N°. 164.
119e Jaargang.
1876.
Donderdag
13 Juli.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50,
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.van 1—7 regels 1,50
r iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs.
Bij deze courant behoort een bijvoegsel,
Middelburg, 12 Juli.
De schilder Baardman.
URGSC
In de heden namiddag gehouden zitting van
den gemeenteraad van Middelburg zijn de
geloofsbrieven onderzocht van het nieuw gekozen
raadslid den heer J. J. van der Harst Az. en is
tot diens toelating besloten.
Van gedeputeerde staten is o. a. ingekomen af
schrift van het koninklijk heslnit van 27 Juni jl.,
waarbij het door den gemeenteraad ingestelde hoo-
ger beroep tegen het besluit van gedeputeerde staten
van 21/28 Januari jl. ongegrond wordt verklaard.
Zooals men weet werd bij laatstgenoemd besluit
goedkeuring onthouden aan het raadsbesluit van
22 December jl., waarbij de jaarwedden van drie
hulponderwijzers werden verminderd, op grond dat
zij weigerden zich te verbinden geen verzoek om
ontslag te zullen indienen dan tegen het einde
van een cursus, uitgezonderd het geval eener
benoeming tot hoofdonderwijzer, welke voorwaarde
de raad aan de traktementsverhooging der hulpon
derwijzers verbonden had. Het stuk is voor
de leden ter inzage gelegd.
Aan de leden der plaatselijke schoolcommissie
is op verzoek eervol ontslag verleend. In hunne
plaats zijn benoemd de heeren J. A. Tak, bij
tweede stemming; J. P. I. Buteux, bij eerste
stemming; J. J. L. Luti, bij tweede stemming;
P. H. van Moerkerken, bij herstemming met den
heer Kruijthoff; C. D. Tielenius Kruijthoff, bij
herstemming met den heer mr. E. Fokker; mr. E. P.
Sehorer, bij tweede stemming; dr. J. G. Vögler,
mede bij tweede stemmingen dr. H. A. de Jongh,
bij herstemming met den heer mr. E. Fokker.
Tot lid van het bestuur der godshuizen, in de
plaats van den naar elders vertrokken heer E.H.
F. W. Mathonis benoemd de heer G. Alberts Lz.
Een adres van den heer J. van den Houte
Willems, om afstand in koop van twee aan de
gemeente behoorende perceelen grond in de St.
Jansgang, is om advies gesteld in handen van
burgemeester en wethouders.
De voorstellen van burgemeester en wethouders
tot herstelling der leidijken van het oude haven
kanaal en tot aankoop van overhoeken van den
staatsspoorweg en het havenkanaalzijn aange
nomen.
De politie-verordening voor het droge dok is
goedgekeurd.
Yan deze en de verder behandelde punten geven
wij morgen het gewone verslag.
19.
FETJUjLETOKT,
Naar het Duitsch van August. Becker.
(Vervolg.)
Inderdaad duurde het niet lang, of de tred van
iemand met rijlaarzen liet zich in den gang en op
de trappen hooren; het geluid kwam nader; er
werd aan mijne deur geklopt. Binnen! riep ik,
en Flits Lind trad mijne kamer in.
„Mijne komst zal n verrassen," begon hij. „Doch
gij moet mij nemen, zooals ik ben. Ik zal u niet
lang in onzekerheid laten. Wilt ge, wat ik u te
zeggen heb, staande of zittende aanhooren? Ik
zou aan dit laatste de voorkeur geven, wantik
ben wat vermoeid."
Met eene handbeweging wees ik hem een stoel
aan, terwijl ik zelf ook plaats nam. Toen hernam hij
„Ik heb een verren weg afgelegd, om bij u te
komen. Ik moest een rit tot ver voorbij het
spoorwegstation doeD en kom nu bij dit ellendige
weêr van daar recht naar u toe."
„Dan moet het eene zaak van belang betreffen.'
„Dat is ook zoo. Misschien weet ge reeds dat
ik Riekje's verloofde ben."
„Dat heb ik gehoord."
Heden morgen te ongeveer half elf uur baande
het water aan de buitenzijde der schipbrug van
het droge dok alhier zich met vrij veel geweld
een doortocht en stroomde, hetzij onder den drem
pel van de schipbrug of zijdelings onder den
grond achter den zuidelijken kaaimuur door in het
voordokzoodat binnen betrekkelijk korten tijd
zoowel dit als het aehterdok met water gevuld
werd tot gelijke hoogte als het kanaalpeil. Als
een gevolg hiervan ontstonden weldra eenige
grondverzakkingen nabij het gebouw voor het
stoomwerktuig, zoodat op het oogenblik de passage
over de schipbrug gestremd is.
