N°. 203. 119e Jaargang. 1876. Maandag 28 Augustus. Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijko nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiêns 20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels f 1,50 iedere regel meer f 0,20. Groote. letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs. Bericlit. Uithoofde der verplaatsing onzer bureaux wordt men verzocht alle brieven, boodschap pen als anderszins, bestemd voor de redactie of de administratie van dit blad, in het vervolg te adresseeren: Aan het bureau der Middelburgsche courant, St. Pieterstraat A 72, alhier. Middelburg, 26 Augustus. De Pacificatie van Gent. Aan het Vaderland zijn wij een paar woorden tot zelfverdediging schuldig. Genoemd blad keurt het af dat de woorden, door den heer Mock op het metalen-kruisfeest te Dordrecht over Z. K. H. den prins van Oranje gesproken, door het Haagsche Dagblad publiek gemaakt en door ons en een aan tal andere bladen overgenomen zijn. „Voor de eer der Nederlandsche dagbladpers" had het Va derland gehoopt dat dit niet gebeurd zou wezen. „De openbaarmakingzegt het Haagsche bladvan dezen grievenden aanval op het particulier leven van onzen troonsopvolgerdie waarschijnlijk over eenige jaren als onschend bare koning over Nederland zal regeerenstrookt niet met ons begrip van vaderlandsliefde en liefde voor het vorstenhuis. Meent men tegen de hunding van den prins te moeten opkomen, dan staan er andere wegen open en ligt het op den weg van anderen de bezwaren te brengen waar zij behooren. Van een dergelijke persoonlijke gisping in een toost aan een diner is o. i. in geen opzicht eenig nut te verwachten. De wel- gezinden ergeren zich, den kwaadwilligen daaren tegen geeft het een nieuw wapen in de hand. In geen geval voegt het naar onze overtuiging een Nederlander, de leden van ons vorstelijk huis openlijk door het slijk te sleuren." In de eerste plaats erkennen wij niet dat er in dit geval reden bestaat om onderscheid te maken tusschen het openbaar en bijzonder leven van den troonsopvolger. Personen van zijn rang, en Het is een jaar van bloed en verwarring, waarin wij onze lezers hebben binnen te leiden. Zelfs onder het tiental jaren, die het eerste tijdvak van onzen tachtigjarigen oorlog tot een tafereel van verschrikking maken, is 1576 nog mst eene zwarte kool geteekend. Trachten wij in groote trekken een beeld van den algemeenen toestand te schetsen. Het stelsel van geweld, door Alra gedurende zes jaren in Nederland toegepast, had zichzelf uitgeput. Men was er geen stap verder door ge komen. Integendeel, het was Ava die, naar het getuigenis van een ijverig kathoiek en Spaansch- gezind kroniekschrijver 1), „de® landen in ruste gevonden hebbende, dezelve io folie beroerten en orlog agterliet aan zijnen najrztet;" hij was het die, meenende „dat de beroerten door de slappig- heyt der landvoogdes Ma:garetha meest waren toegenomen, dagte het wel andere te regerenwaer- door hij eindelijk de regte norzake is geweest van al de volgende beroerten enellenden van het landt." Evenals, vergelijkendervijs, het tijdperk vóór Alva genoemd kon worcbn een tijd van „ruste", kon men het bestuur van Eequesens, zijn opvol ger, in tegenstelling mat het zijne zachtmoedig noemen. Men was, zelf) in Spanje, het moorden moede. Requesens, een man van middelmatige begaafdheden, doch van nature niet tot wreedheid geneigd, gaf althans pjrsoonlijk tot geen nieuwe gruwelen aanleiding. Het bloed, dat nog bij J) P. b. de Jonghe Cronyke Van de beroerten en Ketterije binnen en omtreit de stadt van Ghendt, sedert 'tjaer 1566 tot het jaer 1585." Uitgave 1752. het is een der nadeelen aan dien rang verbonden, hebben in zekeren zin geen bijzonder leven. Wat omtrent hen door uiterlijke feiten bekend wordt, behoort tot het publiek domein. Wanneer bij voorbeeld de prins van Oranje door eenige uiter lijke handeling toonde het voornemen te heb ben om een of ander