N°. 213.
119e Jaargang.
1876.
Vrijdag
8 September.
Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s
met uitzondering van Zon- en Feestdagen,
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke aommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiêns 20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.s van 1—7 regels 1,50
iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs.
Beriolit.
Uithoofde der verplaatsing onzer bureaux
wordt men verzocht alle brieven, boodschap
pen als anderszins, bestemd voor de redactie
of de administratie van dit blad, in het
vervolg te adresseeren:
Aan het bureau der Middelburgsche
courant, St. Pieterstraat A 72, alhier.
Middelburg, 7 September,
FEXJI3L.XJ3BT01Sr-
Chetwynd Caiverley,
De feesten te Gent.
COURANT.
De ministerieele crisis is ten laatste geëindigd.
Daar de afloop ongeveer geweest is zooals wij bij
den aanvang (zie ons nommer van den 23™ Juni
jl.) gewenscht hebben, valt het ons moeilijk er
nu nog veel over te zeggen. Nederland blijft met
een zwak ministerie, dat gesteund wordt door
verschillende partijen, die ieder op zichzelve te
zwak zijn om te regeeren en bestreden wordt door
eene oppositiedie zich mede in de volksvertegen
woordiging te zwak voelt om de teugels van het
bewind te aanvaarden.
Of het ministerie bij de wijziging welke het onder
gaat winnen of verliezen zal, kan moeilijk beoor
deeld worden. De heer van Goltsteinwien een
nauwgezet begrip der eischen van het constitutio-
neele leven, gepaard aan zijne voorliefde voor de
bezigheden van den landedelman, vermoedelijk be
wogen hebben om bij zijn verzoek om ontslag te
volharden, had door hetgeen hij voor het onder
wijs en voor de spoorwegen op Java gedaan heeft
zich een goeden naam verworven bij allendie de
ontwikkeling onzer koloniën op stoffelijk en zede
lijk gebied op prijs stellen. Zijn opvolger die
eene loopbaan van zeer veelzijdige werkzaamheid
in Indië achter den rug heeftbezit op hem het
niet geringe voordeel van bekendheid met perso
nen en toestanden uit eigen, plaatselijke onder
vinding. Uit dat oogpunt zien wij hem met meer
gerustheid de gewichtige portefeuille van koloniën
toevertrouwd dan aan den heer van Goltstein. Het
is echter niet op dit veld dat voor het oogenblik
de staatkundige strijd voornamelijk gevoerd
wordt.
De heer Klerek vergroot door zijne aftreding
het aantal personen die, vol goede bedoelingen
en talenten, eens „geprobeerd" hebben of het aan
de ministerietafel hun ook gelukken zou ons krijgs-
5
Naar het Engelsch van W. Harrison Ainsworih.
INLEIDING.
De jonge Stiefmoeder.
Vervolg.)
Chetwynd was van zijne verrassing bekomen
en zei, haar strak aanziende:
„Ik heb geen begeerte een gesprek met u te
voeren, mevrouw, maar mijn gedrag vereischt eene
verklaring. Ik stond op het punt heen te gaan,
maar ben om verschillende redenen gebleven. Ik
heb dingen vernomen, die mij het besluit hebben
doen opvatten mijn vader nogmaals te spreken."
Deze laatste woorden uitte hij op een veelbe-
teekenenden toondoch zij schenen mevrouw
Calverley niet te treffen.
„Ik zal u niet van hem afhouden, Chetwynd,
als ge belooft u kalm te gedragen," antwoordde zij.
„Ik kan hem niet uit de wereld laten scheiden
met de gedachte dat gij goed jegens hem gehan
deld hebt," hernam hij stug.
Dan zult ge niet bij hem komenNiets van
'tgeen ge tegen mij zoudt kunnen inbrengen zou
den geringsten indruk op hem maken, maar gij
zult zijne laatste oogenblikken niet verontrusten."
