N°. 162. 119e Jaargang. 1876. Dinsdag 11 Juli. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodbericbten enz.: van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs. Middelburg, 10 Juli. FEsxjin.i-.E'X'Oasr- De schilder Baardman. De Standaard bevat heden een hoofdartikel, dat ons zoo belangrijk voorkomt en in zoovele opzich ten onze instemming wegdraagt dat wij, ver bood onze ruimte het niet, het gaarne in zijn geheel zouden overnemen. Het opstel staat op de gewone plaats der hoofd-artikelen, doch is door dr. A. W. Bronsveld onderteekend. Ligt hierin opgesloten dat de redactie van het anti-revulutio- naire hoofdorgaan de verantwoordelijkheid voor de verzoenende taal van dr. Bronsveld niet op zich nemen wil? Wat hiervan zij, ons voorbehoudende op eenige punten van het betoog later terug te komen, laten wij met uitlating, kortheidshalve, van enkele gedeelten, het opstel van den heer Bronsveld hier volgen. „Boor burgemeester en wethouders van Amster dam is een besluit genomen, dat wij ten zeerste toejuichen. „Vóór eenige maanden had dit college besloten, dat voortaan aan de leerlingen der burgerscholen geen verlof meer zou worden gegeven om onder schooltijd naar de catechisatie te gaan. Het was zeker van burgemeester en wethouders niet wel willend jegens het godsdienstonderwijs gehandeld, toen zij dit verhod gaven. „Zij hebben dan ook duidelijk vernomen, dat men er geen genoegen meê nam. In een adres, door tal van predikanten ingediend, werden de bezwaren, die er tegen hestonden ontvouwd, en zie, thans is bepaald, dat de leerlingen der openbare burgerscholen des Woensdags zullen mogen ver zuimen ten einde cateehisatiën bij te wonen, de meisjes den geheelen voormiddagschooltijd, de jon gens des morgens van 11—1 uur. „De moderne predikanten zijn in dezen niet achtergebleven, zij hebben zicb dapper doen gel den en we zeggen zeker niet te veel, indien wij beweren dat de medewerking van moderne predi kanten, dat de ijver, door hen in dezen betoond, niet zonder invloed zullen zijn geweest, toen het bedoelde besluit werd genomen, „Er is zeker niet weinig meê gewonnen. De predikanten kunnen nu althans midden in de week, op niet-ongeschikte uren, tweeklassen van jongens of vier meisjesklassen godsdienstonderwijs geven. „Te Haarlem zijn aan de hoogere burgerschool voor jongens de lessen zóo geregeld, dat de leer lingen alle dagen van 122 uur vrij zijn, en de meisjes, die de hoogere burgerschool bezoeken, 17. Naar het Duitsch van August Becker. Vervolg.) Intusschen had de zomeravond het landschap met warme tinten gekleurd. De populieren langs den weg wierpen reeds hunne lange schaduwen; de zwaluwen zweefden in de gouden zonnestralen jubelend hoog boven den blauwen spiegel van 't meer. Uit den Bosehmolen tusschen de bosschages steeg ook op, en naar den kant van het dorp toe scheen ■dies verguld. Slechts het boschgordijn, waarachter de kerktoren oprees, stak hij dat alles zwart af en het meer kaatste de donkere zijde van het ge- oomte krachtig terug. Ik gevoelde mij gedrongen hierheen te gaan, om het schouwspel der natuur van naderbij te bezich tigen, Toen ik na een kwartier uurs weêr terug keerde, ontwaarde ik reeds uit de verte bij mijn ezel onder de berken eene rijzige, lichte gestalte naast eene andere. Het was Riekje in een licht zomerkleedje. Van de omstandigheid dat ik mij verwijderd had gebruik makende om met de meid van gisteren mijn avondeten op de bepaalde plaats te brengen, meende zij in bare bedeesdheid haar kuunen des Maandags van 3—4 en des Dinsdags van 1112 uur catechiseeren. „Over het voordeel, uit deze schikkingen voor het onderwijs in den godsdienst voortvloeiende, wijden wij hier niet verder uit. Wij wenschen de zaak uit een meer algemeen oogpunt