N°. 184, 119e Jaargang 1876. Zaterdag 5 Augustus. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiëni 20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte, Hoofdagent voor België én Frankrijk: de firma Havas, Lafpite C°. te Brussel en Par ij s. Middelburg, 4 Augustus. FEUILLETON. Isola Bella. IDDEL Aangaande de ministerieele crisis lezen wij in het Handelsblad het volgende, dat wij alleen overnemen omdat, in den langdurigen stikdonkeren nacht, waarin het land thans omtrent zijne ge wichtigste belangen gelaten wordt, ieder licht straaltje, waarvan de onzuiverheid niet van zelf blijkbaar is, zijne waarde hebben kan. „Het Dagblad bevestigt het bericht dat de heer Kappeyne over de oplossing der crisis is geraad pleegd en voegt er bij, dat hg de mogelijkheid van het optreden van een liberaal kabinet zou hebben betwijfeld en het blijven der tegenwoordi ge ministers zou hebben aanbevolen. „Volgens onze inlichtingen, is wel een poging gedaan om den heer Kappeyne te polsen, maar was men niet genegen de plaats op te geven waar dat kamerlid, die op reis is, zich thans bevindt. M. a. w. de heer Kappeyne wenscht van elke opdracht of raadpleging verschoond te blijven. „Voor de juistheid van deze inlichtingen kunnen wij niet instaan en dat is ons des te aangenamer, omdat wij zulk eene houding van den heer K. onverklaarbaar zouden vinden." Te Heinkenszand is als wethouder verkozen de heer B. J. Vermandeen zulks ter vervanging van wijlen den heer nin A. E. van Dishoeck. Tot lid van het hoofdbestuur der broederschap van notarissen in Nederland is op de jongste algemeene vergadering te Haarlem o. a. gekozen, de heer Th. van Uije Pietersenotaris te Vlissingen. De Tijd protesteert op zeer heftige wijze tegen de woorden, door het lid der Tweede Kamer den heer Lenting en den kroonprins van Pruisen bij het Vrijmetselaarsfeest van de vorige week gesproken, o. a. over den strijd tegen het ultra- montanisme. Het blad ontkent, dat er verschil bestaat tusschen katholiek en rrltramontaan en komt dan zeer gemakkelijk tot de slotsom, dat de heer Lenting en de -vrijmetselaars „burgeroorlog" prediken. Do N. Rott. Ct. bevat eene klacht uit Wilp, (Gelderland), dewijl bij ons te lande de miliciens juist in den tegenwoordigen tijd, nu de veldarbeid de meeste handen vordert, onder de wapenen wor den geroepen. In andere landen worden juist ge- 14. Naar het Duitsch van Arthur Stahl. {Vervolg.) Het witte kruisje lag nog onaangeroerd op het tafeltje bij den hond. Candida plaatste zich aan het venster, van waar zij reeds van verre kon zien wanneer hij met zijn paard de laan inreed. Alles kwam haar dezen morgen zoo vreemd en zonderling voor. Aldus verliep het eerste nnr. Zij stond op, om eenige bezigheid te zoeken. Zij wilde heur haar vlechten, maar hare armen zonken krachteloos neder, en het haar viel als een goudblonde sluier op hare schouders af. Mis troostig wierp zij zich weder op de legerstede en verviel in eene koortsachtige sluimering. Zoo ging het tweede uur voorhij. Bij het slaan der pendule rees zij haastig op. Zij meende den hoefslag van een paard te hebben gehoord en snelde naar het venster; maar 'twas slechts het vermoeide paard eener vigilante, dat voorhij stapte. Wederom ging zij zitten en trachtte hare gedachten te verzamelen. De kamenier trad nu binnen om haar toilet te durende den oogsttijd de miliciens naar huis ge zonden. Tot dusverre werden in Duitschland zelfs man schappen uit het leger gedetacheerd om hier en daar, waar het gebrek aan handen het grootst was, bij het binnen halen van den oogst behulp zaam te zijn. Wij hebben echter onlangs in een der huitenlandsche bladen gelezen dat dit voor het loopende jaar zoowel in Frankrijk als in Duitsch land verboden was. Alles wijst op de noodzakelijkheid om, waar het slechts eenigszins mogelijk is, door toepassing