„Gij durft mij niet met hem alleen laten
wezen in orde te brengen. Zich vastklemmend
aan het militie-ontwerp, dat van zijn voorganger
afkomstig was en de middelen tot uitstel afwij
zend, die hem van verschillende zijden aangebo
den werden, heeft hij gemis doen blijken van
dat politiek overleg, dat voor den minister van
oorlog zoo goed als voor ieder ander bewindsman
in onzen tijd onmisbaar is. Daar op dezen grond
van zijn werkzaamheid ook in de toekomst geen
blijvende verbetering in ons krijgswezen te wach
ten wasis het ons onmogelijk zijn heengaan,
ook ondanks de bekwaamheden die in hem erkend
worden, ernstig te betreuren. Dewijl zijn opvolger
nog niet aangewezen iskan men zelfs niet bij
gissing zich eenige voorstelling vormen oi wij bij
deze aftreding zullen winnen of verliezen.
Zal het ministeriezoo aangevuld als het thans
worden zalzich voor de kamer staande kunnen
houden? Veel zal daarbij afhangen van de ophel
deringen, welke bij de aanstaande bijeenkomst
der staten-generaal van regeering en oppositie te
wachten zijn. Men zal wel genoodzaakt zijn elkan
der te verdragendaar het nu eenmaal onmogelijk
was zich te scheiden. Het eenige wat in dezen,
wij gebruiken het woord dat wij reeds bij her
haling bezigden, zeer treurigen toestand ge-
wenseht kan wordenis dat het door de gema
tigdheid der verschillende partijendoor de werk
zaamheid der ministers en door de gemeenschap
pelijke vaderlandsliefde van allen gelukken moge
nog iets bruikbaars voor de natie tot stand te
brengen. Mocht dan eenmaal de liberale partij in
de tweede kamer zoodanig versterkt zijn dat zij
hare tijdelijk nedergelegde taak van hervorming
en verbetering weder kunne ter hand nemen dan
zal zij niet zonder zelfvoldoening kunnen terugzien
op hetgeen, zonder hare medewerking, onmogelijk
volbracht had kunnen worden.
De Staats-courant bevat het door ons gisteren
reeds medegedeelde koninklijk besluit betreffende
het ontslag en aanblijven der ministers. Het
ontslag der heeren Klerek en van Goltstein en de
optredicg van den heer Al ting Mees als minister
van koloniën gaan in met den llen dezer. De
portefeuille van oorlog blijft tot den 30™ dezer
acl interim vervuld.
De minister van binnenlandsche zaken brengt
ter kennis van belanghebbenden, dat de commissie,
belast met afnemen van het tweede natuurkun
dig examen, vermeld in art. 2 der wet van 8
Juli 1874 (Staatsblad n° 97), zal zitting houden
op Maandag 11 September e. k. en volgende dageu
te Leiden. {St. Ct.)
„Neen, omdat gij u niet weet te bebeersehen,"
hernam zij op strengen toon. „Naar mijn gevoe
len moest gij uw vader vergiffenis vragen voor uwe
vele ongehoorzaamheden, en, als gij dit in de be
tamelijke stemming doet, ben ik zeker dat gij die
zult bekomen."
„Waagt gij het mij een raad te geven?" riep
hij uit. „Hebt gij zelf vaders vergiffenis gekregen?"
„Vergiffenis, waarvoor
„Voor welke misdaad ge ook mocht bedreven
hebben," zei hij. 't Staat aan mij niet, uw ge
weten te onderzoeken."
„Het is beneden mij, op zulk eene schandelijke
aantijging te antwoorden," riep zij minaehtelijk uit.
„Hebt gij zijne dagen niet verkort?"
„Wat bedoelt ge met die geheimzinnige toe
speling
„Wat ik bedoel is duidelijk genoeg; maar ik
zal het nog duidelijker zeggen, als ge daarop staat"
hernam hij.
Eene zonderlinge verandering kwam over hare
trekken, doch zij herstelde zich dadelijk en wierp
een blik van verachting op Chetwynd.
„Wat hebt gij hem gedaan?" vroeg deze.
„Getracht zijne latere levensdagen gelukkig te
maken," was haar antwoord, „en ik geloof dat ik
daarin geslaagd ben. In ieder geval scheen hij
gelukkig te zijn."
„Dat was vóór zijne ziekte," merkte Chetwynd
aan.
