N°. 166. 119e Jaargang. 18T6. 15 Juli. 11 Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiên: 20 Gent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs. Bij deze courant behooren drie bijvoegsels, Middelburg, 14 Juli, De schilder Baardman. Indien de toekomst van ons lager onderwijs mag afgemeten worden naar de belangstelling, die het tegenwoordig ondervindt, dan mag voor speld worden dat wij eenmaal in dit opzicht onze oude, hooge plaats onder de natiën zeker zullen herwinnen. Er is als het ware zonder bemoeiing der wetgevende macht eene enquête geopend over de eischen van het volksonderwijs, aan welke door alle deskundigen en belangstellenden deel wordt genomen en wanneer het wetsvoorstel-Moens bij zijne behandeling hoe lang zal zij zich nog laten wachten? bestrijding ontmoet, zal het zeker niet de exceptie kunnen wezen dat het onderwerp niet genoegzaam is onderzocht en toe gelicht. Er zijn op het oogenhlikzonder het voor- stel-Moens te rekenendat niet als eene wetsher ziening, maar slechts als eene voorziening in het dringendst noodzakelijke beschouwd kan worden, hekend drie volledige ontwerpen voor de regeling van ons schoolwezendat van Volksonderwijs, dat van de commissie uit de maatschappij tot Nut van 't Algemeen en dat van de Onderwijzers- vereenigingom van de nog ongeborendoch sedert lang aangekondigde voorstellen der anti revolutionaire partij en van den minister Heems kerk niet te gewagenevenmin als van de denk beelden, door mr. A. J. W. Farncomhe Sanders in zijne in zooveel opzichten merkwaardige bro chure „School, godsdienst en gezond verstand" ont wikkeld. Dat echter bij zooveel studie en be langstelling de stof nog niet is uitgeput, maar er nog steeds gezichtspunten bestaanwelke tot dus verre aan de aandacht ontsnapt zijnbewijst een opstel, door den heer B. van der Meulen (van Sappemeer) in het Juli-nommer van de Tijdspiegel geplaatst over „het toezicht op de gezondheid, der kinderen in de school". Het belang van dit onderwerp uiteen te zetten mag overbodig geacht worden. Niettemin is het zoowel in de wet van 1857 als in de verschillende ontwerpen van wetsherziening op geheel onvol doende wijze geregeld. De ondoelmatigheid van de meeste tegenwoordige schoollokalen uit een hygiënisch oogpunt aan te toonen gaat niet ge makkelijk, daar bijna alle statistieke gegevens ontbreken. Niettemin noemt de schrijver, vooral uit de aanteekeningen eener bekende hygiënische 21. Naar het Duitsch van August Becker. {Vervolg.) Ik vreesde dat hij weêr tot andere gedachten zou komen, want hij begon andermaal door de zaal te loopen. Misschien wilde hij ook slechts zijne waar duur houden. Eindelijk keerde hij zich met eene korten draai om en zei: „Welnu, mijnheer, als ge inderdaad zoo mooi kunt schilderen, wilt ge dan eene schilderij voor mij maken waarop de Bcschmolen is voorgesteld „Wel twee, vader Brandt, wel twee!" „En wilt gij met dat behaard gezicht naar mijn Kiekje vrijen?" vervolgde hij. „Met zulk een baard? Dat gaat toch niet!" Ik wilde hem antwoorden, toen juist een heer binnentrad en met uitgestoken hand mij haastig naderde. De molenaar en de dominé weken eer biedig een stap achteruit. „Hoe gelukkig treft dat, beste vriend!" riep de vreemde heer uit. „Wat verschaft aan onze kale steppen die eer?" „Om het maar zoo kort mogelijk uit te drukken, mijnheer de graafde liefde, de liefde voor de dochter van dezen braven man." specialiteitdr. Coroneleenige leerzame voor beelden, waaronder dat eener nieuwe school te Koudekerke in Zeelandwelke in 1868 zoo overbevolkt was, dat elk kind hoogstens twee kubieke meters lucht tot zijne beschikking had, (de volgens de eischen der gezondheidsleer gevorder de minimum-hoeveelheid bedraagt 3,75 kub. meter) en herhaaldelijk kinderen naar huis gezonden moes ten