Onderwijs.
Telegraphische berichten.
XVe taal- en letterkundig congres.
Benoemingen en besluiten.
Rechtzaken.
„Door dezen maatregel, zouden genoemde stre
ken als 't ware met onze Holl. eenten overstroomd
worden en een ieder zich ten spoedigste van vreem
de munt ontdoen."
Men weet dat in Engeland sedert verscheidene
jaren de lijfstraffen weder worden toegepast op
dieven en roovers, die hunne misdaden met bedrei
gingen of mishandelingen vergezeld doen gaan.
In de vorige week werd weder zulk een individu,
William Leonard genaamdveroordeeld tot het
ontvangen van 40 zweepslagen op den blooten rug,
wegens diefstal met geweldpleging, op de openbare
straat begaan op de persoon eener jonge dame.
Daar dit aantal slagen te groot is om achter elkan
der door een mensch te worden doorgestaan, be
paalde het vonnis dat de strafoefening in tweeën
met eene maand tusschenruimte, zon plaats heb
ben. Daarna zou de veroordeelde nog zeven jaren
dwangarbeid door te staan hebben.
De misdadiger legde de hevigste angst voor de
straf aan den dag. Hij smeekte den gouverneur
om uitstel, voorgevende dat hij ziek en te zwak
was. De beide geneesheeren der gevangenis viel
hij te voet, teneinde hen te bewegen om toch voor
hem in de bres te springen. Huilende als een
kind moest men hem aan den geeselpaal binden
en toen hij de twintig zweepslagen ontvangen had
viel hij in zwijm, en moest in dien toestand naar
de gevangenis teruggebracht worden.
Men zou wellicht meenen dat de lijfstraf zulk
een ellendeling, die er zoo een doodelijken angst
voor aan den dag legt, van het kwaad zou af
schrikken
Men zou zich vergissen. Deze zelfde Leonard
had in 1870 voor hetzelfde misdrijf dezelfde straf
ondergaan. Om die reden had de rechter nu het
aantal zweepslagen verdubbeld.
Hieruit blijkt dat als men eens den voet zet op
den weg der afschrikkings-theorie, men niet voor
zien kan waarmede men zal moeten eindigen. Het
martelen voorkomt de herhaling der misdrijven
niet bij denzelfden persoon; laat staan dan bij
anderen.
Te 's Gravenhage werd Zondag onder praesidium
van mr. W. A. de Pinto, de 27 jaarlijksche ver
gadering gehouden van de maatschappij tot nut
der Israëlieten in Nederland. Tot nieuwe be
stuursleden werden gekozen de heeren D. L. van
Ameringen te Amsterdam en A. D. Hamburger
te Utrecht.
Uit het verslag bleek, dat de algemeene en uit
de rekening en verantwoordingdat de financi-
eele toestand vrij gunstig was te noemen.
Voorts werden verschillende voorstellen in be
handeling genomen. Dat van de afdeeling 's Gra
venhage, om ue maatschappij ook te doen optreden
„tot het opheffen van alle belemmeringen, welke
aan de deelneming van Israëlitische kinderen aan
het openbaar neutraal onderwijs mochtc-n worden
in den weg gelegd", werd na belangrijke discus-
siën verworpen, op grond dat niet was gebleken
van dergelijke belemmering, terwijl integendeel
hulde werd gebracht aan de vrijzinnige wijze, waarop
in 't algemeen de onderwijswet wordt toegepast.
Enkele geïsoleerde gevallen konden" niet billijken,
dat de maatschappij ten deze handelend optrad.
Nadat besloten was de volgende algemeene
vergadering te Dordrecht te houden, werd deze
bijeenkomst gesloten.
In den gemeenteraad van 's Gravenhage heeft
eene op zich zelf onbeduidende quaestie tot veel
moeilijkheid aanleiding gegeven. Volgens het
gens bezetting te leggenzonder bewilliging der
staten.
Deze brief, even welsprekend als zakelijk en
overtuigendbleef in zooverre niet zonder uitwer
king, dat de staten er door versterkt werden in
hun besluit om zich aan de Gentsche Pacificatie
te houden. Maar de ware strekking en beteeke-
nis van dat verdrag bleef men miskennen. Dat
bleek genoeg uit eene door de staten aan don
Juan ingediende verklaringmet het doel hem
tot bekrachtiging der Pacificatie te bewegen. In
dat stuk bevestigden de godgeleerden derLeuven-
sche hoogeschool, eenstemmig met „bijna alle abten,
dekens en zielzorgers van Nederland", dat in de
Pacificatie niet alleen niets gevonden werd ten
nadeele van den Roomsehen godsdienst, maar dat
zij zelfs tot voordeel daarvan strekte. Tevens
verklaarde de Raad van state dat het Gentsch
verdrag „de gehoorzaamheid aan zijne Majesteit
geenszins verkort, maar integendeel voor verkor
ting bewaard had."
