kan dus alles omvatten, of slechts een onbeduidend gedeelte der wet tot onder werp hebben; in heide gevallen is de toezeg ging der troonrede toepasselijk, Op dezen volzin komt echter alles aan. De regeering kan misschienzelfs na hare toe zegging in de sluitingsrede nog een tijd lang het vraagstuk van 's lands verdediging van haren weg verwijderd houden. De onderwijs- quaestie heeft zij daarentegen thans zelve binnen hare vesting gehaald. Met eene on eeuw geboren, behoorde meer tot dat tijdperk dan tot het tegenwoordige. Hij volgde de manieren en levenswijze van zijn vader en grootvader en werd aldus een type van de oude school, dat thans geheel verdwenen is. In voorkomen, gelaat, ldeeding en handelingen verschilde hij ten eenenmale van het tegenwoor dige geslacht; maar er was geen volmaakter gent leman, geen vroolijker metgezel, geen standvas tiger vriend, geen grooter jager dan sir Leycester Barfleur, de laatste der onde landjonkers van Cheshire. II. DE BERAADSLAGING. Omstreeks eene week na de begrafenis reed sir Bridgnorth Charlton naar Brackley Hall, over eenkomstig de belofte die hij aan Mildred gedaan had. Lady Barfleur voelde zich niet in staat te ver schijnen, maar Emmeiine en Mildred, die zijn bezoek met ongeduld hadden te gemoet gezien, ontvingen hem in de gezelschapszaal. Zij waren in den zwaren rouw en zagen er, ofschoon er geen gelijkenis tusschen beide was, als zusters uit. Na de gebruikelijke vragen naar het bevinden van lady Barfleur gedaan en eenige betuigingen van deelneming vanwege bevriende personen voldoende of onbeduidende wijziging der wet van 1857 kan zij onmogelijk den storm be zweren. De liberale partijals tolk van de meerderheid der natie, verlangt doortastende, afdoende verbetering van het volksonderwijs, voortbouwende op de beginselen in de wet van 1857 nedergelegd, maar met inachtneming van de eischendoor de ervaring sedert dien tijd aan het licht gebracht, In die termen heeft de regeering, ondanks al de voorzich tigheid in de onderwijs-zinsnede aan den dag gelegd, thans hare taak aanvaard. Gelukt het haar de defensie-klip te ontzeilen, dan zal zij op het terrein van het onderwijs hare kleur moeten toonen en of aan de wenschen der meerderheid voldoening moeten geven, óf vallen. Op Zaterdag den 30ei> dezerdes voormiddags te 11 uren, zal in het concertgebouw op de Groen markt alhier gehouden worden de veertiende alge- meene vergadering van het Aardrijkskundig genootschap. De punten van beschrijving worden opgegeven als volgt 1. Mededeeling van het bestuur. 2. Verkiezing vaD een lid in het bestuur voor den heer Obreen. 3. Eapport der gecommitteerden naar Nieuw- Guinea d.d. 19 April 1876, door dr. C. M. Kan. 4. Mededeeling van prof. P. J. Ve.th omtrent de oostkust van Atchin. 5. Gelegenheid tot het doen van mededeelingen en behandeling van vraagpunten. De leden en zijdie als leden wenschen toe te tredenworden uitgenoodigd op de aan den ingang van het lokaal liggende presentie-lijsten hun namen te teekenen. Het muziekkorps der schutterij alhier zal a. Vrijdag avond, te 7 uren, op het Molenwater het volgende programma uitvoeren: n°. 1 Marsch; n°. 2 Wals; n<>. 3 air uit „Stabat Mater," Rossini; n°. 4 fantaisie uit de opera „Le premier jour de bonheur" Aubern°. 5 „La Zingarella," Venzano n°. 6 Mazurka, Ascher; n°. 7 Taptoe, Luers. Men schrijft ons uit Oostburg van den 18en dezer In eene gisteren alhier gehouden en druk be zochte buitengewone vergadering van de in Weste lijk Zeeuwsch Vlaanderen bestaande Vereeniging tot bevordering van het Volksonderwijs is met algemeene stemmen besloten tot aansluiting aan overgebracht te hebben, zag sir Bridgnorth Mild red aan, die dezen blik volkomen begreep en zeide „Ge kunt vrijelijk over Chetwynd spreken in tegenwoordigheid van freule Barfleur. Zij stelt groot belang in hem." „Zeer groot belang," bevestigde Emmeiine, „en ik hoop dat ge ons eenige tijding van hem brengt „Zeer weinig," antwoordde sir Bridgnorth, „en wat ik dan breng is niet zeer verblijdend. Wilt ge, juffer Calverley, dat ik ronduit over uw broe der spreek?" „Voorzeker," was haar antwoord. „Welnu, dan zult ge u herinneren, dat, toen ik hem toevallig te Ouselcroft ontmoette, ik hem een portefeuille gaf, die een zekere som gelds bevatte." „Ik zal uwe vriendelijkheid niet licht vergeten,", zei Mildred. „Het schijnt dat er meer in die portefenille was dan ik dacht," hernam sir Bridgnorth„driehonderd pond in bankbiljetten. Ik breng dit in herinne ring, omdat nw broeder mij met de grootste Stipt heid de juiste som, waarvan hij aanteekening had gehouden, heeft terug betaald." „Hij heeft als een man van eer gehandeld riep Emmeiine uit. „Gewis. Maar ik verlangde het geld niet terug. Ik zou hem van dienst willen zijn en wenschte dat hij bij mij kwam, met mij sprak." „Wil bij dat niet doen?" vroeg Mildred. „Ik vrees van neen," zei de baronet, „en ik vermoed dat hij nog altijd in moeielijkhedea verkeert."

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1