De feesten te Gent. koloniën aangenomen heeft, bevreemdt mij ten hoogstemaar nog oneindig meer dat hem die door de heeren Heemskerk c. s. is aangeboden. Ofschoon de ex-president van de Javasche bank, tevens ex-president van het Hoog Gerechtshof in Indiëop het oogenblik geene officieele positie op te offeren heeftstelt hij door zijn intreden in dit ministerie juist die politieke loopbaan in de waag schaal waaraan hij blijkens die optreding zelve, zich wel schijnt te willen wijden. Hij is een jong man, door hooge betrekkingen voor elke onder scheiding voor elke plaats bekwaam en geschikt; maar die zijne toekomst wel eens verspelen kou door niet een weinig te wachten, en in afwachting van een stevigen zetel in een liberaal kabinet, waarin hij be hoort, plaats te nemen op den tuiteligen tabouret, dien de heer Heemskerk hem slechts kan toeschuiven. Maar hoe de heer Heemskerk er toe komen kon iemand als den heer Alting Mees in zijn ministerie te roepenis volstrekt onverklaarbaarDe rade. loosheid of stoelvastheid moeten bij een kabinets- formeerder tot het toppunt gestegen zijn, wanneer hij zich politieke tegenstanders toevoegt, en van het conservatief Indisch regeeringstelsel, dat men terecht het laatste bolwerk van het conservatisme ten onzent noemtis de nieuw minister van koloniën een even stellig tegenstander als gij of ik. „In een woordwij hebben hier te doen met eene allervreemdsoortigste aanvulling van bet ministerie; hierna is het zelfs denkbaar dat met 1 October de heer de Koo van Alderwerelt als minister van oorlog optreedt. Den heer Heemskerk heeft de wijze lesZet geen nieuwe lappen op een oud kleeddoe geen joDgen wijn in oude zakken, kennelijk niet voor den geest gestaan. Er blijven nog te veel oude lappen in het gewaad van het ministerie, dan dat niet bij de eerste inspanning tot handelen het barsten van de naden te ver wachten is; de lederen zakken zijn hier en daar zoo dun gesleten, dat het eerste zweempje van gisting ze zal doen springen. Waarom heeft men nu juist een nieuw element opgenomen, dat meer gistingkiemen bevat dan alle oude bij elkaêr De beweging ten gunste van een tolverbond met België, die vooral in Limburg bijval vond, heeft o. a. geleid tot een adres van den gemeenteraad van Maastricht aan de regeering om aan te dringen op de verwezenlijking van dat denkbeeld. De ministers van buitenlandsehe zaken en van finan ciën hebben in antwoord daarop te kennen gege ven, dat er geen termen bestaan om daaraan ge volg te geven, omdat door de opheffing der tol grens de opbrengst der in- en uitvoerrechten te loor zou gaan; omdat vóór die opheffing volkomen gelijkheid van bedrag en wijze van heffing van in- en uitgaande rechten zou moeten bestaan, li-piïa orr /vmrlaf fl A VATflf>P.liÏ1 £f moeilijk te regelen zou zijn en tot bezwaren aan leiding zou kunnen geven. De heer mr. F, Alting Mees, nieuw benoemd minister van koloniën is naar wij vernemen gebo ren te Appingadam, studeerde aan de hóogeschool te Groningen, was van 1845 tot 1870 te Batavia als advocaat en procureur werkzaam; werd toen benoemd totvoorzitter der Javasche bank en in 1873 tot voorzitter van het hooggerechtshof te Ba tavia. In de maand April jl. vertrok hij, na zijne eer" volle ontheffing uit die betrekking verzocht te hebben, voor het eerst sedert zijne aankomst in Indië weder naar Nederland. De Staats-courant bevat het koninklijk besluit van den 6en dezer, waarbij do tegenwoordige zit ting der staten-generaal op den 16en dezer ge sloten verklaard en de minister van binnenlandsche kig zou wezen. Dit kan ik verzekeren, dat haar niets geweigerd zou worden." Hij zei dit alles met een rond, eerlijk gelaat, dat een diepen indruk op mevrouw Calverley maakte. Met een zekere aandoening in hare stem ant woordde zij„Mijn eigen man, zooals ik u wel niet behoef mede te deeien, sir Bridgnorth, was