Dit alles was ijdel woordenspel of zelfmisleiding.
In het licht van onzen tijd gezien bevatte de
Pacificatie ongetwijfeld niets tegen den katholie
ken godsdienst of tegen het koninklijk gezagde
wijl wij ons geen godsdienst in zijne verhouding
tot den staat anders meer kunnen voorstellen dan
gepaard met godsdienst-vrij hei den geen
koninklijk gezag anders dan getemperd door con-
stitutioneele waarborgen. Philips II en zijn
vertegenwoordiger loochenden echter de rechten
des volks en wilden die, evenals in Spanje reeds
geschied wasvernietigen en uitroeien. Ook
kenden zij aan geen anderen godsdienst dan
aan den katholieken het recht toe om in het
openbaar of verborgen beleden te worden.
Tegenover heq vol te houden dat men te Gent
door B. en W, vastgestelde leerplan voor de
hoogere Burgerschool, moet er tusschen de ge
wone leeruren in, onderwijs in de gymnastiek
worden gegeven. Feitelijk gebeurt dit echter niet
omdat de directeur, dr. van Aken, deze regeling
allerverderfelijkst acht voor het onderwijs, en ze
daarom niet wil invoeren.
De zaak zou waarschijnlijk nog een tijd lang
in statu quo gebleven zijnindien niet de ge
meenteraad onlangs besloten had aan de regee
ring een rijkssubsidie van f 7000 te vragen. De
minister antwoorde: „Gij kunt wel subsidie krijgen
onder voorwaarde, dat het onderwijs in de gym-
nastie gegeven wordt, zooals de inspecteur het
wenscht, en zooals B. en W. zelf in het leerplan
hebben vastgesteld." B. en W. zaten nu in de
klemaan den eenen kant ging het niet den mini
ster eenvoudig te antwoorden: dat doen wij niet;
aan den anderen kant wilden zij ook niet gaarne
aan 's ministers wensch voldoen, omdat dr. van
Aken dan zijn ontslag zou nemen. Zij hebben daar
om den raad in de zaak gemengd, en de raad
heeft na dagen lange discussie bepaald, dat er
met de door den minister verlangde regeling van
het gymnastie-onderwijs een proef zou worden
genomen. Dr. van Aken wil echter deze proef,
die hij gevaarlijk acht voor de school, niet nemen
en heeft reeds zijn ontslag gevraagd. Er dient
echter bij te worden verteld, dat er reeds vroeger
bij herhaling botsing is geweest tusschen de com
missie van toezicht en den directeur, zoodat het
vroeg of laat toch tot een uitbarsting moest ko
men.
In de le afdeeling heeft gisteren de heer T. H.
de Beer van Goes de critiek van boeken enz.
in de dagbladen ter sprake gebracht. Die critiek
beschreef hij als vaak oppervlakkig, partijdig,
door andere motieven dan die der rechtvaardig
heid bezield en dikwijls stelselmatig' vijandig aan
dezen of genen schrijver. Hij helderde dit op
met het voorbeeld van de door hem uitgegeven
wordende „Bibliotheek van buitenlandsche schrij
vers."
De heer Beets deed echter opmerken dat de
dagbladen-critiekals iedere andere menschelijke
zaak, hare goede en kwade zijden heeft. Er zijn
goede en slechte kranten. Ook is het onjuist, het
kwaad, door den heer de Beer beschreven, alleen
in Nederland te zoeken. Verschillende sprekers
betoogden dat over hetzelfde kwaad in België,
Frankrijk en Duitschland geklaagd wordt. Men
moetzeide dr. Beets, de eerlijke pers aanmoedi
gen en steunen en de oneerlijke bestrijden. Boven
dien zal de critiek of de réclame der dagbladen
een goed boek niet beletten zijn weg te vinden,
evenmin als zij een slecht of middelmatig boek
op den duur in 't leven zal kuuneu houden.