van de nieuwste uitvindingen der werktuigkunde op landbouwkundig gebied aan het gebrek aan arbei ders op het platteland te gemoet te komen. De Staats-courant van heden bevat eene vervolg opgave van gewonde en gesneuvelde Europeesche militairen van de expeditionaire macht te Atchin sedert 4 Juni jl. Als gesneuveld wordt daarin vermeld de fuselier J. A. Engels. Omtrent het voorgevallene bij de schipbreuk van het stoomschip Luitenant-generaal Kroesen ontleenen wij aan de Indische bladen nog eenige bijzonderheden. De gezagvoerder "Verloop deelt in de Indiër het volgende mede: Te 6 uren waren Poeloe Lagoedi en de andere eilanden aan den ingang der Lampong baai nog gepeild, welke opname te 7 uren herhaald werd. Men had toen Sasaran O.N.O. van voren en met het oog op een westelijke strooming, die waar neembaar was, had de kapitein herhaaldelijk nog veiligheidshalve een weinig oostwaarts laten aan houden, zoodat het schip zich in den rechten koers bevond om bij de westelijke kust van Langoendi langs te loopen, toen op eenmaal te 8 uren het schip,' dat toen een vaart van 8 Duitsche mijlen liep, kort en hevig stootte op een rif, De kapitein bevond zich op dat oogenblik op de brug; de eerste stuurman had zich juist naar beneden aan tafel begeven, doch snelde onmiddellijk naar boven, waar hij het bevel tot dadelijk bard aan bakboord brengen van 't roer hielp uitvoeren, welke maat regel, daar 't schip onbewegelijk bleek vast te zitten, niets meer uitwerkte. Het daarop gevolgd commando van met vollen stoom achteruit te wer ken, bleek evenzeer vruchteloos. De beweging der machine was machteloos om het schip uit zijne positie te brengen, en een oogenblik later reeds kwam de eerste machinist Hnijsdens rappor teeren, dat het water in zoodanige hoeveelheid de machinekamer binnenstroomde, dat de machine niet meer gebruikt kon worden. Het schip zat onbewegelijk vast op een klip, maken, maar zij zond het meisje onder een voor wendsel weg. De bediende kwam haar melden, dat het uur voor den eersten trein naderde: zij antwoordde, dat zij nog niet vertrekken zou. Zoo verliep het eene nnr na het andere op de folterendste wijze voor haar. Zij trad naar het venster en verwijderde er zich weêr van; nu en dan nam zij een voorwerp van zijne tafel in de hand en zette het weêr neder; alles deed zij als in een droom. Eindelijk bleef zij bij zijne schrijf tafel staan. De loketten, die zijne papieren be vatten en anders zorgvuldig gesloten wareD, stonden open en waren leeg! Wat tot nogtoe slechts vrees was geweest, werd nu pijnlijke zekerheid. „Het begint tijd voor den tweeden trein te wor den, mevrouw," kwam de bediende weêr aankon digen. „Ik ga niet op reis voordat mijnheer terug is," sprak zij zenuwachtig. „Mijnheer de markies heeft gezegd, dat mevrouw niet op zijne terugkomst zou wachten en dat ik alles stipt moest uitvoeren zooals hij het mij had opgedragen." Een kille schrik overviel Candida. In 'teerste oogenblik dacht zij, dat de bediende in verstand houding met haar man stond en dat dit eene boodschap aan haar adres was; doch op de vragen die zij tot hem richtte, bleek spoedig dat hij van niets wist en zij door dit uitvragen slechts hare eigene smart vermeerderde. Zij eindigde dus met de verklaring, dat zij hem zou roepen als zij de die in het middelgedeelte een groot lek gestooten had. Er was dus geen tijd te yerliezen om het zoo spoedig mogelijk te verlaten. Reeds werden onder toezicht der stuurlieden de booten losgemaakt en losgesneden. De le stuur man Schwanck bestuurde het neerlaten van eene boot, waarin hij met de scheepspapieren en de postpakketten plaats moest nemen. Doch bij het neerlaten van deze boot, die 't eerst gereed bleek te zullen zijn, was het opdringen zoo sterk en trachtte ieder zoozeer eene plaats te veroveren, dat de voortakel brak, of ontijdig