119® Jaargang 1876. Dinsdag 12 September. N°. 216, Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen, Prijs per 3/m. franco f 3,50, Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën s 20 Cent per regel, Geboorte- Trouw- Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs. Middelburg, 11 September. FBTJILLETOM. Chetwynd Calverley. Nieuwe Uitgaven, w MIDDELBURG Heden vóór 25 jaren werd bij een buitengewoon nommer der Middelburgsche courant de uitslag bekend gemaakt van de eerste verkiezing van leden van den gemeenteraad volgens de thans van kracht zijnde gemeentewet. Het zal misschien sommige niet ongevallig zijn aan de bijzonderheden dier verkiezing herinnerd te worden. Er waren 17 leden van den gemeenteraad te verkiezen. Van de 799 uitgegeven stembiljetten werden 462 geldige ingeleverd. Verkozen werden bij eerste stemming acht van de tien leden van den vroegeren gemeenteraad, namelijk de heeren jhr. mr. M. C. Paspoort van Glrijpskerke met 446, P. de Stoppelaar met 367, A. van den Broeeke Jz, met 359 m*. J. F. Bijleveld met 354mr. A. M. Becius met 322, G. J. Sprenger met 309, mr. S. de Wind met 297, J. W. van Sonsbeeck met 288 stemmen. Bovendien werd nog verkozen de heer J. F. Fak Brouwer met 242 stemmen. Voor 8 leden moest herstemming plaats hebben tusschen de heeren mr. M Verbrugge, jhr. mr. J. G. Schorer beide aftredende ledenM. Salomonson Hz., P. van de Graft, m'. A. F. Sifflé, jhr. W.R. BoddaertH. A. Abrahams dr. A. A. Fokker, mr. W. Ph. VisC. J. BoogaertH. Rekker, dr. M. H. Dammemr. P. J. G. van Diggelen, J. J. van Uije, Servaas Tak en P. Dekker. In 't geheel werden op 201 personen stemmen uitgebracht. Bij de herstemming op den 23™ September wer den 421 geldige biljetten ingeleverd en verkozen de heeren: P. van de Graft met 340, dr. A. A. Fokker met 280, mr. M. Verbrugge (aftredend lid) met 279M. Salomonson Hz. met 245C. J. Boogaert met 229, mr. W. Ph. Vis met 223, H. Rekker met 210 en J. J. van Uije, met 208 stemmen. Met èene enkele uitzondering waren dus alle leden van den vroegeren gemeenteraad herkozen. Zij waren dan ook als zoodanig in een ingezonden stuk in de courant van den 14en Augustus aan bevolen op grond: eensdeels dat niet op eens een geheel nieuwe gemeenteraad behoorde op te treden, waardoor alle gemeentezaken zouden moeten behandeld wor den door personendie daaraan volkomen vreemd zouden zijn; ten andere omdatzoo men eenige der vroegere raadsliden wilde uitzonderende keuze moeilijk en zelfs, zonder gevaar te loopen van onbillijkheid, ondoenlijk zoude zijn, dewijl de raadsvergaderingen 8 Naar het Engelsch van W. Harrison Ainsworth. BOEK I. M i 1 d r e d. Vervolg.) „Hoe zijt ge zoo plotseling teruggekomen?" vroeg Mildred. „Verkeert ge in moeielijkheid?" „In eene wanhopige moeielijkheid," gaf hij ten antwoord. „Ik heb twee honderd pond noodig, die ik vóór morgen ochtend moet hebben. Ik zou ze dadelijk van Carteret kunnen krijgen; maar ik schiet mij liever dood dan een penning van mevrouw Calverley aan te nemen. Kunt gij mij helpen „Dat kan ik," voegde sir Bridgnorth er haastig tusschen. „Gelukkig heb ik dat bedrag bij mij. In deze portefeuille," zei hij, die voor den dag halende, „zult ge de gewenschte som vinden. Geef die terug, als het u schikt." „Duizendmaal dank, sir Bridgnorthriep Chet wynd uit. „Gij hebt mij ten hoogste verplichten ik zal het niet vergeten. Eerlang hoop ik in staat te zijn u het geld in dank terug te geven." „Maak u daar geen zorg over, maar laat ik u spoedig mogen weerzien. Kom mij eens te Charl ton bezoeken." tot vóór