119e Jaargang. N». 214. 1876. Zaterdag 9 September. Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nmmners zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën i 20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 17 regels f 1,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs. Middelburg, 8 September. feuilleton. Chetwynd Calverley, f 425intressen daarvoor en gerestitueerde intrest 375.67opgenomen gelden 4563.05; onkosten /T.OOj, te zamen 6611.52j, en de uitgaven: ver leende voorschotten f 5820; terugbetaalde intres sen f 18.81terugbetaalde opgenomen gelden f 601 intressen van opgenomen gelden f 27.68onkosten 40.84j, te zamen f 6508.33£zoodat het kas saldo bedraagt f 103.19. MIDDEL De Zutfenpche Ct. bevat naar aanleiding van den afloop der xninisterieele crisis eene beschou wing, waarmede wij ons slechts ten deele kunnen vereenigeD, doch waarvan het volgende ons zeer juist voorkomt. „Al zijn de bijzonderheden van het onderhoud van den heer Kappeijne met Z. M. den koning niet bekend, zooveel is zeker dat hem geen opdracht tot vorming van een nieuw kabinet gegeven is Evenmin is hem gevraagd of de algemeene poli tieke toestand het optreden van een liberaal kabinet vorderdemaar eenvoudig of de stemming van den 16™ Juni een politiek votum was en grond kon zijn voor de vervanging van het mini sterie Heemskerk door een ander van tegenover-, gestelde staatkundige richting. En daarop heeft hij, volkomen constitutioneel, ontkennend geant woord. Vooreerst was de stemming over de militie- wet een gemengde; onder de 43 tegenstemmers waren 9 katholieken. Hadden deze 9 zich bij de 31 ministerieele gevoegd, dan wars de militiewet aangenomen. Van een liberale partij-manoeuvre om het ministerie te dwarsboomen, is dus zoo weinig sprake, dat veeleer de ultramontanen de mannen die anders het ministerie zeggen te steunen oorzaak der crisis zijn geweest. En waarom stemden de liberalen tegen Omdat.vermeerdering van soldaten zonder afdoende regeling van ons krijgswezen, zonder voldoend kader, eenvoudig vermeerdering der verwarring was, zooals de heer de Eoo zich uitdrukte eene meening waarvan men verscmiicu Kau, maar op gronu waarvan men geen recht heeft de liberale partij van revolutio naire plannen te beschuldigen en haar allerlei smaadredenen naar het hoofd te werpen." Het Haagsche Dagblad is al te vriendelijk voor onsdoor te beweren dat door het opstel over de gemeente-instellingen in Indië, in ons nommer van Maandag jl., de redeneeringen van het Handelsblad over hetzelfde onderwerp „geheel ontrafeld" wor den. In veel opzichten zijn wij het met het Han delsblad geheel eens, en de verdienste van dit sedert jaren sluimerende, doch niettemin zeer be langrijke onderwerp weder ter tafel gebracht te hebben, willen wij in geen geval gering schatten. De gelegenheid om met het eene liberale blad het andere te bestrijden, was echter voor het con servative orgaan al te schoon om er niet wat bui tengewone vriendelijkheid voor over te hebben, Dit kunstje is bekend genoeg en het gevaar van Naar liet Engelsch van W. Harrison Ainsivorth. BOEK I. Mildred. Vervolg.) „Ik moet daar eens over denken, mijnheer Brook," was baar antwoord. „Mijn overleden echtgenoot heeft zijne dochter geheel aan mijne zorg toevertrouwd en ik mag geen engagement toelaten, tenzij ik verzekerd ben, dat het tot haar geluk zak leiden." „Maar het zou nog geen engagement zijn, lieve mevrouw, ofschoon het er van zou kunnen komen, dat wil zeggen, ik hoop het." „Het zal 'tbest zijn elkander eerst goed te ver staan, mijnheer Brook. Ik moet op den voorgrond stellen, dat ik geen bedenking heb tegen uw persoon. Gij hebt aangename hoedanigheden en op uwe familie is geen aanmerking te maken, maar ik weet