N°. 156.119e Jaargang. 1876. Dinsdag 4 Juli. Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen, Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiên20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz,: van 1—7 regels f 1,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte, Hoofdagent voor België en Frankrijk: de firma Havas, Lafeite C°. te Brussel en Parijs. RIJKS-BELASTINGEN. Middelburg, 3 Jul De schilder Baardman. MIDDELBURG OlIRANT. Door burgemeester en wethouders van Middel burg wordt het volgende bekend gemaakt, De burgemeester van Middelburg maakt bekend: dat bij hem ontvangen en aan den ontvanger der directe belastingen ter invordering is verzonden het door den provincialen inspecteur der directe belastingenenz. te Middelburgden 24en Juni 1876 invorderbaar verklaard kohier der personele belasting no. 2 voor het dienstjaar 1876/7met uitnoodiging aan ieder wien zulks aangaat, om na bekomen kennisgeving van zijnen aanslagten spoedigste het door hem verschuldigde te kwijten; met herinnering tevensdat de bezwaren, welke dienaangaande mochten bestaan, binnen drie maan den na heden behooren te worden ingediend terwijl hij voorts de belastingplichtigen die in den loop des dienstjaars een perceel verlaten, zon der daarin eenige roerende goederen of iemand in hun dienst achter te laten, indachtig maakt op de gunstige bepaling van art. 7 der wet op de personeele belasting van den 9® April 1869 (St. no. 59.) Middelburg, den 28en Juni 1876. De burgemeester voornoemd, (Get.) SCHORER. Onze Haagsahe correspondent schrijft ons het volgend^: „Geen moeilijker onderwerp voor een geschied schrijver dan de interne politieke geschiedenis van zijn eigen land; vooral die zich eenmaal aan de politieke geschiedenis van Nederland waagt en iets meer leveren wil dan de geschiedenis der uitwen dige politiek, de wetten en hoe ze tot stand komen, zal dit ondervinden. Want de ware politiek wordt niet afgespeeld op het tooneel, ten aanschouwe van het geheele publiek, maar achter de scher men, in den regel op plaatsen verre van den schouwburg zeiven gelegen. De meeste politieke voorvallen geschieden vaak zóo zeer in 't geheim en worden in den regel zóo zeer in 't geheim voor bereid, dat het den niet ingewijde uiterst moeilijk is achter die interne geschiedenis der politiek van Nederland te komen. Van geene gebeurtenissen is dit meer te getuigen dan van ministerieele cri sissen. Men leest in de dagbladen dat A B of C bij den koning geroepen zijn, dat D ot E aan dit of dat hotel van de residentie zijn afgestapt, dat F een langdurig bezoek afgelegd aan G, of H eene conferentie gehouden heeft met I., enz., enz. Al die berichten, indien ze waar zijn (want dik wijls zijn ze onwaar, gelijk tot heden bijv. het 11. Naar het Duitsch van August Becker. {Vervolg.) Uitgeput door de vermoeienissen en de aandoenin gen van den dag lette ik eigenlijk zeer weinig op het gezelschap. Zelfs de deftige heer, die met de pijp in den mond statig het vertrek op en neêr loopt, mij hij de spijzen die mij voorgezet worden beleefd „smakelijk eten" wenscht en er als een do- minè uit ziet, 't geen hij ook is, kan mij door zijn nieuwsgierig gezicht, waar de lust om mij uit te vragen op geschreven staat, niet opwekken. Hij heeft, naar het schijnt, een kunstenaar iu mij ont dekt en neemt een voorwendsel te baat, om mij meê te deelen, dat op 'toogenblik hij „mijnheer den graaf" in de nabuurschap ook een schilder uit de hoofdstad logeert. Daar echter de molenaars in de nabuurschap mij meer interesseeren dan de graven, weet ik hem door eene schijnbaar onver schillige vraag te ontlokken, dat er werkelijk een molenaar Brandt in den omtrek woont, terwijl ik er vervolgens ook behoedzaam en zonder mij te verraden achter kom, dat er althans in de laatste tijden geen bruiloft bij dien molenaar geweest is. bericht dat de heer van Reenen door den koning naar het Loo was ontboden onwaar is) of indien ze werkelijk met de ministerieele crisis in verband staan (hetgeen mede zeer dikwijls het geval niet is), spruiten voort uit onbescheidenheid of losse gezegden, maar geven in den regel hoegenaamd geen of een valsch licht aangaande de richting, waarin eene oplossing van de crisis beproefd wordt. En daar hier te lande de politieke mannen geen gedenkschriften opstellen, ol althans niet voor den druk bestemmen, blijft in den regel die allerin- fiemste politieke geschiedenis, waarvan de kennis toch van zooveel belang voor de natie is, voor het levend en de volgende geslachten geheel ver borgen. „Geen wonder waarlijk, indien de geschiedschrij ver, met de feiten onbekendfaalt of onbillijk wordt! Om die klippen te ontzeilen spanne hij alle krachten in, en make een zorgvuldig gebruik van de weinige lichtstralen, die nu en dan in de geschiedenis eener