N°. 161.
119e Jaargang.
1876.
Maandag
10 Juli.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijko nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz,: van 1—7 regels f 1,50
iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte,
Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Laffite C°. te Brussel en Parijs.
JAARMARKT.
Middelburg, 8 Juli,
Over Arbeid.
FETTX^HiETOlESr..
De schilder Baardman.
Door burgemeester en wethouders van Middel
burg wordt het volgende bekend gemaakt.
De burgemeester en wethouders van Middelburg
maken bekend:
dat de jaarmarkt in die gemeente, zoo geene
buitengewone omstandigheden zulks verhinderen,
dit jaar zal aanvangen den 24fn Juli en eindigen
den 5™ Augustus daaraanvolgende, terwijl de
loting van standplaatsen zal geschieden Maandag
17 Juli te voren, des voormiddags te 10 uren, waar
toe de belanghebbenden zich vóór dien tijd bij
den marktmeester zullen moeten aanmelden.
Middelburg, den 5en Juli 1876.
De burgemeester en wethouders voornoemd,
(Get.) SCHORER.
De secretaris,
(Get.) G. N. DE STOPPELAAR.
De Staats-courant van gisteren bevatte de
statuten van het Algemeen Nederlandsch werk
liedenverbond, welke bij koninklijk besluit van
26 Maart jl. n° 24 zijn goedgekeurd. Als doel
van het verbond worden in hoofdzaak genoemd:
Aankweeking van eendracht en verbroedering
tusschen de leden van het verbondverhef
fing, langs ordelijken en wettigen wegvan
den werkmansstand in zedelijke waarde, in
stoffelijke welvaart, in staatsburgerlijke rechten,
in gelijkheid en in maatschappelijke vrijheid.
Tot bereiking van dat doel vermalden de
statuten: het uitgeven van een eigen orgaan
ter bespreking van de belangen der werklie
den het houden van vergaderingenhet sa
menwerken met andere maatschappijen of in
stellingen, die de belangen van den werkman
behartigenhet uitoefenen van invloed, langs
wettigen weg, hij 's lands bestuur of vertegen
woordiging het bevorderen van het kosteloos
neutraal staats- lager- en middelbaar onderwijs,
gepaard aan trouw schoolbezoek en leerplicht
het uitgeven van nuttige geschriftenhet in
voeren van een werktijd van hoogstens tien uren
daagsteneinde den werkman gelegenheid te
verschaffen zijne kennis en wetenschappelijke
ontwikkeling te vermeerderen.
In verhand tot de onlangs door het bestuur
tot de Nederlandsche werklieden gerichte op-
16.
Naar het Duitsch van August Becker.
{Vervolg.)
Doch eenmaal in den tuin gekomen bleef ik niet
verder luisteren, maar verwijderde mij snel van
het huis en spoedde mij naar het aangeduide prieel.
De rozen bloeiden nog, de nachtviooltjes geurden
en langs de heggen wemelde het van lichtke-
vers, als geesten met kleine fakkels. Ook rondom
het prieel zweefde die geheimzinnige glans, toen
ik er binnentrad. Een gesmoorde kreet verried
mij in welken hoek daar in de duisternis het meisje
zat, dat ik kwam verrassen. Ik gat mij alle moeite,
om haar ten spoedigste Omtrent mijn onverwacht
binnendringen gerust te stellen.
„Hoe onvoorzichtighoe Tcekeloosfluisterde
zij met een bevende stem, terwijl ik hare hand
aan mijne lippen bracht. „Hoe kunt ge u aan
zulk een gevaar blootstellen!"
„Daar Riekje niet bij mij komt, moet ik bij
Riekje komen," gat ik tenantwoord. „Bovendien
moet ik u toch het boek terugbrengen, dat ge in
uw ijver om mij te ontvluchten bij den eik hebt
laten liggen en dat ge misschien niet gaarne mis
sen zoudt."
roeping om zich bij het verbond aan te sluiten,
geven deze statuten een vrij geruststellend
denkbeeld van den geestdie by de leiders
onzer werklieden-beweging de overhand heeft.