te be schouwen. „We vragen: zou het niet wenschelijk zijn, dat er in de verhouding tusschen schoolcommissiën en onderwijzers ter eene en tusschen predikanten ter andere zijde wat meer welwillendheid kwam, dan nu wordt aangetroffen Ik wil hier de vraag niet behandelen, aan wie de schuld, of de meeste schuld wel liggen mag, dat mannen, die samen arbeiden aan de ontwikkeling onzer schooljeugd, thans zoo weinig met elkander in overleg treden? Ook moderne predikanten klagen er over, dat zoovele onderwijzers vaak op stuitende wijze toonen, hoe weinig achting zij de kerk en den predikant als zoodanig toedragen. En omgekeerd beeft de kerk in 't algemeen en meer dan een predikant in het bijzonder zicb aan de school niet laten gelegen liggen. Het ging hard tegen hard. „Het dagelijksch bestuur van Amsterdam heeft daarom een goed werk gedaan door zich welwil lend tegenover de predikanten en bet godsdienst onderwijs te betoonen. De beer Hugenholtz roept de lezers van „de Hervorming" toe„zegt het voort wij vragen: zal men het willen hooren? „Heeft de kerk getoond, zelve het godsdienst onderwijs hoog te achten? Waar wordt gecate chiseerd? Hebben de kerkvoogden gezorgd voor goede lokalen? En zoo er lokalen zijn, is aldaar iets aanwezig, dat gelijkt naar leermiddelen? „Als de kerk zoo traag is in het benaarstigen van, zoo weinig hart toont voor het godsdienst onderwijs, is het dan wonder dat de school-com- missiëndie voor een deel anti-kerkelijk zijn, aan die catechisatie ook zich niet laten gelegen liggen. „En wat doen de ouders? Zijn zij doordrongen van het belang, dat hun kinderen hebben bij ge regeld onderwijs in den godsdienst? Zorgen zij er voor dat de catechisatie even trouw wordt be zocht als de school en dat het werk, door den predikant opgegeven, even nauwgezet wordt afge maakt als dit voor den lecraar der school gebeurt? „De schoolquaestie zou vrij wat nader zijn ge bracht tot hare oplossing, indien de school-autori teiten het aan de ouders meer konden bemerken, dat zij inderdaad belang stellen in de godsdien stige vorming hunner kinderen. „De regeering moet, naar het mij wil voorkomen, op ondubbelzinnige wijze toonen dat zij in alles, wat het godsdienstig gevoel van 't opkomend ge slacht versterkt en zijn godsdienstkennis vermeer dert, het hoogste belang stelt. Bij 't opmaken gegeven woord te kunnen nakomen, zonder ver plicht te zijn mij te ontmoeten. Mijne afwezigheid gaf haar tevens den moed een oogenblikje op die plaats te verwijlen, te zien hoe ik er mij ingericht had en mijn werk eens te beschouwen. Dit was bij haar nog een oud zwak van vroeger. De boschjes aan het meer en het golvende koren op de velden maakten het mij mogelijk onbemerkt nader te komen. Zonder dat zij mij ontdekt had stond ik reeds eenige schreden achter haar en sloeg hare handelingen gade. Terwijl de meid eenige akkers verder gegaan was om iets aan de te veld staande boomen te verrichten, had Riekje zelve achter het rotsblok onder de berken gedekt. Vlug, maar met zorg, had zij een blank damasten tafel laken op den grasgrond uitgespreid en daarop de voor mij bestemde gerechten in orde nedergezet. Na de laatste beschikkingen streek zij nog met de band over het tafellaken om het geheel glad te doen liggen en rees daarop met een tevreden lachje overeind. Toen echter haar oog op den molen haars vaders viel nam haar gelaat weêr eene be zorgde uitdrukking aan, die er eerst van week nadat zij het oog op mijn schilderwerk had gesla gen, dat haar sterk scheen te boeien. Met gevouwen handen stond zij in de beschouwing verzonken. Onbemerkt naderde ik haar. „Riekje," zei ik, mijn arm teeder om haar middel vlijende, „wat maakt gij me gelukkig!" Verblee- kend liet zij zich door den schrik der verrassing dieper