N°. 176.
119e Jaargang.
1876.
Donderdag
27 Juli.
Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz,: van 1—7 regels f 1,50
iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Middelburgi 26 Juli.
FEUIJ-iLBTOM.
Isola Bella.
H o o f d agent voor
B elg i
en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Pai-ijs.
Door burgemeester en wethouders van Middel
burg wordt het volgende bekend gemaakt.
Oprichting banbetbaldierij.
De burgemeester en wethouders van Middelburg,
gezien de artikelen 6 en 7 der wet van 2 Juni
1875 (Stbl. n° 95) tot regeling van het toezicht
bij het oprichten van inrichtingen, welke gevaar,
schade of hinder kunnen veroorzaken;
maken bekend
dat ter gemeente-secretarie ter visie is gelegd
een verzoek met bijlage van O. L. van Sorge
alhier, om vergunning tot het oprichten van een
banketbakkerij, in perceel B. n° 8/9 op den Lan
gen Burcht;
dat op Maandag den 7 Augustus a. ten raad-
huize dezer gemeente, des namiddags te half 2 ure,
gelegenheid zal worden gegeven om tegen het
maken dezer inrichting bezwaren in te brengen
en deze mondeling of schriftelijk toe te liehten.
Middelburgden 24™ Juli 1876.
De burgemeester en wethouders voornoemd
{Get.) SCHORER.
De secretaris,
{Get.) G. N. DE STOPPEL AAR.
In vele dagbladen vond men dezer dagen een
uittreksel uit het jaarverslag van* het krankzin
nigen-gesticht Meerenbergwaarin de directeur
van dat gesticht, d'. C. J. van Persijn, als zijne
ondervinding vermeldt dat het aantal lijders aan
paralysis generalis toeneemt. Als vermoedelijke
oorzaken voor die toeneming, noemt deze deskun
dige den zwaarderen strijd, die in onze dagen
voor het levensonderhoud gevoerd moet worden,
met de grootere zorgen en inspanning welke daar
van het gevolg zijn; de veld winnende begeerte
naar rijkdom en speculatiezucht, met hare voort
durende opwinding en spanning; de groote inspan
ning des geestes, welke van onze jongelingschap
gevergd wordt, met veronachtzaming dikwijls der
lichamelijke ontwikkeling en eindelijk het toene
mend gebruik van geestrijke dranken.
Tegen deze stellingen vinden wij in de Zierik-
zeesche courant eenige beschouwingen aangevoerd,
waarvan wij hier het belangrijkste laten volgen,
niet als bewijs onzer instemming in alle opzich
ten, maar omdat deze „keerzijde der medaille" ons
voorkomt wel waard te zijn in ruimer kring ge
lezen te worden.
„ür. P. meent opgemerkt te hebben, zegt de
Zier. Ct., dat de gevallen der bijzondere soort
van krankzinnigheid, die paralysis generalis ge
naamd wordt, toenemen, en vooral sinds de laatste
9.
Naar het Duitsch van Arthicr Stahl.
{Vervolg.)
Candida was als kind voor allen eene liefelijke
verschijning geweest; ieder had zich met haar
bezig gehouden; door vader en vrienden was zij
verwend, zonder dat dit haar, bij hare natuurlijke
bescheidenheid, ij del had gemaakt. Zij verkeerde
in dien gelukkigen leeftijd, waarin men al het goede
aanneemt als dagelijksch brood, zonder het op zijne
rechte waarde te schatten, omdat men nog niet
weet hoe men zich gevoelt als men het moet ont
beren. Thans voor de eerste maal stelde zij
wezenlijk prijs op de woorden, die de vreemde tot
haar richtte. Hij sprak tot haar met levendigheid
over Italië en over zijne reizen, en ook de drost
was uiterst spraakzaam én in hooge mate onder
houdend.