door onbevoegde hand losgesneden werd, de boot voorover neersloeg en de reeds daarin geplaatsten in zee vielen. De mail en de andere scheepspapieren gingen daarbij verloren. De gezagvoerder begaf zich intussehen naar de kajuit om aan de dames te zeggen, zich in allerijl gereed te maken om in de giek, die zich op het voorschip bevond, en die men bezig was te water te laten, plaats te komen nemen. Maar pas was hij zelf weder op het voorschip, of daar ziet hij plotseling den achtermast overhoord zijgen en tegelijk het geheele achterschip onder water ver dwijnen. Het ergste was gebeurd. Het enkel door water ondersteunde achterschip, nog verzwaard door het binnengestroomde water, was afgebroken en met allen die daarop waren gezonken. Een oogenblik hoopte de gezag voerder dat het voorschip nu stand zou houden op de klip, waarop het vastzat, maar pas is het achterschip afgebro ken en gezonken, of het voorschip neigt over éen kant en zinktOp dit laatste oogenblik er was meer dan een kwartier verloopen sedert de boot stootte springt de gezagvoerder overboord, grijpt een stuk hout, vindt zich drijvend en zwem mende te midden van drenkelingen en stukken wrak, en wordt, na zich 2£ uur half verbijsterd boven water gehouden en tegen woeste aanvallen van inlandsche drenkelingendie hem zijn stuk hout betwistten, verdedigd te hebben, door een der booten, waardoor zooeven ook de eerste machi nist opgenomen was, gered. Op dat oogenblik was van het schip niets meer te zien. De noodlottige afloop zegt de Indiër juist voor de le klasse passagiers is blijkbaar te wijten aan het voorbeeldeloos snel verloop der schipbreuk. Het breken van het schip volgde hier 10 of 12 minuten na den eersten stoot. De groote booten moesten allereerst neergelaten en de noodigste bevelen gegeven worden. Wat zou er van de dames en kinderen terechtgekomen zijn, indien zij zich al op het dek bevonden hadden, te midden der worsteling van meer dan 200 man, die elkander den toegang tot de booten betwist ten? Voor deveiligheid der le klasse passagiers kon de reis wilde aanvaarden, en sloot hare kamer af. De bleeke najaarszon steeg bij voortduring hooger en wierp hare fletsche stralen op zijn por tret, dat tegenover het venster hing. Ook die beeltenis had niet meer de gewone lieve uitdruk king, maar zag er treurig, ja bijna vertwijfeld uit. Wat zij in die uren leed, zou geen pen kunnen schetsen. En nog geloofde zij zelfs niet aan de mogelijkheid, dat hij haar kon verlaten hébben. Etenstijd kwam. Het diner werd dus opgedra gen, maar zij raakte het niet aan. Daarop kwam de schemering en alle dienstdoende personen werden door haar weggezonden, opdat zij haar met hunne vragende gezichten niet zouden kwellen. Eindelijk zonk zij uitgeput op een divan neder, niet bij machte om het gezicht harer slaapkamer uit te staan. Weldra sluimerde zij hier inmaar welk een slaap en welk een ontwakenMisschien is er niets treurigers dan het eerste ontwaken na een groot verdriet, na een hartverscheurend ver lies. De medelijdende natuur verdooft eenige uren lang de herinnering, en dan komt bij het ontwaken de ijskoude hand der werkelijkheid en nijpt ons hart samen. Zij zag rondom zich, of er ook iets was dat haar kon vertroosten, maar niets was er dan de ijzingwekkende stilte, daar waar nog zoo kort te voren de klank zijner stem leven had aangebracht. Zij kleedde zich en doorzocht op nieuw zijne kamer, maar geen brief, geen regel geen woord. Zij brak zich het hoofd, met te bedenken, of hij ooit op een vertrek, eene reis gezinspeeld had. Het kwam kapitein niet beter doen dan de giek los te laten te maken, deze tegen den aandrang te beveiligen en tegen dat zij gereed kwam de le klasse passa giers roepen en gezamenlijk daarin plaatsen. Maar de ongelukkigen hadden geen tijd om de oproe ping naar het voorschip te volgen; nauwelijks