niets van uwe vooruitzichten." Op zijne donkere wangen kwam een blos en bij geraakte eenigszins in verlegenheid, want zulk eene vraag op den man af had hij niet verwacht. „Gij weet, mevrouw, dat ik een jongere zoon Den," zei hij eindelijk, „en mijne vooruitzichten onze redeneeringen te pas gebracht te zien op eene wijze, welke niet in onze bedoeling lag, zal ons niet terughouden van onzen plicht om, naar de maat onzer krachten, ouder het Nederlandsch pu bliek juiste denkbeelden te helpen verspreiden over Indische toestanden en over de verplichtingen welke op Nederland tegenover zijne koloniën rusten. Het Haagsche blad schijnt zijne roeping anders te begrijpen. Het tracht de natie diets te maken dat Nederland niets meer van Java trekt, dat het door zijn eigen opbrengsten zijn eigen uitgaven bestrijdt en dus niet, als iemand die op den zak van een ander teert, zich tegenover de andere Europeesche volken achter den Indischen geldzak het aangezicht heeft te verbergen. „Welk batig slot?" roept het conservatieve hoofdorgaan uit, sprekende over onze vrees, dat de gegronde eisehen der Indische gemeente-besturen met de aanspraken onzer schatkist in botsing zouden komen. „Bestaat er nog zulk een rariteit?" Voor zoo ver iets dat eerst zes jaren geleden gebeurd is, niet onder de zeldzaamheden te rang schikken valt, is het woord „rariteit" inderdaad al te aardig. Wij deden in ons nommer van 23 Augus tus jl. opmerken dat, blijkens de staatsrekening over 1870, op de ruim 94 millioen inkomsten toen ruim 17j millioen, ruim 18 pet. alzoo, uit Indië ontvan gen waren en dat daarmede de aanleg onzer spoor- en waterwegen, de droogmaking van plassen, de amortisatie van schuld, de kosten voor de vrijma king der slaven in de West en de buitengewone uitgaven voor de handhaving onzer onzijdigheid gedurende dat oorlogsjaar bestreden konden worden. Zoo hoog zouden de Indische gemeente-begroo tingen niet zijn of men zou met die 17 millioen nog menige wijk van gaspitten voorzien, menige school oprichtenvooral wanneer men in aanmerking neemt dat ze sedert 1870 jaarlijks steeds met een zeker aantal millioenen vermeerderd zijn. Zoolang dus Nederland zich niet ten plicht stelt zijne eigen uitgaven zelf te betalen, zal er inderdaad strijd bestaan tusschen de allereerste beboetten der kolo nie en de eisehen der schatkist van het moederland. Door burgemeester en wethouders van Middel burg is aan den heer J. Ovaa op zijn verzoek eer vol ontslag verleend als adjunct-opperbraudmeester en in diens plaats benoemd de heer J. van Ne- derveen. Uit den maandstaat der Coöperatieve Voor- schotvereeniging en Spaarbank alhier over Augustus jl. blijkt dat de ontvangsten bedra gen: reservefonds 142.40; storting op aandeelen 1104.40; terugbetaling op schuldvorderingen zijn, gelijk die van de meeste jongere zonen, niet groot." „Ik moet ronduit spreken, mijnheer Brook," hernam zij„degeen, die naar de hand van juffer Calverley staat, moet een overeenkomstig fortuin aanbrengen. Hij dient duizend pond sterling per jaar of het vooruitzicht er op te hebben." „Het spijt mij te moeten zeggen, dat ik noch het eene noch het ander heb, maar ik hoop dat mijn gemis van tortuin geen onoverkomelijk be letsel zal zijn. Ik geloof dat wij te zamen toch wel gelukkig zouden kunnen wezen." „Dat is wel mogelijk, maar de romaneske huwe lijken zijn voorbij of worden nog alleen in romans gevonden. Ik beu rond met u te werk gegaan, mijnheer Brook. Gelijk ik zeide is de zorg voor jutter Calverley mij door baar vader opgedragen en zal ik voor haar handelen zooals hij zou gedaan hebben." „Maar ik geloof, dat mijnheer Calverley niet als onmisbare voorwaarde zou gesteld hebben, dat degeen, die naar de hand zijner dochter stond, rijk