Ofschoon de gast met allen sprak, had Candida
het bewustzijn, dat hij eigenlijk alleen voor haar
daar was. Omdat hij zijn gekwetsten arm slecht
gebruiken kon schonk zij voor hem den wijn in,
bediende hem van de gerechten en koos de mooiste
vruchten voor hem uit, terwijl hij daarentegen
halve eeuw vermeerderd zijn. Kunnen we hier niet
met een optisch bedrog der statistiek te doen hebben
Men zou b. v. ook kunnen beweren dat-fff deze
eeuw het getal der kleine planeten zeer is toege
nomen men ziet er meer, men zoekt er nauw
keuriger naar, niemand durft zich sterrekundige
te noemen die niet zijn asteroïde heeft ontdekt,
de werktuigen worden volmaakter, men zal er
nog wel meer vinden. Zoo ook misschien met de
lijders aan paralysis generalis (algemeene verlam
ming of verdooving der hersenwerkzaamheid). En
daar het hier eene bijzondere soort van krankzin
nigheid geldt, die de lij dors juist niet tot de ge
vaarlijkste dollen maakt, zou 't ook kunnen zijn
dat de verbeterde inrichting der gestichten tegen
woordig meer gelegenheid oplevert de gevallen te
constateeren, die vroeger wellicht in grooter getale
onbekend bleven omdat men de patiënten thuis
liet blijven en hen niet naar een gesticht bracht,
daar dit minder noodzakelijk geacht werd.
„Allerminst zijn we 't eens met de stelling dat
algemeene paralyse een ziekte dezer eeuw zou zijn.
Wat krijgt die negentiende eeuw toch al op haar
rekening! Het is inderdaad al bij herhaling be
weerd dat in onze dagen de gevallen van krank
zinnigheid onrustbarend toenemen. We hebben
wel cijfergroepeerïngen gezien, die tot zulke som
bere resultaten voerden dat mener haast
zijn verstand bij zou inschieten, als men er over
ging zitten soezen. Bij al wat in het verslag van
dr. P. wordt gezegd en dat gezamenlijk neerkomt
op het verwijt aan de hedendaagsche maatschappij
dat zij haar leden gek maakt, durven we vragen
is daar niet veel overdrijving in? Alleen den
invloed der spirituosa zonderen wij uit; hier ligt
de conclusie voor de hand, ofschoon altoos nog
de vraag overblijft in hoever verslaafdheid aan
den drank op zichzelf reeds een vorm van Krank
zinnigheid is? Maar voor 't overige, meenen we,
komt d'. P.'s redeneering eigenlijk neer op 't o sancta
simplicitas, (heilig de eenvoudigheid!) en dat is
een dwaling; simpelheid is ook al een soort van
krankzinnigheid en hij die hang is voor de studie
omdat men er gek van kan worden, rekenen we
niet onder de bijzonder wijzen, hij heeft niet veel
meer noodig, al is bij ook nog niet zot.
„Yan allen wordt haast te veel gevergd",
zegt dr. P. Dit wil dus eigenlijk zeggen dat er
toch van niemand te veel wordt geëischten waar
komen dan die gevolgen van daan Neen, de
studie, de inspanning des geestes aan de hand der
wetenschap, achten we geenszins gevaarlijk voor
de hersenen. Gewis heeft niet ieder individu de
gaven die noodig zijn "om door studie iets meer te
worden dan de groote menigte; maar wie die
gaven mist, geeft den hopeloozen arbeid ook wel
op vóór hij er het slachtoffer van is. In de wer-
onder de gesprekken altijd gelegenheid vond om
woord en blik alleen tot haar te richten.
Zoo is de natuur van het vrouwelijk hart. Bij
kleine trekken sluipt er de liefde binnen, totdat
het er geheel mede vervuld is en voor niets an
ders meer ruimte heeft.
Toen zij des avonds, nadat de andere gasten hun
afscheid hadden genomen, weder in het salon
zaten, en de markies bij henalsof hij er reeds
sinds lang te huis was, zag het er in die oude,
sombere, groote zaal geheel ander3 uit; alles was
helderder en vroolijker; de kleuren hadden nieuwe
frischheidCandida zag alles als door een prisma.
Zelfs de gezichten van vader en tante kwamen
haar anders voor. De drost scheen altijd opnieuw
jong als er over Italië gesproken werd; eene ont
roering maakte zich van hem meester die hij niet
wilde verraden en die hij toch niet kon onder
drukken, omdat zij uit al de herinneringen, die
het leven van waarde voor hem maakten, voort
sproot; zijne stem klonk dan bijna hartstochtelijk
en zelfs Ulrike dacht met aandoening' aan het
verledene.
Men scheidde dezen eersten avond pas, toen de
markies plotseling verbleekte en pijn aan zijne
wond gevoelde, zoodat allen er op aandrongen,
dat hij rust zou nemen.
IV.
Er verliepen dagen en weken, die voor allen,
kelijkheid ziet men ook geenszins dat de meest
geleerden krankzinnig wordenintegendeel van
verreweg de meeste krankzinnigen weet men dat
zij toch vroeger ook nooit groote lichten geweest
zijn.