huwelijk aan te gaan, dan zou de beoordeeling van dat voornemen, hoe wel meer dan eenige andere handeling het per soonlijke leven van den prins rakende, buiten eenigen twijfel tot de bevoegdheid zijner toekom stige onderdanen behooren. De afwezigheid van den prins sedert geruimen tijd en zijn verblijf in Frankrijk 's hoofdstad zijn omstandigheden van publieke bekendheid, welke voor de inwendige of buitenlandsche belangen van Nederland geenszins zonder beteekenis kunnen zijn en daarom even zeer onder het bereik der publieke opinie in Nederland vallen. Ten tweede zien wij niet goed in welke andere wegen er zouden openstaan voor iemand, die zijn gevoelen over handelingen van den troonsopvolger mocht willen doen kennen, dan die welken de heer Mock gekozen heeft. Een „eerbiedig adres" aan Z. M. den koning of aan den prins zeiven, zou als onbescheiden bemoeiing, ter zijde gelegd kun nen worden. Eene waarschuwing in de staten- generaal, waarop de hoogleeraar Vreede heden in het Utr. Dagblad zinspeelt, is een uiterste maat regel, waartoe niet dan in geval van volstrekte noodzakelijkheid kan worden overgegaan. Tot het geven van rechtstreekschen raad is niemand be voegd; wel tot het uitspreken, als een vrij man, van zijn gevoelen. De heer Mock heeft dat in een openbaar gezelschap gedaan en de pers maakte zijne woorden wereldkundig. De hoogleeraar Vreede gaf reeds vroeger, in een zijner geschriftenzijn oordeel over de uitlandigheid van den prins te kennen en spreekt heden zijne instemming met het oordeel van den heer Mock openlijk uit. Wij kennen geen andere manier voor de publieke opinie om zich te doen hooren. Ten derde geven wij niet toe dat de heer Moek een lid van het vorstelijk huis heeft „door het slijk gesleurd." Ware dat het geval, het Vader land kan zich verzekerd houden dat zijne woorden door ons niet waren overgenomen. Hij heeft besproken wat algemeen bekend is, in bewoordingen die voor den aanleg en de geestvermogens van den prins, voor het karakter van Z. M. den koning en voor de stroomen vergoten werd, was slechts het onver mijdelijk aanhangsel, waarmede burgeroorlog en geloofsvervolging ten allen tijde, maar toen vooral, gepaard gingen. In het begin van 1576 zien wij Holland en Zeeland onder Willem den Zwijger tegen Spanje worstelend; doch in het Noorden, Amsterdam en Haarlem in de macht der Spanjaarden; Woerden door hen belegerd; in bet Zuiden, Schouwen, Duiveland en Tholen door Mondragon bezet en Zierikzee sedert October des vorigen jaars nauw door hem ingesloten. De zaak der opstandelingen scheen meer achter- dan vooruit te gaan. Eenheid van doel en gezindheid tot opoffering voor het algemeen welzijn werden nog bijna nergens aange troffen; tevergeefs trachtte vaak Oranje die zelfs in de harten der, altijd kibbelende magistraten van de Hollandsche en Zeeuwscbe steden uit te storten. Hij zelf werd soms gewantrouwd. De hoogte van verdraagzaamheid, waartoe zijn staatsmansgeest zich wist te verheffen, was zelfs voor een Alde- gonde onbereikbaarhoeveel te meer dan voor de pas uit de klauwen der inquisitie tot geloofsvrij heid gekomen Hollanders en Zeeuwen! Met be krompenheid, met geloofshaat, met lafhartigheid, met onderling wantrouwen had de prins strijd te voeren. Zijn stedehouder in het Noorden, Sonoy, deed zijn best om, door de afscbuwlijkste wreed heid tegenover de Eoomschen, te doen zien dat een Calvinistisch dwingeland voor geen Alva be hoefde onder te doen. De Watergeuzen, die een maal aan de goede zaak zulke groote diensten be wezen haden, waren thans bezig zich in zeeroovers te veranderen. Elk schip, dat hen in zee ont moette, werd door hen prij3 verklaard; geen Engelsche of Fransche vlag beveiligde voor hunne aanslagen 2). Niet dan met groote moeite gelukte Hooft. "Nederlandsche Historiën" Uitgave dr. W. Hecker, 1843. Elfde hoek. eigenschappen van andere leden van het vorstelijk huis vleiend zijn. De juistheid der vergelijking vafi -;aprinsen handelingen met andere, aan de geschiedenis ontleende voorbeelden, moge men meer of minder juist achtenbeleedigend voor den prins kunnen die voorbeelden onmogelijk zijn. In geen enkel opzicht aanvaarden wij dus de berisping van het Vaderland en wij hebben geen bezwaar gevonden om bij het overnemen van het flink en mannelijk woord van den heer Mock te doen blijken dat het ons genoegen deed dat woord in het openbaar uitgesproken te zien. Te geruster waren wij bij die handeling, dewijl het oordeel van erkend conservatieve zijde kwam. Wij zijn tamelijk vast overtuigd, dat indien een liberaal orgaan het gewaagd had iets dergelijks over te nemen of te schrijven, van conservatieve zijde de gewone kreten over ondermijning van het gezag der kroon, majesteitsschennis en wat niet al meer zouden zijn aangeheven. Nu het een conservatief woord was, dat gesproken werd en een conservatief hoofd orgaan, dat bet verspreidde, bestond er geen mo gelijkheid voor eene verkeerde uitlegging, indien wij onze instemming er mede betuigden. De eer der Nederlandsche dagbladpers gaat ons overigens zeer na ter harte. Wij hebben echter geen lessen uit den Haag noodig om te weten welke plichten de zorg voor die eer ons oplegt. Het aantal leden der coöperatieve voorschot- vereeniging en spaarbank te Goes bedroeg den 5en Augustus 'jl. 163. Het bedrag aan spaargelden nam sedert den 5en Mei toe met 2489.75 en beliep thans 27838.65). Het reservefonds bedraagt f 2005,77j. De eenige opgenomen gelden in de laafate drie maanden zijn de spaargelden geweest, daar bij particulieren geen geld werd opgenomen. In 't geheel werden in de laatste 3 maanden verleend 27 voorschotten tot een bedrag van 115125, voor termijnen afwisselende van 14 dagen tot 12 maanden. De aflossing had in eens of in termijnen plaats. De grootste voorschotten waren f 4000 voor 6 maanden1250 voor 12 maanden (in termijnen) en twee van ƒ1000 voor 3 en 2 maanden. Voorts werden verstrekt twee voorschot ten van f 550, 6 van 500, 8 van f 100,7 beneden de ƒ100 en verschillende anderen van ƒ450 tot f 150. Het totaal van voorschotten vermeerderde in drie maanden met ƒ15125, verminderde door het prins Willem de hierover bij de Engelsche koningin Elisabeth gerezen ontevredenheid, van welke de Spanjaarden zich reeds groote gevolgen voor hunne zaak voorspelden, tot bedaren te bren gen. Eene mislukte poging om Zierikzee te ont zetten, had slechts den dood van den wakkeren admiraal Boisot ten gevolge; een aanslag van Sonoy op Muiden, een stoutmoedige inval van den koenen watergeus Barthold Entes in Friesland, mislukten door gebrek aan ondersteuning en goed beleid. In dezen tijd wordt aan Oranje het voor nemen toegeschreven om den vaderlandschen grond prijs te geven, dammen en dijken door, moleus en huizen in brand te steken, met allen die de vrij heid lief hadden zich in te schepen en ergens een anderen hoek werelds te zoeken, waar men buiten slavernij van lichaam en gemoed zou kunnen leven. De verademing kwam van waar men ze niet gewacht had. Den 1™ Maart 1576 werd Reque sens door eene koorts aangegrepen, die hem binnen vijf dagen ten grave deed dalen, nadat zijn goede naam als krijgs- en staatsman reeds in den bloe digen bodem der Nederlandsche beroerten ten onder gegaan was. In de maand Juni werden, na herhaalde vergeefsche pogingen tot ontzet, de onderhandelingen geopend voor de overgave van Zierikzee. Vreemd genoeg, voor wie de redenen niet wist te doorgronden, toonde de Raad van State te Brussel, die na het overlijden des land- voogds het oppergezag in handen had, zich weinig gezind om de zoolang begeerde prooi te aanvaarden. Tevergeefs waarschuwde Mondragou, de opperbe velhebber van het belegeringsleger, dat de goede gezindheid der stedelijke overheid wel weder eens veranderen of eene volgende poging tot ontzet wel eens slagen kon. De Raad bleef dralen en slechts bij meerderheid van stemmen werden de gestelde