De juiste aard alsmede de omvang van dit
onheil zijn vooralsnog niet te bepalen.
Vrijdag avond te 1\ uur zal het muziekkorps
der schutterij op het Molenwater alhier de
volgende stukken uitvoeren: n° 1 Marsch; n° 2
Mazurka, Krein; n° 3 Ouverture, Adam; n° 4
fant. Traviata, Yerdi; n° 5 a Am Grabe eines
Siingers, Berner, h Sehafers Sonntagslied, Kreutzer
n° 6 Romance, Beethoven; n° 7 potp. Martha,
Flotow.
De commissie voor het afnemen alhier van de
examens van leerling-apotheker, heeft gisteren
aan vier candi daten eene akte van bevoegdheid
uitgereikt, zijnde de heeren: J. A. Heuvels, van
Warmond; J. van Beveren, van Zierikzee; G.
Haayman, van Middelburg, en J. H. de Reus, van
Haarlem. Het examen wordt voortgezet.
In de Staets-courant van heden is opgenomen
eene nominatieve opgave van Europeesche officie
ren, onderofficieren en soldaten, overleden na
evacuatie uit Atckin, voor zooverre daaromtrent
tot op den 31en Mei jl. bij het departement van
oorlog in Nederlandsch-Indië bericht was ingekomen.
Daarin worden vermeld K. L. Koents, werkman
3e klasse; J. Deneef, A. H. Dekker en C. A. de
Blom, fuseliers; W, Lagerwaart, marinier 3e kl.
F. RiedlfuselierJ. A. Menneskorporaal
K. J. Putz en H. Olsson, fuseliers; J. Ekkart,
korporaal; M. van Meurs en J. G. Oosterling,
sergeants; en J. Hapers, fuselier.
De Staats-courant van heden bevat de wet van
26 Juni jl., tot intrekking van het keizerlijk
decreet van 30 December 1809, concernant les
fabriques, en van eenige andere verordeningen
van Franschen oorsprong omtrent de eerediensten
alsmede de wet van 27 Juni jl., houdende bepaling,
dat de artikelen 1 en 2 der wet van 4 April 1870
(Staatsblad n° 61) tot wijziging en aanvulling der
wetten omtrent de heffing en verzekering der in-
en uitgaande rechten en accijnsen, van kracht
Wederkeerig keken wij elkander aan, waarop
ik vervolgde:
„Ik ben zeer nieuwsgierig naar 't geen ge mij
hebt meê te deelen, mijnheer Lind. Ik hoop, dat
het iets aangenaams is."
„Wat ik u te zeggen heb eischt vertrouwen,"
sprak hij. „Wilt gij gelooven dat ik in ernst
spreekevenals ik er niet aan twijfel dat ik met
een man van eer te doen heb?"
„Twijfel daar ook niet aan, mijnheer Lind; ge
zult mij bereid vinden tot elke genoegdoening...."
„Ja, eene genoegdoening moet het zijn. Doch,
zelfs op gevaar af van verkeerd begrepen te wor
den, moet ik u eene gewetensvraag doen."
„Laat mij hoorei)
„In de eerste plaats dan antwoord mij oprecht:
Bemint gij mijne verloofde?"
„Ja."
„En met eerlijke, ernstige oogmerken, gelijk een
man die alles voor zijne liefde ten offer zou brengen?"
„Daar kunt ge u op verlaten. Anders zou ik
niet bier zijn."
„Yerschoon mijne vraag, maarhebt ge Riekje
lief om haar zelfswil? Riekje is eene rijke erf
dochter."
„Ik heb daar nooit aan gedacht en verkeer ook
in omstandigheden, dat ik daar niet op behoef te
letten. Ik had Riekje reeds lief, toen ik nog niet
kon weten wie zij was."
„Zoo heb ik het mij ook voorgesteld," zei hij.
„Riekje verdient die liefde, die onbaatzuchtige
toegenegenheid van een man. Ik kan dat het
zullen blijven tot 31 December 1879die houdende
vaststelling van nadere bepalingen omtrent de
belasting op bier en azijn, en die houdende wijzi
ging der wet tot definitieve vaststelling der kolo
niale huishoudelijke begrooting van Suriname voor
het dienstjaar 1876.