korten tijd met gesloten deuren gehonden werden., waardoor het publiek buiten de gelegen heid was om de meerdere ot mindere waarde der vroegere leden als zoodanig te leeren kennen, en dus de vereischte wetenschap miste om hen indi vidueel als leden van den raad te kunnen beooi- deelen. Om dezelfde redenen werden te Vlissingen bij de eerste stemming zes leden van den vroegeren raad dadelijk herkozen. Bij die stemming weiden 7 leden benoemd namelijk de heeren J. Fraser met 237, H. P. Winkelman met 237, J. Verdoorn met 232, J. W. Callenfels met 205 D. Uytenhooven met 197P. Borghstijn met 192 en Th. van Uye Pieterse met 185 stemmen. Bij de herstemming werden nog verkozen de heeren J. Lagaay met 185, J. A. Schmidt met 178, G. Baert met 151, J. C. Dutilh met 130, Q. Harder met 128, en M. Wels met 127 stemmen. Het Provinciaal blad van Zeeland N° 78 bevat bet door de staten van Zeeland in hunne verga dering van 8 Juli jl. genomen besluit tot goed keuring der door gedeputeerde staten overgelegde, door de algemeene rekenkamer deugdelijk ver klaarde rekening en verantwoording van deenkei provinciale en huishoudelijke uitgaven van dit gewest over het dienstjaar 1874welke goedkeu ring bij koninklijk besluit van 9 Augustus jl. N° 30 is bekrachtigd. Bij Provinciaal blad van Zeeland N° 85 wordt herinnerd dat in November of December van dit jaar voor de laatste maal gelegenheid zal gegeven worden voor het afleggen van het examen als gepatenteerd veearts, bedoeld in art. 16 der wet van 8 Juli 1874 (Stbl. N° 98) gewijzigd bij de wet van 4 April 1875 (Stbl. N° 37). De Staats-eourant bevat het programma voor de opening van de vergadering der staten-gene- raalte 's Gravenhage, op Maandag den 18™ September a. Met ingang van den 11™ dezer zal het rijkstele graafkantoor te Geertruidenberg op werkda gen open zijn van 8 tot 12 uren voor- en van 1 tot 3 en 7 tot 9 uren namiddags. De dienst op Zon- en feestdagen blijft onveranderd. Op de 55e algemeene vergadering van het Bataafseh genootschap der proefondervindelijke wijsbegeerte te Botterdamwelke Zaterdag ge houden werdheeft o. a. het lid de heer G. van Diesenhoofdingenieur van den waterstaat te „Ik kan dat niet dadelijk beloven, sir Bridg north", antwoordde Chetwynd. „Waarom niet?" vroeg Mildred. „Verg geen verklaring van mij", zei hij. „Ik ben bijna mijn eigen meester niet, en zoo ik eene be lofte deed zou ik misschien niet in staat zijn die na te komen. Nu moet ik weg." „Wacht nog even!" riep de baronet uit. „Kan ik geen verzoening tusschen u en mevrouw Cal verley bewerken? Ik geloof dat ik het wel zal kunnen, indien ge u tot de eene of andere schik king wilt laten vinden." „Nimmer!" riep Chetwynd uit. „En ik wensch dat er van mijn bezoek alhier en het doel daarvan niet gesproken worde." „Hoe wist ge, dat ik in dit vertrek was?" vroeg Mildred. „De oude Norris, dien ik bij mijne aankomst zag, zei dat ik u in de bibliotheek zou vinden, waaruit ik opmaakte dat ge alleen zoudt zijn, maar nu heb ik een vriend te gelijk gevonden. Op verdere vragen zal ik echter niet kunnen ant woorden." „Altijd geheimzinnig en onbegrijpelijk!" zei Mildred. „Ik wil zóo niet van u scheiden." „Dat zult ge wel moeten", hernam hij. „Ik moet nog dezen avond te Londen zijn." Daarop riep bij beiden het vaarwel toe, na zijne zuster teeder omhelsd en sir Bridgnorth nogmaals bedankt te hebben. Juist toen hij wilde heengaan, werd de deur geopend door den ouden Norris, die naar binnen Middelburg, eene voordracht gehouden over het d*oge dok albïfer en er op gewezen dat in de werken