N°. 163. 119e Jaargang. 1876. Woensdag 12 Juli. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke noromers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiên20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs. Bij deze courant behooren twee bijvoegsels, Middelburg, 11 Juli, FEUILLETON. 18. De schilder Baardman. Benoemingen en besluiten. 0 n d e r w ij s. MIDDEL Wat in het opstel van dr. A. W. Bronsveld, dat wij gisteren aan de Standaard ontleenden, ons vooral belangrijk toeschijnt isbehalve de, van orthodoxe zijde zeldzaam voorkomende erken ning van den ernst en den invloed der moderne richtingwaarmedeals bijzonder op kerkelijk gebied thuis behoorendewij ons hier echter niet verder in te laten hebbende verklaring dat door maatregelen tot vergemakkelijking van het godsdienstig onderwijs buiten den schooltijd veel gedaan kan worden omvan het standpunt der anti-revolutionairen de school quaestie tót hare op lossing te doen naderen. Wel voegt de heer Bronsveld er bij„Deschool- quaestie is hiermede niet opgelost. Wij kunnen er geen vrede meê hebben dat onze kinderen scholen bezoeken, waar het onderwijs vreemd is aan alle godsdienstige vorming en alle onderwijs in den godsdienst wordt verwezen naar de catechisatie". Maar de schrijver laat er toch ook op volgen dat er „veel gewonnen" is, wanneer het werk van de kerk door de school-autoriteiten als een ernstige arbeid beschouwd wordt. Met dezen wensch vereenigen wij ons ten volle en wij gelooven dat de liberale partijdie in de schoolquaestie de geloofsbezwaren van anderen gaarne eerbiedigen wil op voorwaarde dat die eer biediging slechts gepaard ga met éerbiediging van haar eigen standpunt, dat is de neutraliteit der openbare school, aan de vervulling van dien wensch geen bezwaren in den weg zal leggen. Geen ernstig man en als zoodanig moeten wij de school-autoriteiten in 't algemeen beschouwen, zal den machtigen en heilzamen invloed ontken nen welke door de kerk op de vorming des volks kan uitgeoefend worden. Indien wij dien invloed van de openbare school verwijderd willen honden is het alleen omdat in ons landmet zijn tallooze verscheidenheid van godsdienstige meeningen, geen volksschool, voor allen toegankelijk, denkbaar is, wanneer daarop godsdienstig onder wijs gegeven wordt. Wat men buiten de school voor dat onderwijs doen wilgaat onszoo ver er sprake is van staatsplicht, niet aan. Maar het godsdienstig onderwijszich aansluitende aan de volksschoolde lessen van zedelijkheid en deugd, welke daar gegeven worden, bekrachti gende komt ons voor een te gewichtig element voor de ontwikkeling des volks te wezenom de Naar het Buitsch van August Becker. Vervolg.) „Neem haar meê!" sprak hij, en de jonge man bood Riekje den arm om haar weg te brengen. Maar zij aarzelde en liet hare oogen vol bezorgd heid van mij op haren vader gaan, die de keel schrapende op en neer liep, plotseling het gebogen hoofd oprichtte en mij aanzag met een blik van haat, waartneê echter geen minachting gepaard ging- „En wat wilt gij van mij?" vroeg de molenaar daarop. Ik wierp een blik op Hans Joehem, die met zijn stierenkop weêr naderbij gekomen was. De kinkel scheen het als zijn recht te beschouwen, ook te hooren wat ik te zeggen had. Ik was echter niet voornemens hem dat genoegen te gunnen en zet dus: „Wat ik te zeggen heb, mijnheer Brandt, is alleen voor uwe ooren bestemd. Deze kinkel moet dus weggaan." „Ga weg Hans Jochem," zei daarop zijn meester, en toen de knecht geen aanstalten maakte om waardeering daarvan door de sehoól-autoriteiten niet te wenschen. In> denzelf^len geest als de heer Bronsveld heeft ook de heer' Kerdijk reeds voor geruimen