veel ouder dan ik, en echter kan niemand gelukkiger zijn dan ik met hem geweest ben." „Gij versterkt dan mijne hoop, mevrouw, dat het verschil in jaren geen struikelblok zal zijn. Indien dan de jonge dame geheel vrij is, zou ik haar mogen spreken „Voorzeker, sir BridgnorthIk wenschte ook liever dat zij voor zich zelve antwoordde, dan dat ik het voor haar moet doen. Ah, ik zie haar in den tuin! Indien ge met mij naar buiten wilt gaan, zal ik u aan haar voorstellen." Sir Bridgnorth voldeed daar gaarne aan, ofschoon hij eene kleine ontroering niet kon onderdrukken, want velerlei aandoeningen bestormden hem. Mildred, die aan 'tander einde van den tuin was, ging beiden tegemoet en de baronet vond haar in haar eenvoudig morgengewaad nog bekoor lijker dan in avondtoilet. „Ik heb onlangs het genoegen gehad u op het bal te Stafford te zien, mejuffer," zei hjj, nadat de voorstelling had plaats gehad. „Ik was ge troffen door uwe sprekende gelijkenis met eene jonge dame, aan welke ik in vroegere dagen tee- derlijk verkleefd was. Ik zal u die kleine historie zaken gemachtigd wordt op dien dag te 2 uren, in de vereenigde zitting der beide kamers, de vergadering uit 's konings naam te sluiten. De Nederlandsche commissie voor de Exposition Internationale et Congres d'hygiène et de Sauvetage van Brusselverzoekt aan de Nederlanders die zich reeds lieten inschrijven als membres effectifs of membres adherents van het Congres (27 Sep tember—4 October)of dit alsnog wenschen te doenom hunne namen vóór den 12en Septem ber e. k. op te geven aan m*. F. H. van Notten, secretaris der commissie, ten stadhuize te Amsterdam. De „membres effectifs" van het congres genieten in'Nederland en in België eene reductie van 50% op het tarief, op de lijnen der Nederlandsche en der Belgische staatsspoorwegen en op die der Maatschappij van den Grand-Central. {Van onzen eigen verslaggever.) VI Tot het einde der Gentsche Pacificatie feesten genaderd, wenden wij ons een oogenblik om en laten nogmaals den blik gaan over het bont en belangwekkend tafereel, dat gedurende deze feest dagen voor ons oog ontrold werd. Op den historischen stoet, het top en middel punt van het feest, die Dinsdag voor de tweede maal zijn zegetocht door de stad maakte, vestigt zich onwillekeurig ons oog. Ditmaal was de uit gang werkelijk een zegetocht. Vroolijk bescheen de zon banieren, helmen, kurassen, zijden en fluweelen gewaden, schitterende wagens en trotsch onder hunne pluimen voortstappende paarden. De aanblik op het plein voor het paleis van justitie, met den blinkenden stoet schilderachtig afstekend op de dichte donkere menschenmassa, en het ko lossale gebouw tot breeden, stemmigen achtergrond, behoort onder de schoonste en indrukwekkendste tooneelen welke het iemand gegeven kan zijn te aanschouwen. Wat voor een goed deel de waarde van dezen stoet uitmaakt was de buitengewone zorg, welke aan ieder zijner onderdeelen besteed was. Geen enkele kleederdracht bevond zich onder de onge veer 1200 personen of zij was eerst door schilders of teekenaars geschetst, vervolgens door kunst- en historiekenners met aandacht gekeurd en ten laatste onder nauwlettend toezicht vervaardigd. Die zorg had ook het uiterlijk der personen niet verwaar loosd. Geen beter middel om de zonderlinge be wering te wederleggen alsof de menschen er in ia 'vu-oa-2^ hiritiers-Krulëkrn'tflQeVqm'ibiiSc zouden uitzien dan in vroeger eeuwen, dan een blik op den Gentschen stoet. Die Spaansche en prinselijke soudeniers, die herauten, trommelslagers en ruiters zagen er werkelijk uit alsof Mondra- gon of Sonoy hun te bevelen had, evenals men voor de beulsknechtenmonniken en inquisi teurs voor de Calvinistische hagepreekersde bisschoppende schepenen en rederijkers, behoor lijke galgentronies, uitgestreken of dweepzieke preekheerengezichten of zelfbehagelijke