voorwaarden ten slotte goedgekeurd Zie Hooft, t. a. p. terugbetaling met ƒ14845,88 eü bedroeg op 5 Augustus f 30,171,35. Bij Provinciaal blad N° 79 is bekend gemaakt eene aanschrijving van den minister van oorlog, waarbij opgeheven wordt, voor zooveel lotelin gen betreft, de vroeger bestaan hebbende bepa ling dat een verlofgangerdie gedurende denzelf den verlof tij d opnieuw vergunning tot uitoefening der buitenlandsche zeevaart wilde erlangenvooraf zijne schuld op het kleeding- en reparatiefonds moest aanzuiveren. Voor nommerverwisselaars blijft de vroegere bepaling van kracht. Naar wij vernemen is de gezondheidstoestand van den heer van Lijnden van Sandenburg, minister van justitie, gedurende zijn jongste ver blijf aan de badplaats Mariënbad nog weinig ver beterd. Met name de ongesteldheid aan zijne oogen, het gevolg naar men zegt van te groote inspanning, moet eer toegenomen dan vermin derd zijn. De Nieuwe Rotterdamsche courant bevat een opstel, onderteekend J. Th. O., over de kunst matige oesterteelt in Zeeland. De schrijver herinnert dat reeds in 1620 de natuurlijke oester- bankeu ten Zuiden van Schouwen in exploitatie werden gebrachtwaartoe men het broed uit Enge land haalde en uitzaaide op de banken en inham men langs de kusten van Duiveland en Schouwen. In 't midden der vorige eeuw waren te Zierikzee vijf en te Brouwershaven twee oesterputten, die groote wmst opleverden. Deze nijverheid is aldaar geheel verdwenen, terwijl in het begin dezer eeuw de oesterhandel zich vestigde te Bruinisse op Duiveland, waar men de jonge oesters uit Oostelijk Zeeuwsch- Vlaanderen TexelEngeland en Schotland haalde. Ruim tien jaren geleden begon men te denken aan eene zelfstandige kunstmatige oesterteelt. In 1870 werd de eerste onderneming van dien aard gevestigd op de uitgestrekte banken en platen van het verdronken land van Zuid-Beveland. Eerst gebruikte men als voorwerpen waarop de aanvankelijk microscopische kleine diertjes zich konden vasthechten en waarvan men ze later af neemt om ze op veilige plaatsen tot wasdom te Den 21™ Juni 1576 ging de stad aan de Span jaarden over op voorwaarden die, in vergelijking der moordverdragen onder Alva, gematigd genoemd mochten worden. Niet zonder reden had echter de Raad geaarzeld. Sedert maanden hadden de Spaansche troepen geen soldij ontvangen. De altijd toenemende uit gaven voor den oorlog in de Nederlanden ver slonden de schatten, die Spanje uit Oost en West- Indië trok. Alva en Requesens hadden tever geefs bij den koning op geregelde afzending van geld aangedrongen, gelijk don Juan, Parma en hunne opvolgers met hetzelfde gebrek zoo dikwijls te worstelen zouden hebben. Een ernstig oproer stond onder het Spaansche krijgsvolk te duchten. Uitmuntende soldaten als zij waren, aan ijzeren krijgs tucht in den regel gewend, was een algemeene op stand niettemin voor hen het gebruikelijke middel om zich, als de nood dwong, de hun toekomende betaling te verschaffen. Die opstanden volvoerden zij met dezelfde orde en eenheid, waardoor hunne militaire bewegingen zich kenmerkten. Zij kozen zich aan voerders, waren aan deze gehoorzaam en plunder den, roofden en moorden naar vastberaamde plannen. Verbood hun eigenaardig begrip van krijgsmanseer hun om tot zulk eeu oproer over te gaan zoolang zij tegenover den vijand stonden, de overwinning was nauwelijks bevochten of zij waren gereed hun wapenen te keeren tegen die hen aanvoerden en betaling te eischen op straffe van bandeloosheid. Vandaar de weinige ingenonienheid van den Raad van State met de overgave van Zierikzee. Reque sens had den Raad reeds gewaarschuwd: „Treed iu geen handeling met de stad eer de soldaten betaald zijn." Dat had men ook den koning ge schreven en men wenschte -af te wachten, of uit de Peruaansche zilvermijnen misschien niet weder wat geld zou opdagen, om eerst de troepen tevre den te kunnen stellen.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1