worden wegens hoofdpijnbraking enz. An dere schoollokalen lijden aan bedorven lucht door de onmiddellijke nabijheid van urinoirsprivaten, kerkhoven en bewaarplaatsen van allerlei stank- verwekkende voorwerpen. Leerzamer nog zijn de voorbeelden aan het bui- enland ontleend, waar de toestand der scholen, uit het oogpunt der gezondheidsleer, het onderwerp der statistieke onderzoekingen van verschillende geleerden geweest is. Zoo vond dr. Cohn bij zijn onderzoek der oogen van 10,060 leerlingen te Leipzig, in die scholen, welke in ruime en breede straten waren gebouwd, 1,8 tot 6,6 pet. bijzienden, welk cijfer bij de scholen in nauwe straten en tussehen hooge huizen steeg tot 7,4 a 15,1 pet. Te Neufchatel vond dr. Guillaume bij 350 jongens 62 en bij 381 meisjes 156 gevallen van ruggegraats- verkromming in minderen of ergeren graad, terwijl onder deze 731 leerlingen 155 gevallen van neus bloedingen voorkwamen. Volgens Oertel eindelijk, is bij een vergelijkend onderzoek van alle openbare gebouwen het luchtbederf in scholen grooter be vonden dan in hospitalen, gevangenissen of kazer nen, niettegenstaande deze laatste in dit treurig opzicht met de scholen om den voorrang wed ijveren. De inrichting der school, de toelating van licht en lucht, het model en de plaatsing der school banken en tafels spelen, bij de teedere gestellen en lichamen der kinderen, natuurlijk eene voorname rol in het bevorderen van ziekten en gebreken. „Wat onze bijzondere aandacht trekt in den aard der schoolziekten, zegt de heer van der Meulen, is dat zij ongemerkt tot ontwikkeling komen, onmerkbaar althans voor den niet-medicus. On merkbaar legt zich de kiem van den eenen of anderen ziektevorm in het kinderlijk lichaam, om later zich te ontwikkelen tot eene kwaal, die het lichaam misvormt of vroegtijdig sloopt. Slechts de arts ontdekt bij zorgvuldige waarne ming de eerste beginselen eener ruggegraatsver- kromming, die door doelmatig en tijdig aangebrachte hulp alleen in haar verdere ontwikkeling kan gestoord worden. De arts alleen is in staat den aanleg te beoordeelen van het kind voor eene klier- of longaandoening, en de vorderingen, die de ziekte maakt in het jeugdige individu onder de nadeelige invloeden vau de school." Volgt hieruit de wenschelijkheid van een stel- „Zoo, mijnheer Brandt," zet de graaf daarop tot den molenaar, onderwijl altijd mijne hand vast houdende, „hebt ge zulk een schat op uw molen Dan feliciteer ik u! Dat is heerlijk!" De molenaar trok een allervreemdst geziehl, richtte zich op, stak de borst vooruit en antwoordde: „Genadige heer, hij wil nu eenmaal mijn Kiekje volstrekt hebben." „Ja, dan dient men hem zijn zin te geven," zet de graaf lachend. „En uw Kiekje? „Die wil hem, geloof ik, óok hebben," hernam de molenaar, met eene gedempte stem. „Laat hij het haar zelve vragen." Ten toppunt van geluk liet ik mij dat geen tweemaal zeggen, maar haalde mijn hoed, terwijl de graaf nog vol verrassing zei „Wat komt dat alles onverwacht! Maar nu hebben wij toch het vooruitzicht u in onze afzon dering menigmaal te zienmisschien zelfs zult ge onze streek wel in uwe schilderijen verheerlijken. Wat zal het mijne vrouw, die met uwe molenta- fereelen uit de Mark zoo hoog loopt, een genoegen doen als zij het bij hare terugkomst hoort! Gij moet dadelijk uwe bruid in kennis met ons bren gen. Wacht, ik ga zoo ver met u mede op straat, want ik moet den ambtman spreken." Na een vriendelijken groet tot afscheid aan den dominé en den molenaar nam hij mij onder den arm. Op de straat scheidden wij en snelde ik naar de pastorie, waar ik de meisjes met roodge weende oogen bij elkander vond. Mijn opgeruimd gelaat verkondigde aan Kiekje de overwinning. selmatig toezicht op den gezondheidstoestand der schoolgaande kinderen, niet minder noodzakelijk