van het genootschap eene aanwijzing voor komt over een dergelijk dok, geschreven door den heer J. Blanken. Het beraamde Houtman-monument schijnt thanszedelijk ten minstevoorgoed on derste boven geworpen. De hoogleeraar Fruin heeft er den laatsten stoot aan gegeven. Hij schrijft in de N, Eott. Ct. „Men moet geen standbeeld oprichten voor iemand wiens verdiensten zoo sterk in twijfel worden ge trokken als met Houtman het geval is. De heer Muller heeft verwezen naar het grondige werk van den heer de Jonge, waarin op het gezag der reisverhalendat is van tochtgenooteneen ongun stig oordeel over het beleid van den oppersten commies wordt geveld. De heer Scheltema heeft die getuigen als partijdig gewraakt. Ik geloof ten onrechtemaar het zij zoo. Hoe wasna de thuiskomst der schepente Amsterdam en in Holland het oordeel van het publiek? De ge schiedschrijver van Eeijd, een tijdgenoot, zegt het ons kort en bondig „De commissaris Houtman wederom in Holland komende ontliep, vreesende de justicie om 'tquade regiment bij hem gehouden. „Wij zijn tegenwoordig bezig standbeelden op te richten voor allerlei lieden van den tweeden en derden rang. Zou men niet zeggen dat de land- genooten van Oldenbarneveltde WittWillem III geen mannen van den eersten rang meer kennen, wien zij hun hulde kunnen bewijzen?" Den 27™ September vertrekken van Eotterdam naar Nederl.-Indie, met het stoomschip Friesland 105 militairen, onder geleide van den kapitein Welfien, en het medegeleide van de luitenants Hartmann, van den Bos, van Steel en Masman. Een verdienstelijk opperofficier van het Neder- landsch-Indische legerde gepensioneerde generaal- majoor C. L. S. A. M. de Roy van Zuydewijn, is op zijne reis van Batavia naar Nederland aan boord van het stoomschip Holland overleden. Hij was te Breda den 8™ December 1825 geboren. De in aanbouw zijnde gemeentebrug voor voet gangers en voertuigen over de Maas, te Rotter dam zal met het dek ongeveer 2.5 meter hooger liggen dan de Maasoever. Daar nu de Boompjes niet breed genoeg is om een langzaam hellenden toe gang tot de brug over te laten, is door het dage- riep: „Mevrouw Calverley komt naar de biblio theek." „Ik wil haar niet zien!" riep Chetwynd op heftigen toon uit. Doch hij kon niet meer ontwijken en was ver plicht te blijven. Een oogenblik later trad mevrouw binnen. Men kan zich hare verbazing voorstellen toen zg Chet wynd zag, en hoezeer zij het ook trachtte te ver bergen, zij kon niet ontveinzen dat het haar onaangenaam was. „Ik had niet gedacht u hier te vinden, Chet wynd," sprak zij. „Ik kwam mijne zuster bezoeken, mevrouw," antwoordde hij op hoogen toon, „en na een kort onderhoud met haar te hebben gehad, stond ik juist op het punt te vertrekken." Na die woorden verliet hij met een stijve bui ging het vertrek. Zoodra mevrouw Calverley weer bij machte was te spreken, zeide zij tegen sir Bridgnorth: „Ge ziet met welk een onhandelbaar persoon ik te doen heb. Kom ik hem met vriendelijkheid te gemoet, dan word ik altijd met minachting terug- gestooten. Nu, Chetwynd moet zijn gang maar gaan. Als zijne eigenzinnigheid tot zijne eigen schade uitloopt, heeft hij het niemand dan zich zeiven te wijten. Moogt ge mij vertellen, Mildred, waarom hij hier gekomen is?" „Neen, dat mag ik niet," antwoordde het meisje. „Gij zijt, onderstel ik, bij het gesprek tegen woordig geweest, sir; Bridgnorth?;! lijksch bestuur der gemeente voorgesteld in de ver lenging van de .as dj$ brng eene verhooging van de Boompjes te maken (die dan natuurlijk tot circa 2 meters hoogte tegen de