„Meer gewicht hechten we aan een waarneming
die we elders vondennl. dat de gevallen van
mania religiosa menigvuldiger voorkomen dan
vroeger. Dit is verklaarbaar. De ongelukkigen,
die daaraan lijdenzijn aan te merken als de
slachtoffers van rechtstreeksche geweldpleging op
't gezond verstand. En hiervan kunnen de geval
len nog een poos toenemennaarmate de verstan
delijke ontwikkeling vordertwant als men 't aan
nemen van onmogelijkhedenvan met de rede
onbestaanbarevan tegen alle ervaring strijdende
stellingen en zaken wil forceeren en vereenigen
met een normale redelijke hersenwerkzaamheid,
in alle andere buiten 't gebied der dogmatiek val
lende zaken en toestandendan is er gevaar voor
krenking der hersenen.
„Een andere aanleiding tot krankzinnigheid
is gelegen in ongesteldheden van hysterischen
aard en 'tis zeer wel mogelijk dat in dit opzicht
onze eeuw, met zijn intensieven strijd om 't bestaan,
meer gevaren daarvoor oplevert dan vroeger, toen
de stichting van huisgezinnen niet zoo bezwaarlijk
was als tegenwoordig.
„In 't algemeen meenen we dat men voorzichtig
moet zijn, met aan ons hedendaagsch streven naar
kennis en wetenschap gevaar toe te dichten voor
de mensehelijke hersenen. Als we ons niet zeer
vergissen, dan hebben we hier te doen met een
spooken niets anders. Evenmin als men 't li
chaam zal verlammen door oefeningen in 't loopen,
of door geregelde gymnastiek, evenmin zal men
dpfl |vil»u.wvu Iwutuu OU uouaou»
Men kan natuurlijk alles overdrijven maar is, van
nabij gezieninderdaad de geestesinspanning die
van onze jeugd wordt gevorderd, zoo veel grooter
dan vroeger? Wij meenen zeer bepaald van niet,
omdat tegenwoordig de methoden beter, de leer
middelen volkomener en geschikter voor 't gebruik,
de leeraars talrijker zijn. Neenin plaats van
bezorgdheid dat de groote geleerdheid dit geslacht
tot algemeene razernij zal brengenis er wel eenige
grond voor de waarschuwingzie toe dat 't ge
middelde peil van algemeene ontwikkeling niet
aan 't dalen gaat."
Aan het Utr. Dbl. wordt medegedeeld dat de
generaal-majoor H. J. R. Beijen niet ter audiën
tie bij Z. M. den koning op het Loo geweest is en
de Haagsche bladen nemen deze mededeeling
omtrent hun stadgenoot eenparig over.
Is deze tegenspraak van het vroegere bericht
nu gegronddan hebben wij waarschijnlijk den
welke er bij betrokken waren, eene eigenaardige
bekoorlijkheid bezaten.
De wond was genezenaan het vertrek van den
markies stond niets meer in den weg en toch was
de kwetsuur een uitmuntend voorwendsel om de
ware reden van zijn langer verblijf te bemantelen.
De drost was van den beginne af over de komst
van den gast verheugd geweest. In den winter
op het land bezoek te hebben is altijd gewenscht
voor hen, die dat seizoen niet in de steden door
brengen, vooral wanneer de gast iemand is, die
uit de groote wereld komt en in boeiend gesprek
weet meê te deelen wat daar omgaat. Nogkwam
daarbij dat de drost (evenals het geval is met
alles, wat herinneringen aan den gelukkigsten tijd
van ons leven opwekt) gaarne de taal sprak die
als muziek in zijne ooren klonk. Hij kende het
karakter, de gewoonten en de begrippen der Ita
lianen en kon zich nog levendig in de toe
standen verplaatsendie zijn gast belang inboe
zemden.
De jongste gebeurtenissen hadden bovendien aller
oogen op Italië gevestigd. Garibaldi was Napels
binnengetrokken, Gaëta was gevallen, de eenheid
van Italië was uitgeroepen. De koninklijke fa
milie van Italië was uit Napels vertrokken, en de
toestand had reeds een bepaalden vorm aangeno
men voor degenen, die zich dadelijk bij de nieuwe
orde van zaken hadden aangesloten. Maar zij, wier
lot was samengeweven met de belangen der van
den troon gestooten dynastie, hadden met bittere
ervaringen te kampen, waarvan degenen, die de
staat van dienst van den generaal te vroeg over
geschreven daar er van zijne aanstaande benoe
ming tot minister van oorlog dan wel even wei
nig sprake zal wezen als van zijn reis naar het
Loo.