Vervolgens trok de heer Tovfs, van Leuven, te
velde tegen de verwaarloozing der aanvoegende
wijs (de subjonctifin het Nederlandsch. Ver
schillende sprekers spraken over deze quaestie in
uiteenloopenden zin. De aanvoegende wijs bezit
zekere deftigheid, waardoor zij in een ernstig of
verheven boekiu een sierlijke aanspraak een
goed figuur maakt. Maar in eeu eenvoudig of-
luchtig stukwaarin de taalevenals de hand,
zich voortspoedtklinkt zij belachelijk.
Iu de tweede afdeeling werd den vorigen dag
een belangwekkende strijd gevoerd tusschen de
heeren dr. Beijnen en Alberdingk Thymover de
beteekenis der Unie van Brussel in 1577. Belang
rijk was deze gedachtenwiaseling vooral om de
niets anders bedoeld had dan wat zij wilden, was
bedrog of beginselloosheid.
Het valt ons dan ook moeielijk, aan de „Unie
van Brussel," die den 9™ Januari 1577 door de
algemeene staten aangenomen en vervolgens door
een groot aantal deftige, vermogende en verlichte
ingezetenen in het geheele land onderteekend werd,
zulk een gewicht té hechten als daaraan door vele
geschiedschrijvers toegekend wordt. Dit stuk was
eene nadere bevestiging der Pacificatie en moest
dienen om het te Gent tusschen de twee partyen
gesloten verdrag, te doen bekrachtigen door eene
uitspraak des volks. Zij behelsde de oude, voor
zooveel verschil van opvatting vatbare verbintenis,
„om den Roomschen godsdienst en den vrede van
Gent voor te staan; de Spanjaarden en hun aan
hang te verdrijven onder de behoorlijke gehoor
zaamheid aan den koning, tot rust en welvaart des
lands, tot bewaring der eigendommen, gerechtighe
den en oude gewoonten." Ongetwijfeld drukte
deze verbintenis in hare algemeene bewoordingen
uit wat door velen in Noord en Zuid-Nederland
gewenscht werd en de meeste steden, welke in
de eerstvolgende jaren zich bij Holland en Zeeland
aansloten, zooals Haarlem, Schoonhoven, Groningen,
Tholen, Amsterdam, konden zich op de beginselen
der Unie van Brussel beroepen. Maar de beteekenis,
welke door de ondorteekenaar3 aan de woorden
gehecht werd, liep te zeer uiteen, dan dat deze
Brusselsche Unie, evenmin als de vroegere Gent
sche Pacificatie of de latere Brusselsche godsdienst
vrede, een grondslag voor oprechte en duurzame
eenheid van zin had kunnen opleveren.
Eene maand na de onderteekening der Unie van
Brussel sloten de algemeene staten met Don Juan
bet zoogenaamde „Eeuwig Edict," waarbij de land
voogd de Gentsche Pacificatie bekrachtigde, op
standvastigheid waarmede ieder dezer sprekers
zijn eigen standpunt, dat van vrijheid of van
gezag in gewetenszakenhandhaafde zonder
daarbij een oogenblik de regelen eener beschaafde
polemiek tusschen mannen van hooge wetenschap
pelijke ontwikkeling uit het oog te verliezen.
Iu deze afdeeling werd gisteren over verschil
lende geschiedkundige onderwerpen het woord
gevoerd.
De derde afdeeling vergaderde niet en de vierde
afdeeling besloot een voorstel omtrent de inrich-
ting van museums van oudheden en omtrent de
bevordering van het teekenonderwijs aan de alge
meene vergadering in overweging te geven.
De algemeene vergadering behandelde gisteren
in de eerste plaats een voorstel van den heer
Cornette, van Antwerpen, om de werkzaamheid
der taal- en letterkundige congressen uit te brei
den tot vraagstukken van. stoffelijk belang, als de
handelsbetrekkingen tusschen België en Nederland,
de eenheid van gewicht en maat, de postgemeen-
schap, de statistiek enz. Dit voorstel werd dooi
de heeren de Jonge van Ellemeet, Beets, Here
mans, Franquinet en Sleekx bestreden. Het congres
heeft met punten van staathuishoudkundigen aard
niets te maken. Men heeft zijn werkkring reeds
te zeer uitgebreid, zulke vraagstukken behooren
op bijzondere congressen te huis en zouden het
bestaan der taalcongressen in gevaar brengen.
Op verlangen van den heer de Jonge van Elle
meet werd het voorstel echter in handen eener
commissie gesteld die er in de volgende zitting
verslag over zal uitbrengen.
De vergadering werd daarna door den voorzitter,
den beer van der Auwera, gesloten. Zij werd
door den Nederlandschen gezant te Brussel, baron
Gericke van Herwijnen, als een der eere-voorzitters
bijgewoond, die bij zijn binnentreden door daverend
handgeklap begroet werd.