In hetzelfde nommer is opgenomen het koninklijk
besluit van den 3en Juli jl., houdende wijziging
van art. 39 van het reglement voor den dienst van
de rijkstelegraaf, goedgekeurd bij koninklijk be
sluit van 12 December 1875 (Staatsblad n° 240),
zoodanig dat daarvoor gelezen worde: „Voor de
uitreiking van elk afschrift is de afzender ver
schuldigd, in het binnenlandsch verkeer: vijftien
cent voor elke honderd woorden. Indien het ge
zamenlijk getal woorden van het afschrift niet, in
het eerste geval door honderd, in het andere door
twintig deelbaar is, wordt het. overschot voor een
vol honderd- of een vol twintigtal gerekend."
Dit besluit treedt den len Augustus a. in werking.
Het Vaderland schrijft het volgende:
Wij vestigen de aandacht op de laatste noteering
der zilverprijzen te Londen a 46j p. Volgens
dien koers bedraagt de waarde van een ned. rijks
daalder, die in de wandeling nog steeds wordt
aangenomen voor f 2,50 nog minder dan f 1,94
in Ned. goud.
De kosten der munthervorming zullen dus thans
beloopen ruim 26 millioen een somwaardoor
alle nog aanwezige Indische en andere saldo's ge
heel zullen verdwijnen.
Hoe laag zullen de zilverprijzen wel moeten
dalenvoordat de wetgevende macht tot het besef
komt, dat de zaak urgent is?
Het Handelsblad schrijft over de munt-quaestie
het volgende:
„Het zilver is in de laatste veertien dagen weder
door een aanmerkelijke daling getroffen. In de
derde week van Juni vond het te Londen nog
koopers voor ongeveer 51 pence per standaard-ons,
maar in de laatste week dier maand daalde het
tot 50J. Daarbij bleef het echter niet; deEngel-
sche Economist meldt, dat na I Juli een partij
zilver zelfs voor 48 pence geen kooper kon vinden.
„Vóór de muntverwarring begon was de prijs
van het zilver met zeer kleine wisselingen onge
veer 60 pence, het is thans dus 12 pence of niet
minder dan 20 pet. gedaald. Onze gulden is dus
eigenlijk volgens zijn metaal-inhoud geen 80 cent
waard, cn de landen met enkel zilveren standaard
moeten voor artikelen, die zij uit landen met gou
den circulatie ontbieden, een vijfde meer dan
vroeger betalen. Van daar ook de daling van de
Oostenrijksche coupons, die in zilver betaalbaar
zijn.
„Hier te lande zijn we door de invoering van
best beoordeelen, ik ken hrar rein en edel gemoed
en bare schoone hoedanigheden. Ik heb haar toch
zelf leeren waardeeren en liefhebben als eene
zuster. Ja, mijnbeer, ge hebt in mij niets meer
te zien dan den broeder van uwe geliefde, en
iemand die zelf weet hoe men bij eene heimelijke
liefde handelt."
Ik vatte zijne hand en drukte die, terwijl hij
voortging
„Maar dat helpt ons nog geen stap vooruithet
hartzeer zal ons niet gespaard worden, als de wil
van mijn oom niet te breken is. Bij alle uitstel
is gevaar. Een kwade avond ligt achter ons en
waarschijnlijk een nog kwader dag voor ons.
Vader Brandt is reeds met Riekje in de stad, om
de bruidskleeren te koopen. Hij is, naar ik hoor,
aan een ander logement afgestapt, en nu zit het
arme Riekje in de pastorie bij Sophie, de dochter
van den dominé, te schreien en te weeklagen."
Bij deze woorden stond hij snel op, en ging naar
een der vensters, om zijne ontroering te verbergen.
Ik volgde bem en legde de band op zijn schouder.
„Wees getroost, lieve vriendvoegde ik hem
toe. „Wanneer gij en ik, Riekje en hare vriendin
Sophie ik vergis mij toch niet, mijnheer Lind
met ons vieren bij elkander pal staan, dan zou
het toch een wonder zijn als er niet vroolijker
bruiloften gehouden wierden."
„O, ge kent mijn oom niet!" riep hij uit.
„Komaan, hij en ik wij zullen elkander nog
zeer nauwkeurig leeren kennen."