burger facies had weten op te sporen. Dit alles was natuurlijk geruimen tijd voorbereid en een bosch- geus, die er met zijn woesten haarbos en zijn wapperenden baard uitzag als de baarlijke duivel in persoon zeide hard genoeg om gehoord te wor den dat hijals Claudius Civilissedert maanden geen scheermes of schaar op zijn anders gladge schoren gezicht toegelaten had, ter wille der „pas- sefecaotie." Dat het vrouwen-personeel met niet minder te gelegener tijd wel eens vertellen, al» ge haar verlangt te hooren. Voor 't oogenblik zij het ge noeg, als ik zeg dat ik werkelijk met haar geën gageerd was, maar dat zij mij liet varen voor een man die er knapper uitzag dan ik, en hem trouwde. Het was voor mij een zware slag, dien ik langen tijd niet te boven kwam. Ik besloot nimmer in 't huwelijk te treden en bleef vijf en twintig jaar lang getrouw aan mijn voornemen. Maar zie wat besluiten waard zijn! Het zien van u, wierp het mijne in eed oogenblik in duigen. Toen ik u be schouwde, scheen mijne jeugd terug te keeren. Ik was even verliefd als vroeger en slechts met moeite weerhield ik mij van naar u toe te gaan en te zeggen: „zie hier uw minnaar!" „Ik ben zeer blij, dat ge 'tniet gedaan hebt, sir Bridgnorth," zei Mildred. „Ik begreep dat ge zoudt denken dat ik van mijn zinnen beroofd was," vervolgde hij, „en uit vrees van mij aan eenige onbescheidenheid schul dig te makenwilde ik mij zelfs niet aan u laten voorstellen. Maar ik sloeg u den geheelen avond gade en uw beeld heeft mij sedert niet meer ver laten. Gevoelende dat mijn geluk op het spel staat, ben ik hier gekomen om mijne belangen in persoon te bepleiten en heb ik juist met mevrouw Calverley gesproken. Nu kent ge de geheele toedracht der zaak." „Niet geheel," zei mevrouw Calverleyik moet er nog bijvoegen, dat sir Bridgnorth toen hij zijn aanzoek aan u door mijne tusschenkomst deed, zich op de royaalste wijze gedragen heeft." nauwgezetheid gekozen was, spreekt van zelf. Het Vlaamsche type, met zijn weelderigen blonden haardos en zijn frisschc gelaatskleur, leent zich er bij uitnemend toe om op een schitterenden zege kar als „maagd van Gent", of aan de voeten van een beeld des yredes te pronken. C'est un Rubens, neuriede men onwillekeurig uit de Grande Duchesse de Gérolstein, wanneer het oog op de eene of andere dier frissche blonde Vlaamsche dochteren rustte. Eenige pageswier satijnen met goud afgezette kleeding boven alle beschrijving prach tig wasverdienen nogals bijzonder welgeslaagde figureneene afzonderlijke vermelding. Ook de Hollandsche en Zeeuwsche afgevaardigden op een net geschilderden, echten Zeeuwschen boerenwa gen met den leeuw en het Luctor et emergo ver sierd en door een paar glanzigezwarte paarden getrokken, maakten een recht gunstigen indruk. Die zorgwelke met zulk een schitterenden uitslag bekroond werd, geeft aan den Gentschen stoet de waarde van een kunstwerkdat de aan dacht van den kunstenaar en den geleerde gelij kelijk waardig is. Van daar dat hij de belang stelling wekte zoowel van de hoogere maatschap pelijke klassen, als van die lagen der toeschou wers op welke men bij voorkeur door den roo kenden brandstapel van den inquisitiewagen en door de schitterende kleuren van vlaggen en kle derdrachten wilde werken. Niet minder eigenaardig waren de geuzenliederen en psalmendie door krachtige mannenkoren in den stoet werden aangeheven. Ernstig klonken die sombere tonen boven het bonte menschen-en kleu- rengewoel, als om het tooneel een hoogere wijding te geven, en wanneer de zingende en blinkende stoet een dier eerwaardige kerkgebouwen voorbijtrokaan welke Gent zoo rijk is waarbinnen op datzelfde oogenblik plechtigheden van boetedoening verricht werden voor den smaad, der „heilige" kerk aange daan, dan rees ook bij den minst nadenkende de vraag op: waar wel de meeste heiligheid te vinden was, bij