huizen, kantoren en pakhuizen zou stuiten) en deze rug of heuvel langzaam glooiend naar beide zijden der Boompjes te doen afloopen. Tegen dit plan zijn protesten opgegaan, van de eigenaren der betrokken panden en van de expediteurs, slepers, enz. Thans heeft de handelsvereeniging bij den ge meenteraad evenzeer haar protest ingediend. Bij dit protest heeft zij overgelegd een rapport van harer technischen adviseurdr. Stieltjesmet verzoek aan den raad de voorgestelde ophoogings- plannen in dien geest te wijzigen. De heer Stieltjes keurt alle plannen, die uitgaan van het denkbeeld eener verhooging van de Boompjes, ten sterkste af; daarenboven acht hij dringend noodig meer ruimte bij den toegang van de brug gen, zonder dat het gewone drukke verkeer in de Boompjes worde belemmerd. Om het eene te vermijden en het andere te berei ken heeft de heer Stieltjes voorgesteld, tegenover den laatsten pijler aan de stadszijde een landhoofd te bouwen, 12 meters vooruitspringende en daarbij te doen aansluiten een bouwmuur, die gebouwd zou worden van 106 meters oostwaarts van de brug (aan het zoogenaamde Bolwerk) tot 200 meters westwaarts. Aldus zou eene ruimte verkregen zijn van meer dan 2400 M\ meer dan men nu heeft, de hellingen zouden zeer langzaam glooiend (1 op 80) wezen en dus geen bezwaar meer zijn, terwijl de schoone weg langs de Boompjes blijft wat hij is. Het leven van Otto von BismarcJcdoor Fedor von Koppenvertaald doar d'. G. J. Dozy. Nij megen Blomhert en Timmerman. Deel II. Afl. 912. De voorgaande afleveringen van dit werk heb ben wij reeds vroeger aangekondigd. De thans, na eenig oponthouduitgekomene voeren ons van de conventie van Gasteinop den 15™ September 1865waarbij Pruisen en Oostenrijk vruchtelocs poogden hun gemeenschappelijken roof, de hertog dommen Sleeswijk en Holstein samen te genieten, door den Pruisisch-Oostenrijkschen oorlog heen, tot Sedan en de merkwaardige onderhandelingen tusschen Bismarck en Jules Favre over den vrede, in Rothschild's kasteel van Ferrieresop den 19™ September 1870. Belangrijker onderwerpen zijn zeker nimmer aan de pen eens historie-schrij vers ter behandeling toevertrouwd geweest dan die, welke Fedor von Koppen verhaald heeft met het hoog opgewekte nationaliteitsgevoel van een Duit- „Geheel toevallig mevrouw, maar mijne lippen zijn óok verzegeld," antwoordde hij. Dit voorval bracht eene zekere gedwongenheid in het verdere samenzijn te weeg. Mevrouw Calverley scheen misnoegd en Mildred was ingetrokken en nadenkend. Sir Bridgnorth liet dus zijn rijtuig komen, maar alvorens te ver trekken had hij nog een klein- onderhoud met de jonge dame, waarin hij beloofde binnen kort weêr te Ouselcroft te zullen komen. VI. DE BRACKLEY-HEIDE. Mevrouw Calverley had een mooien pbaeton, bespannen met ponies, die zij gewoon was zelve te mennen. Op een scboonen morgen, ongeveer eene week na bet bezoek van sir Bridgnorth, reden zij en Mildred er mede uit, teneinde eene visite te gaan afleggen bij lady Barfleur en hare dochter, op Brackley Hall, zes of zeven Engelsche mijlen van Ouselcroft. Gewoonlijk werden zij op zulke tochtjes door een rijknecht vergezeld, maar deze maal was hij tehuis gelaten. De ponies waren zeer levendig en wilden voort maken, maar de dames lieten het niet toe en reden langzaam door de weelderige streek, die bezaaid was met boerderijen waar de beste kaas van het geheele graafschap wordt gemaakt. Om te Brackley Hall te komen moesten zij nog eene uitgestrekte beide over, waarvan een groot

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1