tijd op het vaststellen van bepaalde uren voor het gods dienstig onderwijs aangedrongen. „Het. behoeft geen betoog, zegt de heer Bronsveld, dat het onderwijs en de goede orde op eene School moeten lijden indien nu eens deze, dan gene leerling zich verwijdert of te laat komt, teneinde te kunnen cateehiseeren. Van de predikanten kan niet worden gevergd dat zij zich naar den school tijd zullen schikken, zij hebben immers nog andere werkzaamheden behalve het hun opgedragen gods dienstonderwijs. De beste uren worden bovendien door de school ingenomen en de catechisatie moet zich dus tevreden stellen met den tijd, waarin de leerlingen vermoeid zijn, hunkeren naar eenige ontspanning, of beginnen willen aan het huiswerk." Er is dus om in deze tot eene schikking te geraken, overleg noodig. Overleg vordert weder zij dsche welwillendheid. Aan deze is niet te denken wanneer beide partijen, elkanders wenschen en belangen nauwelijks kennende, ieder op haar standpunt, als op eene rots, blijven staan en aan de eene zijde niets dan „godloochenaars", aan den anderen kant niets dan „dompers," verkiezen te zien. Op die manier gaat het „hard tegen hard" zooals de heer Bronsveld zegt en komt men niets verder. Maar wanneer men de moeite wil nemen elkanders verlangens te hooren, zich er op toeleg gen wil om in het belang van het doel dat men wederkeerjg beoogtde volksontwikkeling, de pun ten van overeenstemming op te zoeken en langs deze tot eene schikking te geraken; wanneer die pogingen dan, aan weerszijden, zooveel waardee ring vinden als de Amaterdamsche regeling hij den heer Bronsveld gevonden heeft, dan gelooven ook wij dat er „veel gewonnen zal wezen." nog altijd leven, aan den. voorspoedigen gang van het wetsontwerp geen spaak in het wiel moge steken. z'} Het wetsontwerp betreffende de militaire pen sioenen door den minister van oorlog ingediend, (Zie onze rubriekStaten-generaal) voorziet in een eisch der billijkheid en der noodzakelijkheid. Nood zakelijk is de verhooging der gewone pensioenen, dewijl de verzekering eener goede toekomst aan onze officieren, onderofficieren en soldaten als een der doelmatigste middelen beschouwd mag worden om de thans zoo gedunde gelederen weder aan te vullen. Billijk is vooral de toekenning van een verhoogd pensioen voor de jarenin Oost-Indi- schen militairen dienst doorgebrachtnadat het zelfde beginsel in het vorige jaar ten opzichte van de pensioenen bij de zeemacht is gehuldigd. W ij hopen daarom dat de voorgestelde regeling bij de staten-generaal een gunstig onthaal moge vinden en dat de ministerieele crisis, waarin wij daaraan te voldoen, gelastte Brandt hem op stren gen toon naar den molen te gaan en zijn werk weêr op te vatten. Thans eerst ging de lomperd heen, maar dreigde mij nog achter den rug met de gebalde vuist, en ook Riekje gaf gevolg aan de aansporingen van Frits Lind en liet zich door hem naar den molen terug leiden. Toen ik nn alleen was met den molenaar, die nog altijd snoof en kuchte, richtte ik dadelijk het woord tot hem, moeite doende om op vasten, maar toch verzoenenden toon en met achting te spreken. „Het is mij van harte leed, mijnheer Brandt," begon ik, „dat ik tegenover u sta, zooals ik liefst niet tegenover den vader van Riekje staan zou." „Zoo!" zei hij kortaf en snuivend. „En wat wilt ge van den vader van Riekje?" „De hand zijner dochter." De molenaar hield zijn adem in. Hij had ver bazende dingen verwacht, maar deze mededeeling verraste hem toch. „Ei, ei? Niets minder? Men zou zeggen!" riep hij uit. „Het is niet anders," ging ik voort. „Ik verzoek nogmaals om de band van Riekje, ofschoon ge mij die reeds geschonken hebt." „Ik? Wat? Heb