de knielenden in die kerkgewelven, of bij de genen daar buiten, die de gedachtenis vereerden van strijders en martelaars voorgewetensvrijheid? Gent bezit in zijne gebouwen en monumenten veel dat dien indruk versterkt. Een van de eer waardigste daarvan, het „Gravenkasteel", de uit 1180 dagteekenende poort met torens van den in 868 gestichten burg der graven van Vlaanderen, droeg in deze dagen het zijne mede bij tot verle vendiging der historische herinneringen. Daar was het dat in 1424 Jacoba van Beieren door Philips den Goede drie maanden gevangen gehouden werd. Daar werden ruim een eeuw later de van ketterij verdachten opgesloten, alvorens op de aangren zende Veerleplaats ter dood gebracht te worden. Thans wapperden boven dezen stommen getuige van zooveel ellende de Nederlandsche en Belgische vlaggen. Boven den ingang zag men het Holland- omgeven. Daaronder het opschrift: „Ter gedachtenis van de menigvuldige slacht offers der inquisitie, die hier in den kerker gezucht hebben en op de Veerleplaats onthoofd, opgehan gen of verbrand werden! Aan al deze gruwelen moest de Pacificatie een einde stellen. 1576." De geschiedkundige les, welke met deze herin neringen en voorstellingen bedoeld werd, is door duizenden toeschouwers verstaan en begrepen. De groote menigte, welke weinig weet, leest of nadenkt, heeft nu gezien waartoe de onbeschaamde eiseh om over de gewetens te heerschen, vóór drie eeuwen geleid heeft, en het schoone, met den olijftak des vredes wuivende beeld der Bevrediging in den historischen optocht heeft haar tevens doen zien, door welke middelen de voorstanders van vrijheid en verlichting den terugkeer dier gruwe len hopen te voorkomen. Ziedaar tevens de hooge, beteelienisvolle toepas sing dezer feesten. Men heeft er hun een verwijt „Daar houd ik mij overtuigd vanantwoordde Mildred; „maar „Sla mijne hoop niet op eenmaal neer," riep sir Bridgnorth ontsteld uit. „Laat mij de gelegen heid om uwe genegenheid te winnen. Ik vraag geen onmiddellijk antwoord." „Maar ik ben zelve zeer wispelturig, sir Bridg north, en verander telkens van inzicht. Ik zal u dus geen reden geven om te klagen over mij, zooals ge 't over uwe vroegere beminde doet." „Ik klaag niet over haar," zei hij op zachten toon. „Dan zijt ge uiterst vergevensgezind, want naar mijn gevoelen heeft zij u zeer leelijk be handeld." „Gij moet geen woord tegen haar zeggen," riep sir Bridgnorth uit. „Waarom niet?" vroeg Mildred verwonderd. „Om eene uitmuntende reden," antwoordde hij, „namelijk omdat zij uwe moeder was." Mildred kon ter nauwernood een kreet van schrik onderdrukken. „Ik dacht het wel," merkte mevrouw Calverley aan; „uwe onstandvastige schoone was de mooie Arabella Chetwynd, de eerste vrouw van mijn man." „Juist," hernam sir Bridgnorth. „Ik heb haar sedert haar huwelijk niet meer gezien," vervolgde hij tot Mildred. „Geen wonder dusdat uwe ver schijning zulk een indruk op mij maakte. Een oogenblik dacht ik, dat zij tot het leven was teruggekeerd. Ik zal altijd.belang in u stellen, van gemaakt dat zij een duidelijk uitgedrukt po litiek karakter droegen. Bezaten ze dat echter niet, daargelaten dat ze vooral door den tegen stand der clericale partij het hebben gekregen, dan waren ze niet meer geweest dan eene lief hebberij voor kunstenaars en beminnaars van het schoone. Thans hebben ze de beteekenis eener daaddie door de nauwgezetheid, de aanzienlijke opoffering van geld tijd en talenten, waarmede zij gepaard is geweest, een indrukwekkend ka rakter verkregen heeft en voor de heilige zaak van verlichting en vooruitgang ongetwijfeld een weldadige werking hebben zal. Die invloed zal zich tot over de grenzen van België uitstrekken. De duizend monden der pers hebben de blijde boodschap der bevrediging, welke in Gent verkondigd werd, naar verschillende lan den uitgebazuind. Voor de in groot