Maandag avond zijn de voornaamste notabilitei-
ten van het congres op eene receptie ten hove
genoodigd. Z. M. de koning der Belgen onder
hield zich met elk zijner gasten en had voor ieder
een vriendelijk woord, waaruit bleek dat hunne
werken hem niet onbekend waren. Bijzonder
levendig onderhield Z. M. zich met den heer vau
Eek.
De tentoonstelling vau het Kunstbond in het
Lucashuis was zeer druk bezocht en bezat, ondanks
of misschien wel ten gevolge van de bekrompen
heid vau het lokaal, dat al de gasten moeilijk
kon bevatten, een eigenaardig karakter van harte
lijkheid.
rechterlijke macht. Benoemd tot plaatsvervan
gend kantonrechter te Oldeberkoop H. Ooster, ont
vanger der registratie en domeinen aldaar; tot
rechter in de arrondissements-rechtbank te Brielle
mv. E. Feith, thans substituut-griffier bij de ar
rondissements-rechtbank te Groningen; tot substi
tuut griffier bij de arrondissements-rechtbank te
Groningen jhr. mr. W. J. Quintus, advocaat aldaar
en burgemeester der gemeente Noorddijk.
geneeskundige dienst. Benoemd bij het personeel
van den geneeskundigen dienst der landmacht in
Neerlandsch Indie tot officier van gezondheid 2"
klasse, de heeren M. Rutgers van der Loeff, arts,
J. K. Jacobs, medicinae doctor, en G. H. L. Vriens,
medicinae doctor.
onderscheidingsteekenen. Aan m'. C. P. K.
Winckel, advocaat en procureur bij den raad van
justitie te Samarang, is vergunning verleend tot
het aannemen der onderscheidingsteekenen van
ridder 2e klasse van de Oldeuburgsche Huis- en
grond dat die niets tegen den Roomschen gods
dienst of het koninklijk gezag- behelsde. Van hun
kant beloofden de staten hem, na het wegzenden
der Spaansche troepen „als stadhouder en krijgs
hoofd over de Nederlanden" te zullen ontvangen.
Dit edict werd den 7™ April 1577 door Philips II
bekrachtigd; doch de staten van Holland en Zee
land weigerden dadelijk het mede te ondertee
kenen.
Ten aanzien van het wegzenden der Spanjaarden
hadden de algemeene staten aan den eisch der
Pacificatie vastgehouden, doch de overeenstemming
was ook op dit punt niet zonder moeite verkregen.
Don Juan en de Spaansche officieren, door den
landvoogd opgestookt, verlangden dat de reis over
zee zou geschieden. Misschien had hij daarbij
zijn voorgenomen aanslag op Engeland op het oog,
waarschijnlijker is het echter, dat hij begreep door
dezen eisch den aftocht der troepen zoo goed als
onmogelijk te maken. De staten betoogden dan
ook, dat zij geen kans zagen de noodige schepen
voor het vervoer van ongeveer 10,000 soldaten
binnen den vereischten tijd bijeen te krijgen en
die te betalen. Na veel tegenkanting gaf don Juan
eindelijk toe en werd de aftocht den 26en April
1577 aangevangen, nadat de voldoening der soldij
van de muitelingen, door bijdragen der provinciën
en door de eindelijk ontvangen wissels des konings,
geschied was.
Dit was althans een gezegend gevolg der Paci
ficatie. Het was alsof een steen van het hart der
NederLanders gewenteld werd, toen zij de be
werkers van zooveel onheil, de moordenaars van
Haarlem, Naarden, Zutfen, Maastricht, Antwerpen
en zoovele andere steden zagen aftrekken. Voor
velen was het echter een ondragelijke gedachte
dat deze met bloed bevlekte muitelingen, in het
Verdienstenorde van Hertog Peter Friedrich Lud-
wig, hem door den Groothertog van Oldenburg
geschonken.
De gemeenteraad van Harlingen heeft besloten
om in het vervolg leerlingen, wier ouders onver
mogend zijn om het schoolgeld te betalen, gratis
op de hoogere burgersehool toe te laten en zich
niet vereenigd met het voorstel der commissie
van toezicht op het middelbaar onderwijs, om het
schoolgeld ten bedrage van f 40 tot op f 30 te
verminderen.
In het katholieke weekblad „Ons Recht"
worden katholieke onderwijzers gewaarschuwd
tegen het lezen van Groen van Prinsterer's Ge
schiedenis des vaderlands, van welk werk een
aantal hunner een present-exemplaar hebben ge
vraagd en gekregen.