't Is te hopen dat onze generaals en hoofdoffi
cieren voortaan in tijden van ministerieele crisis,
zich zullen onthouden van achterdocht wekkende
handelingen, zooals het pakken van koffers, het
wandelen iu den omtrek van stations, het geheim
zinnig fluisteren op sociëteiten of andere openbare
plaatsen en in 't algemeen, van alles wat het ver
moeden zou kunnen doen ontstaan alsof zij aan
den ministerszetel op het Plein denken. De cou
ranten worden er maar door in de war gebracht
en het publiek wordt er noodeloos door opgeschrikt
uit de rustige rust, waarmede het tegenwoordig
maanden lang in onze crisissen voortdommelt.
Ta Amsterdam is een twaalfjarige knaap, die
van zijn vader geld gestolen haduit vrees voor
straf, van het dak gesprongen. Te Zwolle heeft
een jongen van elf jarendie eene flesch slaolie
op straat stuk had laten vallenin zijn angst
voor de klappen welke hij van zijDe stiefmoeder
te gemoet zag, zich in de gracht geworpen. De
eerste zelfmoordenaar is zwaar gewond naar het
gasthuis gebrachtde ander werd met groote
moeite door een timmerman levend uit het water
gehaald.
Onder de klachten over het zondenregister van
onzen tijd, behoort ook dat de eerbied voor het
ouderlijk gezag onder de kinderen achteruitgaat.
Zoolang er echter nog twaalfjarigen gevonden
worden, die uit „heilzame" vrees voor de ouder-
"J' r£ 1. „x
gen, schijnt de achteruitgang nog niet algemeen
of niet zeer belangrijk.
Wie ons te gemoet mocht voeren dat deze
redeneering, uit een paar voorbeelden, niet zeer
afdoende is, dien geven wij onmiddellijk gelijk.
Maar men krijgt dagelijks zooveel te hooren over
de slechtheid van „onzen tijd", die nog maar
een peulschilletje wezen moetindien men ze
vergelijkt bij de slechtheid der toekomstige tijden,
als de leerlingen onzer hoogere burger- en neu
trale scholen eens groot geworden zullen zijn
dat het beklemde hart van menig jeremieerder
aangenaam getroffen moet wprden door het voor
beeld van twee zulke veelbelovende knapen die
zelfmoordenaars worden uit puur ontzag voor
hunne ouders.
Da commissaris des konings in Zeeland zet
zijne bezoeken aan verschillende gemeenten in de
provincie voort en wordt o. a. aanstaanden Maan-
zaken slechts uit de verte als koele toeschouwers
aanzagen, bevrijd waren.
Alfonso d'Aquino behoorde tot de eersten. Hij
was een Napolitaan; zijn vader had het ambt van
kanselier bekleed, was altijd in de omgeving van
de koninklijke familie geweest en aan de leden
dier familie zeer verkleefd, eene omstandigheid
die, bij omverwerping van oude toestanden, door
gaans verhindert de zaken in het ware licht te
zien.
Alfonso was officier bij de Napolitaansche adellijke
garde en bij de belegering van Gaëta adjudant
der koningin geweest. Toen de slag gevallen was
en het Napelsche leger opgehouden had te bestaan,
had hij met de meeste jonge Napolitanen uit de
groote familiën niet kunnen besluiten opnieuw dienst
in het Italiaansche leger te nemen.
De markies sprak over die gebeurtenissenbe
schreef eenige interessante tooneelen en gaf over
zijne omstandigheden opheldering; voor zoover de
beleefdheid jegens zijn gastheer dit vorderdedoch
altijd was er een punt waar het gesprek plotseling
bleef steken en hij blijkbaar vermeed om verder
te gaan. Hij sprak altijd over het verledene,
ofschoon er sedert reeds een jaar verstreken was,
maar roerde zelden het tegenwoordige aan. Hij was
sinds lang niet meer te Napels, maar hij deelde
niet mede waar het lot hem sedert gevoerd had.
Slechts eenmaal had de drost meer bepaald over
dat tegenwoordige willen spreken maar het
niet meer gewaagd, daar het den markies pijnlijk
scheen aan te doen. Juist dit geheimzinnige echter,