in mijne arm zinken, maar dadelijk richtte zij zich blozend weêr op. van het leerplan moet aan de catechisatie borden gedacht en voor haar worden gezorgd op eene andere dan stiefmoederlijke wijze. Tusschen de leeraren der kerk en die van 't rijk of de burger lijke gemeente behoorde dienaangaande een over leg plaats te hebben, dat van wederzijdsehe waar deering en welwillendheid getuigde. „Hierineê werd de schoolquaestie natuurlijk niet opgelost. „Maar veel was, dunkt mij, gewonnen, indien in den kring onzer schoolautoriteiten het werk der kerk als een ernstige arbeid begon be schouwd te worden. Wij twijfelen er niet aan, of bij nader overleg zou er meer nog worden ge daan, dan nu reeds het dagelijksch bestuur der hoofdstad verrichtte." Bij de opening der stembrief jes ,op 8 dezer te Zierikzee, bleek dat tot hoofdingeland van het waterschap Schouwen bij herstemming tusschen de heeren m'. J. A. Bollenotaris te Renesse, en F. van den Boat Az. te Zonnemaire, is geko zen de heer mr. J. A. Bollemet 98 stemmen. De heer van den Boat verkreeg 42 stemmen. Er waren 2 briefjes in blanco. Het stoomschip P. Caland is in den Nieuwen Rotterdamschen waterweg, na in twee lichters gelost te hebben, met behulp eener sleepboot los geraakt en heeft vervolgens zijne reis naar Rotterdam voortgezet. Volgens telegram uit Batavia, dd. 2 Juli, stootte het stoomschip Luitenant-Generaal Kroesen, kap 1. Verloop, met 56 ton lading aan boord, in Lagoendie Straat hij Lagoendie) op eene blinde klip, welke niet op de kaart was aangewezen, brak middendoor en zonk onmiddelljk49 man der equipage en 156 passagiers verloren daarbij het leven. (N. R. Ct.) Het in ons vorig nommer medegedeelde telegram uit Indië luidt in de Staats-courant als volgt: „Bij een telegram van 27 Juni, heden bij het departement van koloniën ontvangen, bericht de gouverneur-generaal van Nederlaudsch-Indiëdat eenige passagiers van het verongelukte stoomschip Luitenant-Generaal Kroesen, van wie in het tele gram van 25 Juni (Staats-courant van 5 Juli) werd gezegd dat zij omgekomen waren, nog zijn gered, en wel: de heer Edeling, de kapitein Rozen- raad, mevrouw Bosch met een kind, en vermoede lijk ook de majoor Boom. (Uit dit nader bericht is af te leiden dat in het vorige telegram niet had moeten gelezen worden „weduwe Boschmeester Weghake," maar „weduwe Bosch, mr. Weghake.")" „Ja," herhaalde ik „ik kan u niet genoeg danken, dat ge woord hebt gehouden." „Maar wat kost het mij ook!" antwoordde zij bijna treurig, waar zij echter dadelijk opgewekt en dringend op liet volgen: „Laat nu uw maal niet koud worden en moge alles u goed smaken." Hare hand vasthoudende, teneinde haar de vlucht te beletten, bukte ik mij over de smakelijke carbonaden en prees die zoozeer, dat zij over mijne opgetogenheid lachte. Zij moest bij mij op het gras knielen om mij uit de kruik in te schenken, waarbij ik haar des te beter in 't lieve gelaat kon zien en mijn arm om hare taille kon leggen. Doch te midden van die gelukkige oogenblikken liep haar eene rilling door de leden en zuchtend kwam de ontboezeming over hare lippen: „O, als vader daar iets van vermoedde! Wat zal daar nog van komen „Mijn vrouwtje zult ge wordenvoegde ik haar vertroostend toe. Zij haalde diep adem, en zag mij teeder en vol vertrouwen aan. „O, als ik dat mocht hopen!" sprak zij. „En echter, wat zal er van mij worden, als In hare oogen was eene bange vraag te lezen. „Waar twijfelt ge aan, mijn kind?" zei ik. „Gij hebt mij lief, gelijk ik u. Wij zullen dus alle geluk deelen en te zamen alle hinderpalen over winnen, die nog in den weg staan aan de zaligheid om u de mijne, geheel de mijne, te noemen." Een kus was de bevestiging hoezeer hare wen schen met de mijne overeenstemden. Eenige