„Onze katholieke onderwijzers, zoo luidt de
vermaning, hoe bekwaam en goed onderwezen
in den godsdienst zij ook zijn mogen, zullen zeker
niet zöo aanmatigend zijn te meenen, dat zij alle
valsche voorstellingen en dwaalbegrippen op gods
dienstig terrein naar waarde schatten en alle tegen
werpingen en quasi argumenten tegen hun geloof
weerleggen kunnen. Het besproken boek is dus
voor hen allergevaarlijkst en kan op hun geest
en hun gemoed zeer verderfelijk werken. Moeht
iemand meenen het met nut en zonder gevaar te
kunnen lezen, dan raadplege hij eerst een gods-
dienstigen leidsman en raadgever."
Men moet wel overtuigd zijn óf van de zwak
heid zijner zaak, óf van de onvertrouwbaarheid
zijner onderwijzers om zoo te spreken. Vad
Door het kantongerecht alhier zijn eergisteren
de volgende veroordeelende vonnissen uitgesproken
een wegens het, door zich aan te bieden als drager:
den reizigers aan het spoorwegstation te Middel
burg bemoeilijken (twee malen gepleegd) en wegens
het iemand opzettelijk werpen met een hard
lichaam te Middelburg, veroordeeld in drie boeten
twee van 1 en een van ƒ3 of een dag gevan
genisstraf voor iedere boeteeen wegens het niet
merken met de letter en het nommer der wijk op
de post der deur of op eene andere zichtbare plaats
aan de voorzijde van het gebouw (te Middelburg)
en zulks bij elf panden, veroordeeld in elf boeten
van fl of een dag gevangenisstraf voor iedere
boete; twee wegens het bij nacht visschen met
een kruisnet in eens anders vischwater zonder
schriftelijk bewijs van den eigenaar of rechtheb
bende, noch in diens gezelschap, onder verzachtende
omstandigheden gepleegd, veroordeeld ieder in
eene boete van vijftig cent of een dag gevange
nisstraf; vier wegens het zich bevinden op de
openbare straat te Domburg in kennelijken staat
van dronkenschap, veroordeeld ieder in eene boete
van ƒ5 of een dag gevangenisstraf; twee wegens
als boven te Middelburg, veroordeeld ieder in
eene boete van fl of een dag gevangenisstraf.
Uit Ylissingen naar zee vertrokken het bark
schip Walcheren, gezagvoerder Larsen, naar Sunds-
wal, en de brik Nella, gezagvoerder Hoedemaker,
naar Borga.
-rm.
bezit van hun buit en hunne soldij, ongehinderd
en ongestraft het land moehten verlaten. Een
iatijnsch vers drukte destijds dit denkbeeld aldus
uit
Bcelica gens AIM- Cur ploras Belgica? dicam,
A quod in O non est litera versa queror.
Hooft, die grondige kenner en bekwame kan-
teerder onzer taal, vertaalt dit als volgt in het
Nederlandsch, waarbij op de woordspeling van
door met doot (naar de spelling dier dagen) te
letten valt
De Spanjaardts zijn nu dooRwat schreit ghy Neerlandsch
Ik kerm omdat, in stee vau de R, de T niet staat. (zaat f
Nadat door den aftocht der Spanjaarden aan den
meest dringenden eisch der zuidelijke Nederlanden
voldaan was, had den 1™ Mei 1577 een luister
rijke intocht van don Juan te Brussel plaats.
Plechtig werd hij door de staten als landvoogd
aangenomen, nadat hij gezworen had het Gentsche
verdrag en alle vrijheden, rechten en gewoonten
des lands te zullen handhaven. Ook het volk
juichte den sierlijken ridder luide toe, ja men
maakte de opmerking dat den koning, zijnen heer,
nauwelijks grooter eer bewezen kon worden dan
hem wedervoer.
Terwijl dit alles in het Zuiden plaats had hield
men in het Noorden, Willem van Oranje aan het
hoofd, zich koel en op een afstand. Daartoe had men
geen „Gentschen peis" gesloten, teneinde dien door
een Spaanschen landvoogd te doen uitvoeren. De
breuk tusschen de beide landsdeelen zou weldra
blijken onherstelbaar te wezen.
J) Hooft's »Nedei'landsche historiëu", elfde en twaalfde
boek, alsmede Motley's werk zijn in dit gedeelte van
deze opstel Ion voornamelijk onze bionneu geweest.
P.
Wordt vervolgd.)