waren zij nog op het achterdek boven, of het ge heele gedeelte van het schip waar zij waren, ver zonk met éene snelle beweging onder hen in de diepte. Tijdens den eersten en den tweeden stoot, ter wijl de passagiers uit de kajuit zich op het achter dek bevonden, was daar niemand van het scheeps volk of de scheepsofficieren aanwezig. Toen kwam echter kapitein Verloop aan, riep: „hij zinkt" en ging daarop terug Daar zijn hut. De heer Pet, op eenigen afstand ziende, dat de kapitein iets was komen zeggen, vroeg aan maj. Boom „is alles reddeloos verloren?" - en het antwoord behoefde weldra niet meer gegeven te worden. Luitenant Ahn, zittende in een grooten langen stoel, waarschijnlijk dit voor een goed drijfmiddel houdende, vroeg nog aan maj. Boom, of hij zwem men kon en toen deze kon antwoorden: „als een rat," feliciteerde hij hem, zeggende: „ik ben zoo gelukkig niet, ik zal mij moeten laten verdrinken." In het volgend oogenblik ziet maj. Boom over de verschansing aan de hooge bakboordzijde heen kijkende, een sloep met zes man er in, onder welke een Europeër langszij van het schip. Hij springt over boord, gevolgd door zijn inlandschen bediende, aan wiens zorg mevr. Booms bij het vertrek van haar echtgenoot naar Atchin, de veiligheid van zijn meester had aanbevolen. De majoor zwemt naar de sloep, tracht die te bereiken, maar de boot verwijdert zich: „Mijnheer!" roept maj. Boom den Europeaan in de boot toe: „ik ben maj. Boom, denk om mijn vrouw en acht kinderen", doch vergeefs. Aldus afgewezen, greep maj. Boom, steeds vast gehouden door zijn bediende, een touw, en bevond zich weldra weder op het schip. De inlandsche jongen liet zijn meester geen oogenblijk los. Na het zinken van het achterschip van zijn be diende afgeraakt en mede naar de diepte gesleept kwam de majoor Boom spoedig watertrappende boven. Bovenkomende stootte hij het hoofd tegen iets, dat bleek eene deur te zijnwaaruit het onderpaneel was weggeslagen. Met den linkerarm zich daaraan vasthakendegreep hij met den rech ter een stak hout, dat in zijne nabijheid kwam en zag rond. Van het schip was niets meer te bespeuren, en in 'teerst ook van de opvarenden niets; doch toen de beweging in 't water begon te bedaren ontmoette hij weldra ook op stukken houtenhou- haar niet in de gedachte, hem schuld toe te rèke- nen; met ware liefde beschouwde zij zich alleen als de schuldige, die door de overtreding van zijn gebod zich zelve en hem uit het Paradijs had ver dreven. Deze dag verliep als de vorige; de nacht kwam, en wederom een dag. Geen spoor, geen teeken vernam zij van hem. Met brandendemaar droge oogen zat zij aan het venster, op den weg starende, dien hij langs moest komen. Het was eene laan van populieren, die in de verte tegen de grauwe lucht afstaken. Eiken boom had zij kunnen uit- teekenen, zoo lang had zij er op gestaard, en dan dat zwarte punt in de verte, dat altijd grooter scheen te worden, nader scheen te komen, als een ruiter op een zwart paard, en het dan toch niet was! Elk gedruis op een afstand hield zij voor een hoefslag; telkenmale als er aan de huisdeur gebeld werd luisterde zij in vertwijfeling toe. Van het venster ging zij somwijlen werktuigelijk naar zijne schrijftafel en keek voor de honderdste maal in de leege vakken, waar zijne papieren anders lagen en die hij zoo zorgvuldig gesloten hield; slechts het vak, dat geld en kostbaarheden bevatte, was rijk gevuld en den sleutel daarvan had zij aan den gouden ketting van haar horloge vastge maakt gevonden. Deze omstandigheid vergrootte hare ellende, want het moest haar de zekerheid geven, dat hij haar opzettelijk verlaten had. Zij huiverde er voor, anderen deelgenooten van haar verdriet te maken, en toch moest hst zoo zijn. Dat de dienstboden niets wisteD, daarvan

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1