Het blijkt dat het verbond, behalve den wetti-
genj aan iederen stand geoorloofden strijd, dien
het voeren wil tegen alles, wat de ontwikke
ling en de welvaart der werklieden van buiten
af kan tegenhouden, voornamelijk de verheffing
van den werkliedenstand bevorderen wil door
ontwikkeling en verbetering der werklieden
zeiven. Spaarzaamheid, zedelijkheid, arbeid
zaamheid, goed onderwijs van de jeugd, zijn
hefboomen tot ontwikkeling, die iederen stand
en ieder individu op den duur vooruit bren
gen en men moet lang zoeken, wil men voor
beelden aantreffen dat die krachten, waar zij
werkelijk aanwezig zijn, ook in den tegenwoor-
digen toestand onzer maatschappij machteloos
blijven. Van die middelen nu ligt er slechts
éenverbeterd onderwijs, door ieder en
waar het noodig is kosteloos te genieten
buiten het onmiddellijk bereik van den werk
man zeiven. Wanneer men echter ziet hoe
het hooge belang van dat middel tot vooruit
gang, niet slechts voor den werkman maar
voor den staat en de maatschappij in 't alge
meen, meer en meer door alle partijen erkend
wordt, dan bestaat er reden om te verwach
ten dat de billijke wenschen van het werk
lieden-verbond in dat opzicht niet lang onbe
vredigd zullen blijven.
Van groote woorden en holle klanken heb
ben onze werklieden over 't algemeen een
afkeer en wij wenschen hen daar geluk mede,
want er is geen zekerder middel om in Neder
land tegenstandniet alleen openlijken,
maar vooral lijdelijken tegenstand, die het taaist
is, nit te lokken, dan juist groote woorden
en holle klanken. Daarom zouden wij nog wel
enkele uitdrukkingen in de statuten, met
de oproeping aan de werklieden houden wij
ons thans niet verder bezigdaaruit ver
wijderd willen zien, omdat het ons voorkomt
èn dat ze onjuist zijn èn dat de werklieden,
ze bezigende, zich niet volkomen rekenschap
geven van wat zij eigenlijk bedoelen.
Wat beteekent bij voorbeeld deze volzin,
dien wij bij de omschrijving der doeleinden
van het werklieden-verbond aantreffen: „De
middelen op te sporen om den arbeidals een
der hoofdbronnen van 's menschen bestaan, te
„Neen, dat zou ik ook niet," erkende zij„maar
ge badt het mij toch wel door den jongen van
den molen kunnen terugzenden."
„Zou dat niet juist de verdenking opgewekt
hebben, die ge zoo gaarne wildet vermijden?"
„Maar," ging zij nu op een anderen toon voort,
„hoe, om 's hemels wil, kunt ge u zoo vernederen
en tot spot van de mensehen laten maken?"
„Alleen om uwentwil, Riekje, en die het laatst
lacht, lacht het best."
„Maar ik bid u, verlaat mij nu," smeekte zij
op het nadrukkelijkst„ik besterf het van angst!"
„Waarom onttrekt ge u zoo aan mij?" vroeg
ik, terwijl zij achteruit week. „En hebt ge allen
lust verloren om naar mijn schilderwerk te zien?
Verdien ik dat, Riekje Waarom gunt ge me zelfs
niet eens het bescheiden geluk u ten minste te
zien voorbij wandelen, als ik dagen lang, daar bij
dat rotsblok onder de berken gebannen, te ver
geefs naar u uitzie? Waarom komt ge niet eene
enkele maal, Riekje, maar éene enkele maal?"
„Ik zal bomen, als ge mij nu verlaat," sprak
zij gejaagd.
„Moet ik door het huis teruggaan?"
„Neen, neen, om 'shemels wil Diet! Volg mij
maar! Ik zal u voorhij het raderwerk brengen.
En van daar kunt ge gemakkelijk over de beek
heen komen."
Zij reikte mij bij die woorden de hand en trok
mij haastig voort. Wat paste dat handje goed in
mijne hand! Deze opmerking fluisterde ik haar in
'toor; maar zonder te antwoorden ijlde zij met mij
beschermen en te verheffen, opdat zijne be
oefenaren hunne wettige plaats in de' maat
schappij kunnen erlangen."