aantal aan wezigen dienaren der pers was die arbeid niet slechts een plicht, maar een aangename taak tevens. Moeilijk zullen zij in eenig ander land dan België eene zoo algemeene ondersteuning bij hun werk vinden, als hun hier ten deel viel. De kaart van den journalist gaf te Gent toegang tot alles en tot allen. Journalist te zijn was een eeretitel, die niet slechts de officieele hulpvaardigheid maar ook de welwillendheid der bijzondere personen ontsloot. Monsieur est journaliste mat die vraag bezorgde een der commissarissen op het concert der Melomanen een onzer eene der beste plaatsen. Mnheer is rfen Hollandschen opsteller met diezelfde vraag drong een burgerman in de Burg straat een paar toeschouwers op zijde, om aan een ander op een bordes een plaatsje in te ruimen, waar hij den optocht vlak in zijne nabijheid kon zien voorbijgaan. Die hulpvaardigheid levert eene scherpe tegenstelling op met de achterhoudendheid en de botheid, welke men elders te vaak ondervindt. Aan het einde dezer opstellenin welke wij getracht hebben onzen lezers eenig denkbeeld te geven, niet slechts van het uiterlijk voorkomen, maar ook van de beteekenis van hetgeen te Gent gebeurd is, weten wij onze erkentelijkheid, en tevens een der vele indrukkenwelke de feesten op ons hebben achtergelatenniet beter aan den dag te leggen dan door de woorden, met welke de schepen Wagener op den morgen der plaatsing van den gedenksteen in het stadhuis, ons Nederlanders welkom heette. „Het feest dat wij vieren, zeide hij, is een echt Nederlandsch feest. Om er de beteekenis van te begrijpen en te gevoelen, moeten wij voor een oogenblik [de grenzen van Holland en België vergeten en ons herinneren datterwijl de Pacifi catie van Gent den naam onzer stad draagt, zij nochtans hoofdzakelijk het werk is van den onsterfelijken Willem van OranjeHet verwondert ons dus niet, Mijne Heeren, dat gij zoo talrijk opgekomen zijt om deel te nemen aan ffiechtige feesten, die hier ter stede gegeven zullen worden ter gelegenüeia van ue ouuc verjaring der Pacificatie van Gent „Het stadhuis van Gent is getuige geweest der twee grootste pogingen, die reeds in de XVe en XVIe eeuw werden aangewend om de Nederland sche gewesten vrij en onafhankelijk te maken Sinds meer dan drie eeuwen hebben wij gezamenlijk gewerkt en gestreden om ons vaderland aan vreemde dwingelandij te ontrukken. Wij kunnen allen me t fierheid op ons verleden terugzien en indienwat de hemel behoedeonze onafhankelijkheid nogmaals bedreigd werd, zouden wij, ik houd mij daarvan overtuigd, ons plechtig en onverbrekelijk verbinden om elkander bij te staan „met goed ende bloed, raed ende daed", gelijk onze voorouders der XVI eeuw". mij altijd verheugen als ik u van dienst kan zijn. Mag ik uw man niet worden, vergun mij dan uw vriend te zijn." „Dat aanbod neem ik gaarne aan, sir Bridgnorth," antwoorde zij, hem hare hand reikende. Hij vatte die en bracht haar aan zijne lippen „Gij kunt u op mij verlaten zoo als ge 't op uw eigen vader had kunnen doen" vervolgde hij met een ernst, die voor zijne oprechtheid getuigde. „Wend u tot mij, wanneer gij het noodig acht, en ik zal dadelijk tot uw dienst bereid zijn. En nu, vaarwel „Gij gaat toch, hoop ik niet heen, sir Bridgnorth vroeg mevrouw Calverley. „Doe ons het genoegen te blijven en den dag bij ons door te brengen. Het heeft mij veel genoegen gedaan kennis met u te maken." „Het zal mij ook spijten als ge heen gaat," voegde Mildred er bij. „Als ge me zoo vriendelijk noodigt, kan ik het niet afslaan," gaf de baronet ten antwoord; „maar mijn rijtuig staat nog te wachten." „Ik zal last geven het naar den stal te brengen," zei mevrouw Calverley. „Ik vind het heel vrien delijk van u, dat ge blijft." Met die woorden ging zij naar binnen, om de noodige orders te geven. 'Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 2