is, dat het waken voor de eischen der gezondheidsleer bij het bouwen en inrichten van scholen worde opgwdragen aan deskundige personen. De onder wijzers, de schoolopzieners en ae inspecteurs missen de daartoe noodige speciale kennis. „Hun zelf bewuste zwakheid op hygiënisch gebied ontzegt hun het noodige zelfvertrouwen voor de afkeuring van een schoollokaal, welke zoo licht aanleiding geeft tot botsingen tussehen de daarbij betrokken autoriteiten, en het is zeer vergeeflijk zoo zij, op dien onzekeren grondslag, met zorg trachten zulke conflicten te vermijden." Huu zelfvertrouwen wordt bovendien nog verzwakt tengevolge der onbestemdheid van de bepalingen onzer schoolwet, welke in art. 4 niets anders voorschrijft dan dat geen onderwijs gegeven mag worden in lokalen, „welke door den districts-schoolopziener verklaard zijn voor de gezondheid schadelijk te wezen, of van onvoldoende ruimte voor de schoolgaande kinderen. Welke niet-deskundige zal, met dit artikel in de hand, op hygiënische gronden een schoollokaal ongeschikt verklaren en zich daar mede blootstellen aan het hooger beroep op ge deputeerde staten en later zelfs op den koning, dat uit zulk een afkeuring kan voortvloeien, in afwachting waarvan inmiddels het onderwijs in het afgekeurde lokaalvolgens de wet, mag wor den voortgezet Geen wonder dan ook dat sedert het in werking treden der wet van 1857 er ge middeld niet meer dan 9 scholen per jaar zijn afgekeurd, niettegenstaande men, op grond van den toestand der scholen voor die wet, veilig mag aannemen dat er een oneindig grooter aantal loka len uit een hygiënisch oogpunt ongeschikt moeten zijn." Deze gebreken in de tegenwoordige inrichting van ons schoolwezen en de middelen, door den heer van der Meulen voorgesteld om daaraan te gemoet te komenverdienen bij de toekomstige schoolw etsherziening stellig ernstige overweging. Yan het geneeskundige toezicht op de school jeugd, dat door den schrijver verlangd wordt, maakten wij reeds melding. Hij wenscht boven dien dat de wet een minimum van inhoudsruimte en oppervlakte per kind voor de schoollokalen vaststelle, alsmede dat zij andere bepaalde eischen in het belang der gezondheidszorg bevatte. Hij wenscht algemeene rijksvoorschriftendie gevolgd moeten worden eD plannen en bestekken welke gevolgd kunnen worden, waardoor voorko men zal worden dat men, hij het doen van belang rijke uitgaven ter verbetering van de schoollokalen, niet, zooals thans vaak geschiedt, van de eene fout in de andere vervalt. Het voortdurend hygiënisch toezicht op de scholen wil de schrijver opgedragen In een oogenhlik lag zij in mijne armenterwijl bare vriendin Sophie jubelend hare zusters ging roepen. „Kiekje," zei ik eindelijk, toen zij weêr tot kalmte was gekomen," te Munchen heb ik een architect gekend, die zijn baard opofferde om voor een vorst in de Rijngewesten, die de baarden niet kon uitstaan, eene kazerne te mogen bouwen. Moet ik ook dat offer brengen? Moet mijn baard weg?" „Mij hindert hij niet," antwoordde zij blozend, „maar vader is er tegen. En hij ia toch in den grond een goed vader voor mij Intusschen had het dochtertje uit het logement de boodschap gebracht, of al de meisjes daar wilden komen. Na tien minuten verscheen ik hij haar in de groote zaal, maar in 't eerste oogenhlik herkenden zij mij bijna niet, want mijn gezicht was nu zoo glad als een ei en alleen op de bovenlip had ik een kleinen snorbaard laten staan. „Kiekje," zei ik, toen ik zag hoe verbaasd zij was, „kent ge me nog en hebt ge me nog lief?" „O meer dan ooit!" riep zij uit en wierp zich aan mijne borst. „Zie, vader, wat hij gedaan heeft om u genoegen te gevenEn het staat hem zoo goed!" De molenaar zag mij strak aan. „Hebt gij dat werkelijk om mijnentwil gedaan vroeg hij. „Ja, om uwentwil, vader