Doch dat vaste vertrouwen hield niet lang stand
goud en de beperking van zilvermunting tot dus
verre bevrijd gebleven van de nadeelige gevolgen
der zilverdaling. Er is echter nog te veel zilver
en te weinig goud in omloop, om op den duur te
kunnen rekenen op zulk een bevredigenden toe
stand. Verandert de handelsbalans ten onzen
nadeele en wordt er wegens stijging van den
wisselkoers specie uitgevoerd, dan loopen wij het
groote gevaar, dat de nieuwe gouden munt grooten-
deels verdwijnt en ook bij ons de prijzen zich
regelen naar het zilver, dat dan bijna alleen in
wandeling blijft. Een rijzing in de prijzen van
alle waren is dan onvermijdelijk, en wat nog erger
is, onze handel wordt aan voortdurende schokken
blootgesteld, die uit de telkens bij percenten af
wisselende zilverprijzen voortvloeien.
„Een spoedige behandeling van het munt-ontwerp
met invoering van den enkelen gouden standaard
en afschaffing van zilver als standaardmetaal is
noodig, om dat gevaar te ontgaan. Reeds daarom
alleen is een onverwijlde beëindiging der ministe
riele crisis hoogst wenschelijk.
„Men mag intusschen niet vergeten, dat zulk
een maatregel, als de overgang tot goud en de
intrekking van 95 millioen gulden aan zilver, de
schatkist ontzaggelijk veel zal kosten. De minis
ter van der Heim becijferde het verlies op 6 milli
oen, maar rekende daarbij, dat hij voor zilver nog
ruim 56 pence zou kunnen maken. Bij de tegen
woordige daling echter, stijgt dat verliescijfer tot
boven de 15 millioen.
„Intusschen is een dergelijk verlies in eens nog
eerder te dragen, dan de verlamming en stoornis,
die de handel en daardoor de geheele volkswel
vaart zouden ondervinden, als onze circulatie zich
naar het zilver regelde."
De algemeene vergadering der maatschappij tot
bevordering van Nijverheid werd gisteren te
Deventer geopend met eene rede van den voor
zitter, dr. A. Vrolik, die daarbij toezegging gaf op
de vergadering van heden de muntquaestie te
zullen inleiden.
De heer Delprat bracht verslag uit over de genomen
proeven tot bestrijding der nachtvorsten met kunst
matige nevels, door middel van turfvuur teweeg
gebracht welke proeven aan de verwachting vol
daan hadden, doch herhaald zouden worden.
Tot eenige discussie gaf aanleiding het verslag
van de commissie tot overweging van het toeken
nen van premiën voor de kunstmatige oestercul
tuur. De commissie adviseerde bij monde van den
heer Delprat om geen medailles uit te loven, maar
het departement Goesdat in 1875 het voorstel
deed tot toekenning van premiën, verzocht thans
de beslissing tot 1877 aan te houden. Dat
voorstel werd verworpen met 170 tegen 86 stern-
bij mij, toen Lind mij verlaten had om zijn zaken
op de markt te gaan waarnemen. Ook dominé
Smid, dien ik den vorigen avond mijne papieren
had vertoond, had wel gezegd dat hij den mole
naar de zaak sterk op het hart zou drukken, doch
mij daarbij niet ontveinsd, dat niets hielp, als
zulk een boer ot molenaar zich eenmaal iets vast
in 't hoofd had gezet.
De onrust dreef mij naar beneden, naar de
groote gelagkamer. Daar was in een hoek eene
scort van kamertje afgeschoten, alwaar de tafel
voor de meer voorname gasten stond, die men dan
uit de zaal niet zien kon, terwijl zij door een
aangebracht raampje, waarvoor een gordijntje hing,
alles konden zien wat in de zaal voorviel. Hier
zat ik voor 't oogenblik alleen, in afwachting van
de dingen die komen zouden. De zaal was ook
nog leêg. Daar trad dominé Smid binnen, dien
ik verwachtte, maar te gelijk stapte een andere
bezoeker de zaal met gedruisch binneD, wierp
zijn hoed in een hoek en liet zich zelf met zoo
veel geweld op eene bank achter een tafeltje val
len, dat het hout er van kraakte. Onopgemerkt
in mijn schuilhoek zag en hoorde ik alles.
„Een flesch Lafitte!" riep de man uit. „Wat
drommel, dominé, zijt gij daar? Ik had bijna
niet gezien. Ik heb ook zooveel in 't hoofd!"
„Wel, wat is er dan, mijnheer Brandt?" vroeg
dominé Smid zachtzinnig, de pijp uit den mond
nemende.
„Kwade dingen! kwade dingen!"
„ZooHebt ge misschien een proces verloren