moest zijn." „Daarin vergist ge u, mijnheer Brook. Niemand kan den wil van wijlen mijn echtgenoot zoo goed kennen als ik." „Mag ik dan geen hoop koesteren?" „'t Zou nutteloos zijn, mijnheer." De heer Vernon Brook stond op en maakte zich schoorvoetend tot vertrek gereed, toen Norris sir Bridgnorth Chariton aandiende. Toen zeide hij mevrouw Calverley haastig vaar- Bij Provinciaal blad van Zeeland N° 83 is medegedeeld eene beschikking van den minister van marine van den 29™ Augustus jl. waarbij, in overeenstemming met hetgeen onlangs door het departement van oorlog bepaald iszeemiliciens, die vergunning bekomen tot het uitoefenen der buitenlandsche scheepvaartvoortaan ontheven worden van de verplichting om het nadeelig saldo, dat hunne rekening bij vertrek van boord kan opleveren, te voren aan te zuiveren. De kamer van koophandel en fabrieken te Helmondheeft zich tot den minister van binnenlandsche zaken gewend, om te verkrijgen dat de exprestrein VlissingenKeulen, die des morgens te 9.30 van Vlissingen vertrekt, die ge meente voortaan zal aandoen. De kamer heeft in haar adres o. a. gewezen op de uitgebreide handelsbetrekkingen dier gemeente met Engelandwijl nagenoeg alle voor de bloeiende katoenindustrie benoodigde grond stoffen van daar getrokken worden en ook bedui dende verzendingen van boter van daar naar En geland plaats grijpen. Zooals de dienst nu geregeld is, moeten de via Vlissingen uit Engeland komende reizigers zich ten, en worden de met bedoelden trein nit Enge land komende brieven voor Venlo medegenomen, om eerst eenige uren later van daar weder terug gebracht te worden. Aan het Vaderland wordt gemeld, dat de mi nister van binnenlandsche zaken het gevoelen van gedeputeerde staten heeft ingewonnen over eene wijziging der kieswet. Aan het Handelsblad wordt bovendien medegedeelddat de invoering van enkele districten, zonder uitzondering, zelfs in de grootste gemeenten aan die wijziging tot grond slag zou liggen. Onze Haagsche correspondent schrijft ons het volgende: „Ik was gisteren juist aan bet schrijven van eene beschouwing over de laatste crisisgeruchten, toen een zeer goed ingelicht persoon mij het bericht wel, maakte eene stijve buiging voor den binnen tredende en verdween. II. sir bridgnorth charlton. Sir Bridgnorth Charlton, baronet van Charlton Hall in Staffordshire, een prachtig landgoed, was iemand van veel gewicht. Hij had voor het graaf schap zijner inwoning zitting in 't parlement ge had en hield zich nog altijd ijverig met de staat kunde bezig. Dat hij niet in een vroeger tijdperk zijns levens in 't huwelijk was getreden, was ver oorzaakt door eene teleurstelling die hij had ondergaan en die hem zoo pijnlijk getroffen had, dat hij tot het besluit was gekomen verder onge huwd te blijven. Sir Bridgnorth was nu niet ver van de zestig; hij was nog altijd een knap man, ofschoon wat zwaarlijvig, en van top tot teen was hij een gentleman. Hij had Mildred op een bal gezien, en hare gelijkenis op zijne vroegere geliefde had de oude vlam weêr bij hem doen opflikkeren, zoodat hij besloten had haar zijne hand aan te bieden. Dientengevolge had hij aan mevrouw Calverley geschreven, zooals wij reeds hebben aangeduid. Hij was nooit op Ouselcroft geweest. Hij maakte dus eenige opmerkingen over de schoonheid van die plaats en zeï toen: „Waarschijnlijk, mevrouw, zult ge wel kunnen der oplossing brengen kwam. Hadde ik dit van eene andere zijde vernomen, ongetwijfeld zou ik het u niet terstond per telegram hebben overge zonden, weinig geloofelijk als ik het vond; doch ik moest volkomen vertrouwen stellen in de bron, en zag dan ook gisteren avond in de stadscouran ten de bevestiging. „Al is mijn begonnen betoog, dat over het doodverven van de heeren