„In zijne ziekte heB ik hem met zooveel zorg
opgepast, dat degenen, die het best in staat zijn
Bij het Departement van koloniën is van de
provinciale commissie van het fonds voor de ver
minkten en nagelaten betrekkingen van gesneu
velden bij de verdediging der Citadel van Antwer
pen in 1832, te Zwolle, ontvangen eene som van
400 als bijdrage aan het centraal comité van
het Roode Kruis in Neerlandsch Indië. (St. Ct.)
Men schrijft uit Velzen aan het Handelsblad.
„Sedert de aankomst van het ramtorenschip
Koning der Nederlanden aan de Noordzeeslüis,
worden omtrent de havenwerken enz. allerlei on
juiste berichten verspreid.
„Zoo zou de geul sedert de jongste stormen
door verzanding veel ondieper geworden zijn.
Waarheid is het, dat sedert 25 Augustus geen
peilingen buiten de geul gedaan zijn en dus niets
van verzanding bekend is. Een stoomzandpomp
is niet in de geul, maar ver daarbuiten, gestrand
en stuk geslagen."
In de N. Rott. Ct. voegt men hierbij, mede uit
Velzén, het volgende:
„Jammer dat dit schrijven zelf op geen juistheid
aanspraak kan maken enzoo het al waarheid bevat,
dan toch zeker niet de volle waarheid.
„Er is zeer te recht door de „oprechte" Haar-
lemsche courant gemeld, dat de geul sedert de
jongste stormen door verzanding veel ondieper is
geworden en nu zegt deze schrijver dat er bui
ten de geul sedert 25 Augustus geen peilingen
zijn gedaan en dus van verzanding niets bekend
is; een zonderlinge wijze van redeneeren.
„In de geul is in de vorige week wel gepeild
en er zijn toen plaatsen gevonden, waar slechts 32
decimeter water stond. Thans, zegt men, is het
weer dieper.
„Alle berichten met elkander in verband bren
gende zou men geneigd zijn te gelooven, dat er
bij onstuimig weder op de diepte tussehen de hoof
den in of buiten de geul, geen dag lang staat is
te maken."
Van onzen eigen verslaggever.)
Yoor de pacificatie-feesten hebben de verschil
lende kunsten te Gent elkander zusterlijk de hand
gereikt. Wij zagen hoe schilder- en beeldhouwkunde
bij de samenstelling van den historischen stoet
wedijverden; aan toon- en dichtkunst was Maan
dagavond in de groote zaal van het Casino het
woord.
De aanblik van het reusachtige lokaal, dat van
er over te oordeelen, zeggen dat ik hem in 't leven
heb behouden. Ik heb hem alle moeite en hoofd
breken bespaard en hij had zulk een groot vertrou
wen in mij, dat hij het bestuur van alles aan mij
overliet."
„Dat weet ik mevrouw, en ook dat ge u gehaast
hebt de macht in handen te nemen, maar zij kan
u weer ontrukt worden."
„Beproef dat eens!" antwoordde zij op uitda
gende toon. „Ge zult alleen u zeiven benadeelen."
Op dat oogenblik werden er buiten de deur
stemmen gehoord die beiden ontzet deden staan
en een einde aan 't gesprek maakten.
„Goede hemel, 't is uw vader!" riep mevrouw Cal
verley uit. „Hij is van zijn sterfbed opgestaan
om hier te komen!"
De deur werd opengeworpen en de oude heer,
door Norris ondersteund, trad binnen.
Een kamerjapon was achteloos om zijne verma
gerde leden geslagen. Zijn gelaat zag er spookach
tig uit en vertoonde reeds de trekken des doods.
Had de oude hofmeester hem niet vastgehouden,
bij zou neêrgezonken zijn.
Achter hem volgde Mildred met een kaars in
de hand.
„Waarom hebt ge hem laten opstaan?" riep
zijne vrouw met eene beangste stem uit.
„Ik heb het mijnheer afgeraden, maar hij wilde
niet naar mij luisteren," zei Norris; „hij verkoos
zijn zoon te gaan zien."
„Ik heb het ook afgeraden, maar te vergeefs,"
voegde Mildred er bij.
ijzer en glas is opgetrokken en voor alle groote
menschenverzamelingen, staatkundige bijeenkom
sten, tentoonstellingen enz. gebezigd wordt, was,
toen de vijfhonderd uitvoerders zich op het orkest
geplaatst hadden en in de geheele zaal geen enkele
plaats meer ledig gebleven was, indrukwekkend.