ik dat gedaan?" Hij viel uit de eene verbazing in de andere. „Ja, gij, mijnheer Brandt!" antwoordde ik. „Met handslag hebt ge mij beloofd dat al wat lezend was mijn eigendom zou zijn, wat ik hier op uwen grond en in de rol, die ge zoo goed waart mij op De commissie voor het afnemen alhier van de examens van leerling-apotheker, heeft hare zittingen gisteren aangevangen en aan drie candidaten eene akte van bevoegdheid uitgereikt, zijndede heeren A. F. N. van den Kroon, van Berchem H. F. D. Claasen, van 's Gravenhage, en H. I. Boeage, van Rotterdam. Een candidaat werd afgewezen. Het examen wordt voortgezet. Wegens het toenemend goederenvervoer, hoofd zakelijk ontstaande door de kunstmatige oe3ter- cnlfuur te Yerseke en Yersekendam, is het station Kruiningen van de staatsspoorwegen tot eene hoogere klasse verheven. De aldaar aanwezige stationschef, de heer C. Roug, is als zoodanig tot deze hoogere klasse benoemd. (N. G. Gt Voor eenige weken is in den gemeenteraad van Zierikzee de rekening ingekomen van de gasfa briek over 1875. Deze rekening is voor de raads leden ter visie gelegd wordt commissoriaal onder zocht en zal waarschijnlijk weldra aan den raad ter goedkeuring worden aangeboden. Van zeer bevoegde zijde vernemen wij dat over 1875 eene winst is behaald van f 5090.65$. Deze gunstige uitkomstdie nu ten bate van de volgende rekening komtdoet ons hopendat de raad eindelijk zal kunnen besluiten tot eene ver laging van den gasprijswaarin reeds bijna alle andere gemeenten zijn voorgegaan. ZN.) De officier van gezondheid 2e klasse bij de ma rine G. H. de Kruijff, tijdelijk en vrijwillig gedetacheerd te Oleh-leh, is aldaar overledende overledene was een zeer verdienstelijk geneesheer en wijdde zich nu aan de zieken en gekwetsten te Atchin; hij was ridder van de Pruisische kroon orde 4e klasse. De heer B. P. Kortewegover -wiens niet- benoeming tot blijvend leeraar aan de militaire academie te Breda wij in ons nommer van Maan dag een paar opmerkingen maaktenschrijft in het Utr. Dbl. dat de openbaarmaking van den brief van den gouverneur der academie zonder zijne vóorkennis of toestemming heeft plaats gehad. Hij beklaagt zich overigens niet over den generaal van Willesdie zich als een eerlijk en rechtscha pen man tegenover hem gedragen heeftdoch zal misschien den minister van oorlog voor de recht bank der publieke opinie aanklagen. te dragen, kon machtig worden. Ik verwacht, dat gij als fatsoenlijk man uw woord niet zult willen breken." De molenaar stond als van den donder getrof fen. Daarop trachtte hij er om te lachen, maar dat ging hem niet goed af. „Och kom, dat was maar een grap!" zei hij eindelijk. „Yoor mij is het ernst, en ik heb er uw woord en handslag op," hernam ik. „Ge zult toch niet denken, dat ik een paard aan u zon overgelaten hebben, als het „Viervoeters waren uitdrukkelijk uitgezonderd," viel ik hem in de rede, „maar daarentegen was al het andere levende even uitdrukkelijk in de overeenkomst begrepen. En gij hebt mij bij hand slag beloofd uw woord niet in te trekken, noch er eene andere uitlegging aan te geven." Verslagen zag hij voor zich. „Dat is toch te gek om van te spreken," zei hij, terwijl hij zijne beide armen ophief en weêr liet neervallen. „Mijn Riekje is sinds lang ver loofd en zal eerlang bruiloft houden." „Dat niet, tenzij met mij, mijnheer Brandt," antwoordde ik kalm, maar vast. „BahMijn neef Frits die zoo even hier was, is haar verloofde; dat is eene uitgemaakte zaak." Hoe uitgemaakt het ware, ze! de molenaar dit toch niet zonder eene in 'toog loopende verlegenheid. „Haar verloofde, dat is mogelijk, maar haar ge liefde, naar het schijnt, n i e