Beijen en Swart han delde, nu ter snippermand gedoemd, wil ik de strekking daarvan toch aanhalenomdat mij die ook voor de beoordeeling van de thans geschiede halve oplossing dienen kan. Ik noemde het gerucht volkomen ongeloofelij k, omdat het niet te verwachten was dat twee mannen met gezonde hersenen en in het bezit eener ambtelijke positie, die ze door het ministerschap voor goed verliezen zouden, een generaal-majoor chef van dienst en een lid van den raad van state, zich zouden in schepen in de menigmaal lek geslagen en met eene uitgeputte bemanning bezette hulk van den heer Heemskerk, waaraan waarschijnlijk in den loop van 1877 het lot beschoren is van op nieuwe klippen te geraken en stuk geslagen te worden door de branding. De oplossing, dio nu aan de crisis gegeven is, of liever de thans gedane stap in de richiing eener oplossing, bewijst dat deze beschouwing niet ongegrond was. Van den heer Swart weet ik het niet, maar van den heer Beijen wèl, dat er over en met hem onderhandeld is, en dat hij niet is benoemd, mag worden aangemerkt als een bewijs, dat hij de onhoudbaarheid van het huidige kabinet inzag. Voor een minister van oorlog is dan ook inderdaad de positie als ambtgenoot van den heer Heemskerk uiterst moeilijk. Aan eene kamerontbindingill dft irPO'AT7/Un r\rtraa-fr»*v- wordt niet meer gedachtde ministers komen dus tegenover dezelfde tweede kamer te staan, die hun voorstel tot verhooging van het militiecontingent verwierp. Na de groote woorden, door den mi nister van binnenlandsche zaken zoo roekeloos en vruchteloos, tot redding van het militiewetje ten beste gegevenkan het ministerie niet blijven stilzitten, en het aanzien of de militaire quaestie misschien op eens door een wonder of van zelve opgelost raakt. Maar indien het ministerie iets voorsteltdan wordt het afgestemdwat het ook zij de geschiedenis van de laatste jaren laat daar omtrent geen twijfel toe. En waarom zal een hooggeplaatst en geacht militair dan zijne positie opgeven en het gevaar tegemoetsnellen met eene doodsverachtingdie in den oorlog naar het schijnt, ik stem trouwens met dat oordeel niet in, loffelijk is maar in de politiek eene onvergefelijke fout genoemd moet worden „Dat de heer Alting Mees de portefeuille van gissen, waarom ik de eer heb gevraadg u mijne opwachting te mogen waken?" Mevrouw Calverley maakte eene lichte bewe ging- „Ge hebt eene zeer bekoorlijke stiefdochter. Ik zal niet in haar lof behoeven uit te weiden, maar dit mag ik zeggen, dat ik in mijn geheele leven slechts éene dame heb gezien, die zulk een indruk op mij heeft gemaakt. Die dame zou mijne vrouw zijn geworden, indien zij mij niet bedankt en een ander getrouwd had. Miss Calverley zal lady Charlton worden, indien zij mij wil nemen." „Gij bewijst ons eene groote eer, Sir Bridgnorth, zei mevrouw Calverley. „Ik weet niet of ik den goeden weg insla, mevrouw," ging hij voort, „maar ik doe dit aan zoek liever bij u dan rechtstreeks aan de jonge dame, omdat gij die zaak in eens haar beslag kunt doen krijgen, indien gij het goed vindt. Ik behoef in niet veel bijzonderheden te treden. Gij kent mijn standpunt in de wereld: gij weet wat voor landgoed het mijne is; en gij begrijpt dat ik aan mijne vrouw evenzeer een goeden lijf tocht verzekeren als een titel schenken kan. De groote vraag is maar: wil juffer Calverley mij hebben is zij nog vrij want voor geen prijs ter wereld zon ik een ander engagement willen doen afbreken. Ik heb daar zelf te veel van geleden, om niet behoedzaam te zijn. Ik ben niet zoo dwaas mij in te beelden dat zij mij kan beminnen, maar ik geloof dat ik een zeer goed man voor haar zou kunnen zijn en vertrouw dat zij geluk:

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1