De heer Nevejans, directeur der koninklijke ver-
eeniging van de Mélomanen, voerde den aanvoer
dersstaf en het was hem aan te zien dat hij van
het gewicht zijner taak doordrongen was.
De voordrachten van mejuffrouw Marimon, eene
ster wier glans reeds jaren geleden het muzikale
uitspansel te Parijs verlicht heeft, die van den
uit Rusland gekomen baritonzanger Mendioroz en
die van den bekenden violist Sarasatekunnen
wij met stilzwijgen voorbijgaan, dewijl ze niet met
het feest in verband stonden en slechts tot aan
vulling dienden. Hoofdzaak op deze uitvoering
waren de historische cantate, door Emmanuel Hiel
gedicht en door Waelput op muziek gezet, bene
vens de „historische ouverture De Strijd", van den
heer van den Eeden.
Hiel's gedicht en Waelput's toonwerk zou men
een historischen optocht in verzen en tonen kun
nen noemen. Ook zij schilderen in eene sombere
inleiding den toestand in de Nederlanden vóór
1576, de woede en den tegenstand der burgers,
den strijd der. Geuzen tegen het Spaansch geweld
om met een verheerlijking van de eendracht en
de broederschap, in de Pacificatie van Gent gehul
digd, te eindigen. Dichter en toonzetter hebben elkan
der bij deze opvatting en bewerking getrouw verge
zeld. De droefgeestige schildering in den aanvang,
door de mannenstemmen ingeleid en vervolgens door
het vrouwenkoor aangevuld, wordt weldra door de
andere elementen, worstelend en tegenstrevend, op
den achtergrond gedrongen, waarbij al spoedig het
Wilhelmus-lied door enkele tonen zijne nadering
aankondigt. Een breed motief, zeer aangrijpend
en met veel kracht gezongen, „O Gent, volschoone
stede; schenk onsverdraagzaamheid en vrede",
bekroont dit gedeelte der cantate.
Zij is echter hiermede niet uit. De geuzen,
katholieken, protestanten en Gentenaars komen
nogmaals ieder afzonderlijk op het tooneel, om in
hoofdzaak weder te herhalen wat te voren reeds
gezegd is en ook weder door de zege van het
Wilhelmus, ditmaal door het gedonder der pauken,
het geschetter der trompetten en het gelui der
Gentsche Roelandsklok ondersteund, tot bevre
diging gebracht te worden. In deze opsomming
ligt de critiek der cantate. De oorspronkelijke
gedachte is te lang uitgewerkt en heeft daardoor
ten slotte veel van hare kracht en verdienste ver
loren. Bij deze laatste opmerking valt in het oog
te houden, dat pauken-geareun geen kracht, en
effectvolle unisono' s, door een ;koor van eenige
„Chetwynd is hier, niet waar?" riep de oude
man uit. „Ik kan hem niet zien."
„Ja, hier ben ik, vader," riep de jongman, naar
hem toeijlende en zich aan zijn voeten werpende.
„Zijt gij gekomen om mij vergiffenis te brengen?"
„Ja, dat ben ik, mijn zoon," antwoordde de
vader. „Maar laat ik eerst van u hooren, dat ge
verzoend zijt met mijn lieve vrouw, uwe stief
moeder. Antwoord mij naar waarheidis dat het
geval
„Vader!" zei Chetwynd ontwijkend.
„Sta op, mijn zoon," gebood de oude man.
Chetwynd gehoorzaamde.
„En nu, spreek. Is er vrede tussehen u beiden
„Als gij haar kunt vergeven, vader, zal ik haar
ook vergeven."
„Ik heb haar niets te vergeven. Zij heeft zich
als de beste der vrouwen jegens mij gedragen en
is vlekkeloos. Dit zijn mijne laatste woorden."
„Uw zegen, vader, uw zegen!" riep Chetwynd
bijna schreiend.
De oude man deed eene poging om zijne handen
op te heffen, maar de kracht ontbrak hem, de
spraak begaf hem, en dood zonk hij in de armen
van zijn zoon.