oogen- Blijkens een in de Staatscourant opgenomen ver slag meldden zich in 1875 bij de commissie van toezicht te Rotterdam aan 2099 landverhuizers tegen 2241 in 1874. Daarvan waren 2060 bestemd naar Noord-Amerika, 13 naar Brazilië, 17 naar Australië, 9 naar de Kaap de Goede hoop. Er bevonden zich 757 Nederlanders van beiderlei sekse en van iederen leeftijd onder. Het rechtstreeksch vervoer van landverhuizers uit Rotterdam, zonder aandoen eener Europeesche haven, klom met 5 pet, wel een bewijs dat recht- streeksche inscheping op een stoomschip door de landverhuizers boven alle andere manieren van reizen verkozen wordt. Het vervoer uit Amster dam was dan ook onbeduidend; bet meerendeel van ben die daar voor den overtocht hadden ge contracteerd, ging nog over Rotterdam. Uit Harlingen, van waar voor weinige jaren nog meer dan 2000 personen zich inscheepten, vertrok ken dit jaar slechts 31 landverhuizers. Over Ylissingen en Dordrecht vertrok er niet een. Den 22en dezer zal van het koloniaal werfdepöt te Harderwijk per spoortrein over Utrecht en 's Gravenhage naar Nieuwediep vertrekken een de tachement suppletietroepen, sterk 200 man, bene vens 10 onderofficieren, om dienzelfden dag aan boord van het via Suez naar Java bestemde stoom schip Madura te embarqueeren. Het bevel over dat detachement is opgedragen aan den kapitein der infanterie van het leger in Ned.-Indie N. van Marion die van verlof naar Java terugkeert, en tot medegeleide zijn bestemd de le luitenant der infanterie E. de Man en de 2e luitenants der infanterie H. O. Holwerda, A. R. B. Opstelten, J. F. Breijer en W. H. Wijnaends, allen van het O. I. leger. Blijkens het jaarverslag der vrouwen-vereeniging Tesselschadeuitgebracht op de algemeene ver gadering die den 29',n Mei jl. te Delft gehouden werd, neemt deze vereeniging, ofschoon niet in al le opzichten vooruitgang was op te merken, toch langzamerhand in omvang en werkzaamheid toe. Het ledental klom in het vorige jaar van 1769 tot 1832. Het aantal werksters nam mede eenigs- zins toe; het gehalte van het werk wordt gaande weg beter. Het uitbetaalde werkloon mag op f 18,000 a 1 19,000 geschat wordentegen f 12,000 in het jaar 1874. Aan grondstof werd 8636 uitbetaald. Het totaal der contributiën bedroeg f 5594. In het verslag wordt aangedrongen op meer samenwerking der afdeelingen tot bevordering van de eenheid en algemeenheid der vereeniging, in dien zin dat waar soms de plaats van vestiging eener afdeeling blijkt geen vruchtbaar arbeidsveld te zijn, blikken vergaten wij de wereld rondom ons, maar wij werden er spoedig toe teruggeroepen, want een harige kop drong zich tusschen ons beiden. De losgelaten kettinghond stond kwispelstaartend tusschen ons. „Sultan! pak, pak!" riep in onze nabijheid eene ruwe stem, wier klank het geliefde meisje het bloed in de aderen deed stollen. „Gerechte hemel!" riep zij vol ontzetting uit. „Mqn vader!" VIII. Wij waren beiden snel opgerezen. Vreeselijk was ons ontwaken uit den zoeten droom. 't Was inderdaad de molenaar, die daar, met een «waren knuppel gewapend, van den rand van het korenveld zoo snel hij kon op ons aankwam, met verwoed gelaat, buiten adem, in 't zweet badende, ziedend en dampend. „Sultan, pak!" riep hij nogmaals, heeseh van woede. Het was een geluk, ofschoon in onze omstandigheden een onvoldoend geluk, dat de bond zijne taak mensohlievender opvatte dan zijn mees ter bedoelde en de overgeblevene carbonade pakte en begon te verslinden. Riekje's eerste opwelling was, met mij de vlucht te nemen. Doch zij kon niet; zij stond als aan den grond genageld en zag mij met een blik van doodelijken angst aan, toen daar uit een roggeveld Hans Jochem, eveneens gewapend als

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1