Was oprichting van een werklieden-verhond
noodig om ons als een nieuw evangelie, te
prediken dat arbeid een der hoofdbronnen van
'smenschen bestaan is? Ons dunkt, wij kun
nen met een dozijn of wat spreekwoorden,
„wie niet werkt zal ook niet eten„ledig
heid is des duivels oorkussen", „ga naai
de mieren, luiaard, en wordt wijs, „arbeid
adelt", enz., enz., enz., zonder eenige moeite
bewijzen dat de waarde van den arbeid door
de menscliheid gevoeld werd, eenige duizend
jaren voor dat er van een Nederlandsch werk
lieden-verhond sprake was.
Heeft de arbeid, als zoodanig, behoefte aan
bescherming en verheffing Wanneer vast
staat dat de groote meerderheid der menschen»
om te levenmoet werkendan klinkt het nog
al ongerijmdvan verheffing en bescherming
dier levensbehoefte te spreken. Of acht men het
der moeite waard hem te verheffen tegenover
den rijken leeglooper? Maar dien gaan wij,
arbeiders uit iederen stand immers met min
achting voorhij daargelaten dat wijdie de
zelfvoldoening van den arbeid kennenniet
gaarne met zijn leegloopen gestraft zouden
willen worden.
Het denkbeeld dat de arbeid moet beschermd
en verheven worden, vindt echter, gelooven
wij, bij het werklieden-verbond zijn oorsprong
in eene begripsverwarringwelke wij niet on
besproken mogen laten. Het verhond denkt
waarschijnlijk ofschoon het er niet voor
uitkomt, wanneer het van arbeiders
spreekt, onwillekeurig aan lieden, die in de
week met kielen en petten en des Zondags
met een zwart lakenschen jas van burgerlijke
snit loop en, zonder handschoenen, maar met
handen die door den dagelijkschen arbeid ver
eelt en grof zijn. En zoodoende begaat het
werklieden-verbondalweder onwillekeurig,
de zeer kinderachtige dwaling van te denken
dat de mannen met de bedoelde kielen, jassen
en handen, noodig hebben „beschermd en ver
heven" te worden tegenover andere mannen,
die het voorrecht hebben des Zondags zoowel
als in de week met paletots, kachelpijphoeden
en handschoenen te mogen rondwandelen.
Tegen deze begripsverwarring komen wij
op. Wij hebben voor den handwerkman
naar een hoek van de heg, waar wij door een
deurtje op het zwiepende balkenwerk naast de
raderen kwamen.
„Pas hier op!" fluisterde zij mij met liefderijke
bezorgdheid toe, mij dichter tot zich trekkende.
„Kijk, daar moet ge over."
Als ik misstapte zou ik daar beneden tusschen
de wentelende raderen liggen. Ik hield mij dus
dichter aan mijne geliefde, tot dat wij over de gevaar
lijke plaats waren. Het geruisch van het water,
het geratel van het molenwerk waaruit onophou
delijk het water als fijn wit stof opstoof, hetoorver-
doovende geweld aan alle zijden maakte onze voet
stappen onhoorbaar. Doch tot Riekjes hevigen
schrik stond de molendeur, die wij voorbij moesteD,
half open en hoorde zij daar achter haar vader,
die, om zijne woorden verstaanbaar te maken, stond
te schreeuwen:
„Als de kerel het waagt hier te komen, Hans
Jochem, sla hem dan dood met het eerste het
beste wat ge voor de hand vindt. Hoort ge't?
Sla hem dood, zeg ik. Hij heeft hier niets te
maken. De grap begint me ook al te vervelen.
Halt! Wat is dat? Wie gaat daar?" riep de
molenaar en rukte de deur wagenwijd open, maar
deinsde terug toen zijn Riekje voor hem stond,
terwijl ik behendig over de loopplank achter den
sluis op den tegenoverliggenden oever kwam en,
door de boschjes gedekt, mijn aftocht over de
weide voortzette.