t," voerde ik aan. „Zou het den vader hebben kunnen ontgaan, dat Bij het schitterend getuigenis door den gou verneur der academie ten opzichte der bekwaam heden van den heer Korteweg afgelegdvoegt de majoor W. C. Hojel, directeur der studiën aan de academie te Breda, in een getuigschrift van den 23en Juni jl. nog de volgende verklaring: 1° dat de heer Bastiaan Pieter Kortewegge durende drie achtereenvolgende jaren (1873—1876) aan de cadetten van het le studiejaar onderwijs heeft gegeven inbolvormige driehoeksmeting, beschrijvende meetkunst, hoogere stelkunde en analytische meetkunde 2° dat hgbij het geven van dat onderwijs, getoond heeft de daartoe vereischte kennis te be zitten niet alleenmaar ook dat zijn methode van onderwijs goed is 3° dat hij bovendien getoond heeft zijn gezag te kunnen handhavenook bij klassen van 40 leerlingen 4° dat hij zich heeft leeren kennen als een ijve rig docent, die zijne verplichtingen met lusttakt en groote nauwgezetheid volbrengt. Weshalve de directeur gaarne het getuigenis aflegtdat de heer Korteweg alleszins geschikt isom als docent in de bovenvermelde vakken op te treden. notarissen. Op verzoek eervol ontslag verleend aan N. J. M. F. van Everdinge als notaris te Buren, en benoemd tot notaris binnen het arron dissement Tiel, ter standplaats de gemeente Buren H. G. van Everdingen, candidaat-notaris aldaar ter standplaats de gemeente Driel C. T. Kolfschoten, candidaat-notaris, thans burgemeester der gemeente Huissen; tot notaris binnen het arrondissement Dordrecht, ter standplaats de gemeente Dordrecht, D. W. Stoop, candidaat-notaris en procureur bij de arrondissements-rechtbank aldaar, uit welke laatstgemelde betrekking hem tevens eervol ont slag is verleend; en tot notaris binnen het arron dissement 'sGravenhage, ter standplaats de ge meente 's Gravenhage, F. Meijer, candidaat-notaris aldaar. Aan den heer T. Greidanus te Groningen is op zijn verzoek eervol ontslag verleend als leeraar aan de middelbare school voor meisjes aldaar. Tegen den hoofdonderwijzer der bijzondere school te 's Gravenpolder werd voor eenige weken proces verbaal opgemaakt, omdat noch door hem, noch door de in die school aanwezige kinde ren voldaan was aan de vaccine-wet. Ook zij, die de kinderen ter school hebben Frits en Riekje elkander liefhebben als broeder en zuster, maar niet als bruid en bruidegom Aan mij, een vreemde, fs het toch dadelijk in 'toog gevallen." De molenaar zag mij radeloos aan, want inder daad scheen dit de eenige verklaring van de ver houding tusschen de beide verloofden, die ik trouwens ook pas door de gebeurtenissen van het laatste uur ontdekt had. Op en neer loopende en door allerlei gemompel zijne inwendige onrust verradende, vroeg de molenaar mij plotseling „Maar hoe komt ge tot die dolzinnigheid? Wie zijt gij eigenlijk met uw zwaren haard?" Ik gaf hem bedaard mijn naam, mijn beroep en mijne afkomst op. „Maar, mijnheer," hernam hij, „zou men dan te Berlijn denken dat een man als ik zijn eenig kind zou weggeven aan een zwerveling aan een schilder „Men houdt er zich integendeel van overtuigd," zei ik met eenigen spot. „Een schilder verdient even goed geld als een molenaar." „Ieder in zijn soort," antwoordde de molenaar, zich oprichtende en weêr met het geld in zijn zak rammelende, „'k Wil aannemen dat men met schil deren den kost kan verdienen; maar hoeveel is zoo'n schilderij nu wel waard?" „Dat hangt er van af," zei ik op een toon alsof ik nu koeltjes over zaken sprak. „Ik kan tegen woordig wel twaalfhonderd daalders voor zulk een stuk vragen." „Ja, vragen; maar krijgen, d a t is de kunst."

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1