Brandt!" Zijne oogen werden vochtig en hij greep mijne hand. „Mijnheer," zei hij, „wilt ge mijn Riekje geluk - zien hetzij aan de geneeskundige inspecteurs en raden, hetzij, liever nog, aan de schoolartsen, die hij met het geneeskundig toezicht op de school kinderen wil belasten. Tot het verwezenlijken dezer wenschen zal in sommige opzichten de zelfstandigheid der gemeente besturen aan handen gelegd moeten worden. Bij de regeling van zaken welker belangzooals hier het geval iszich tot ver over de grenzen eener gemeente uitstrektis dit echter niet slechts verschoonlijkmaar onvermijdelijk. „De staat, zegt onze schrijverbegrijpt zijn welzijn niet, indien hij toelaat dat de kracht en het welzijn zijner onderdanen hij de wet ondermijnd worden. Zal het onderwijs waarlijk goede vruchten afwer pen, dan dient er niet alleen gezorgd te worden voor een personeeldat zich met liefde en bekwaam heid aan de zaak van het onderwijs wil wijden, maar ook beijvere men zich dat de bodem, waarin het zaad wordt uitgestrooid en tot ontwikkeling moet komengezond en vruchtbaar is en blijft. Wie dit vergeet, lijdt schade in deD oogst, dien hij na den bloeitijd denkt binnen te halen. Eene omgeving, die het kinderlijk lichaam met ziekte bedreigtverzwakt den geestmaakt hem onvat baar om de leerstof op te nemen en te verwerken, ook al wordt zij met kwistige hand rondgedeeld. Vooral in onzen tijd mag dit niet uit het oog verloren worden. De oplossing van de meest be langrijke vragen des tijds wordt in goed onder wijs gezocht. Welnumen zorge dan ook dat de vrucht daarvan zich zetten kan in den gezonden geest van een even gezond lichaam." De commissie alhier voor het afnemen der exa mens als leerling-apotheker heeft heden hare taak ten einde gebracht. Akten van bevoegdheid werden alsnog uitgereikt aan de heerenG. J. F. Gommersvan Rijsbergen (Noord-Brabant); H. F. Simonsvan Roermond en G. Krol van der Hoek, van Goes. Een candidaat werd afgewezen. De namen dergenen aan wie gisteren de akte werd uitgereikt, (in ons vorig nommer niet ge heel juist opgegeven) waren: J. de Greeff, van Waalwijk; Ph. J. Ovaa van Middelburg F. P. Baertvan Groede K. M. B. Hubert Slanghen, van Gulpen. In de zitting van den raad van state van gisteren is o. a. behandeld het geschil tussehen de polders St. Janssteen en Klinge, omtrent de kosten van onderhoud van den watergang' in den laatstgenoemden polder. Rapporteur, destaats- raad Meeussen. kig maken? Zij is mijn eenigkind. Ik geef haar gaarne aan u; maak haar dan gelukkig. Kiekje, leg uwe hand er bij. Misschien ziet uwe moeder hier thans op neêr. Ik heb haar in haar leven weinig genoegen kunnen doen, maar wellicht is zij nu toch tevreden over mij. Leeft goed en zijt gelukkig met elkander." Mijne verloofde sloeg hare armen om haars vaders hals. „Wees nu vroolijk en ween niet, kindvoegde hij haar toe. „Anders zou ik zelf gaan schreien en dat heb ik maar ééns gedaan, namelijk toen uwe moeder in 'tgraf werd gelegd." Hij streek haastig de hand over zijne oogen en vroeg naar Frits Lind. Doch deze stond reeds naast hem. „Frits," sprak hij, „ge moet er u in schikken. Het heeft zoo niet mogen zijn." „Ik heb er mij reeds in geschikt, vader," was zijn antwoord, terwijl hij de dochter van den do miné, die met neergeslagen oogen daar stond, bij de hand nam. „Geef ook ons uw zegen." „Wat?" riep de molenaar verbaasd uit. „Sopbie? Zoo, zoo!" En hij begon onwillekeurig te fluiten. „Nu, dominé, dan worden wij nog familie en kunt ge u op twee inzegeningen op éenen dag voorbe reiden. Maar nu moeten keuken en kelder open," hervatte hij met zijne gewone krachtige stem. ,,'t Moet van daag een vroolijke dag in Lippenwalde zijn." En het was een vroolijke dag, ook voor de armen der stad.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1