Hoewei ik er deze maal ongedeerd en onvervolgd
was afgekomen, mocht ik mij niet ontveinzen dat
om duidelijk te spreken, voor den timmerman,
den metselaarden schoenmakerden boek
binder, den bakkersknecht enz. enz., al de
achting, welke hij, als mensch, verdient; wij
gelooven ook dat zijn werk voor onze maat
schappij juist even noodig en nuttig is als
dat van andere arbeiders, die niet hoofd
zakelijk met hunne vuisten en vingers werken.
Maar wanneer de h a n d-arbeider voor zich
aanspraak komt maken op eenige buitenge
wone hoogachting en bescherming, dan moeten
wij hem zeggen dat zijn arbeid door ons niets
hooger geschat en niets moeilijker geacht
wordt dan die van den geleerde, den werk
tuigkundige den koopmanden rechtsge
leerde, den dagbladschrijver, den genees
heer, die dag in dag uit door den arbeid
hunner hersenen en handen zich en anderen
in het leven houden en nuttig zijn; ja die er
in den regel zelfs niet aan denken te eischen
dat hun werk beperkt blijve tot „hoogstens tien
uren daags, teneinde hunne kennis en weten
schappelijke ontwikkeling te vermeerderen."
't Zou den dokter al even weinig te pas komen,
met dien tien-uurs-eisch de lieden 's nachts
van zijn deur af te schepen, als den onder
wijzer of den man der wetenschap, om te
verzuimen zijne avond-uren en des noods zijne
nachten te besteden aan het bijhouden zijner
lectuur en zijner studiën.
Was er een werklieden-verhond noodig om
den „beoefenaren" (hoe deftigvan den ar
beid hunne wettige plaats in de maatschappij
te bezorgen Wij gelooven het niet. De
„wettige" plaatswelke ieder toekomtis die
welke hij door zijn karakterzijn gedrag en
zijne bekwaamheid verdient. In eene maat
schappij waarin geen hij de wet gevestigde
standenkasten of gilden gevonden worden,
door welke de menschen in hunne bewegingen
belemmerd wordenbestaat ook geen
behoefte aan eenig bijzonder vervoermid
del om ieder te brengen op de plaats waar hij
denkt te moeten wezen. Wanneer het werk
lieden-verhond met de andere middelen, welke
in zijne statuten genoemd wordenwerkzaam
is om de werklieden verstandiger, spaarzamer,
ordelijkerbekwamerbeter te maken dan
zal ieder werkman van zelf wel komen op de
„wettige" plaats, waar hij op grond zijner per
soonlijke eigenschappen en bekwaamheden
wezen moet. Zoolang die middelen niet haten,
zulk eene onderneming een andermaal kon misluk
ken. Bij de gezindheid van den molenaar en zijn
knecht jegens mij, mocht ik er niet op rekenen
dat eene ontmoeting zaeht zou afloopen. Ik moest
mij op het ergste voorbereiden en deed dat ook.
In des te grooter spanning wachtte ik den vol
genden dag af. Riekje had beloofd hare blooheid
in zooverre te zullen overwinnen, dat zij in mijne
nabijheid zou komen. Ik had van mijn kant be
sloten die gelegenheid niet te laten voorbijgaan,
zonder haar (er mocht uit volgen wat er wilde)
al die kussen op den rozenmond te drukken, die
mij heden door hare beangstheid en overhaasting
ontgaan waren.
Toen de jongen van den molen mij den anderen
middag weêr wat eten onder de berkenboomen
kwam brengenwas hij reeds zoover ontbolsterd
dat hij zich in een gesprek met mij inliet, waaruit
ik vernam, dat men op den Boschmolen eenige ver
denking had opgevat. Op mijne verdere navraag
vertelde de knaap op zijne manier:
„Jawel, de oude nicht heeft tegen den molenaar
gezeid: Weet je wat, zeit ze, pas op dat die
schilder je geen kool stooft met Riekje. Wat?
zei ie: die vogelverschrikker, die landlooper met
zijn kalen jas en zijn bandietengezicht? Nou,
nou, zeit ze, Hans Jochem zeit het, zeit ze. En
zoo heeft de molenaar het dan toch achter zijn
oor geknoopt."
Uit zijne verdere mededeelingen vernam ik ook
nog, dat het op de plaats, waar ik zat, niet „zuiver"
was. De duivel had namelijk, toen hij van Span-