ministerieele crisis vallen. Dat dit niet altoos met genoeg zorg gebeurt, zag ik ook dezer dagen nog. Bij het lezen van het keurig „In Memoriam", door professor Buijs in de Gids aan Groen van Prinsterer gewijd, trof mij de vol gende zinsnede: „Wave hem [Groen] de macht gegeven geworden om zijne denkbeelden in de practijk te verwezenlijken, het dualisme had dan eene oplossing moeten vindende natuur h'ad voor de leer of de leer voor de natuur onder gedaan. De aureool welke nu zijn naam omgeeft, zou mis schien minder schitteren, had men van hem de toepassing gevergd; maar wie weet of het niet tot meer volkomen bevrediging van zijn leven zou hebben hijgedragen." (Gids, Juni bl. 543). Ver gis ik mij, dan vraag ik verschooning; maar ik meen hierin te vinden de uiting eener bevreemding, bij velen bestaande en eerst zeer onlangs aan mij ontnomen, dat men, gegeven de groote talenten, den invloed in de volksvertegenwoordiging, de maatschappelijke stelling van den leider der in den lande zeer sterk vertegenwoordigde antirevo lutionaire partij, den heer Groen nooit eene porte feuille heeft aangeboden, en zoo men leden zijner partij nu en dan in de regeering riep, opzettelijk den leidsman voorbij ging om een van de volge lingen te verkiezen. Deze bevreemding is, of was, vrij algemeen; zoo herinner ik mij eene plaat uit den Spectator (uit den tijd toen dit nog een amusant weekblad was), waarop Groen met erger nis zijn in het ministerpak gestoken geestverwant van der Brugghen aanstaart en klaagt dat hij zelf, het hoofd eener goede school, het nooit zoo ver heeft kunnen brengen. „Bij mij is deze bevreemding echter weggenomen door de kennismaking met Groen's laatste poli tieke geschriftHoe de onderwijswet van Dit was mij voor heden genoeg; ik verlangde naar mijne kamer. Voor den dominé was het korte onderhoud voldoende geweest, om mij met een warme handdruk een goeden nacht te wen- schen. Na trap op, trap af, naar het voor mij bestemde vertrek geleid te zijn, viel ik weldra in een diepen slaap. In mijne droomen vocht ik met den hond van de molenwerf die zich losgerukt had en mij naar de keel vloog; hij had het gezicht van Hans Jochem en wilde mij verslinden, zooals deze zijne boterhammen deed. Van schrik ont wakende hoorde ik gedruisch op de binnenplaats, de hoefslagen van een paard, heen en weêr spre ken enz., en tegen mijne zoldering zag ik een lichtschijnsel. Haastig uit het bed gesprongen en naar het venster gesneld, ontwaarde ik echter dat het schijnsel afkomstig was van eene onschuldige stallantaarn, waarmede de huisknecht een jongman bijlichtte, die een paard besteeg. Tegelijk riep eene meisjesstem beneden mij „Wilt ge dus nog in den nacht terugrijden, mijnheer Lind? Is het waar, dat er zulk gevaar lijk gespuis in den omtrek rondzwerft?" „Hans Jochem zegt het!" antwoordde de ruiter lachend met eene stem, die ik heden reeds aan den Boschmolen gehoord had, „Dan moet het wel waar zijn", hernam het meisje. „Nu, dan wensch ik u behouden reis, en groet Riekje van mij." Riekje Zou Riekje dan inderdaad op den Bosch molen wonen „En wilt gij zoo goed zijn", sprak de ruiter op 1857 tot stand kwam. Den 17en Decem ber 1875 ter perse gegaan, werd dit boek weinige dagen daarna uitgegevendaarin nu lees ik, op bl. en volgende, het bewijs dat, zoo aan Groen de macht niet is gegeven om zijne denkbeelden in de practijk te verwezenlijken, om zijne leer toe te passen, dit aan niemand anders dan aan Groen zelf mag geweten worden. Op die bladzijden komt namelijk een advies voor, een gevraagd advies, den 23en Mei 1856, dus te midden van de door Tiet petitionnement tegen de onderwijswet in het leven geroepen crisis, waarin Groen aan den koning zijne meeningen blootlegde „over de mogelijkheid en wenschelijkhcid eener hervorming in bestuur en wetgeving," en aan een eventueel kabinet zijner formatie reeds de eerste stappen op den weg van handeling aanwees, 't Is waar, de kabinetsforma tie- werd hem niet opgedragen, maar wie het ad vies leest zal dit waarlijk niet onnatuurlijk achten. In de eerste plaats omdat hij duidelijk te kennen gaf voor de toepassing zijner leerstukken te huive ren, onder anderen om de „velerlei werkzaamheden" van het ministersambt, om zijn „gevorderden ouder dom" NB. bij was destijds 54 jaren oud, omdat hij „in zijne vrije positie grootendeels zijne kracht gelegen achtte" enz. enz. Schijnen deze bezwaren reeds eene den practischen staatsman niet passende, en niet minder dan ontstuimigheid gevaarlijkeschuchterheid te verraden, de echt Groeniaansche onbestemdheid van het in het advies ontwikkeld plan maakte het niet ongeraden slechts, maar onverantwoordelijk om de leiding van 's lands zaken aan den steller toe te vertrouwen. Hij is geen voorstander van rechtstreeksche verkiezingen, maarhet stelsel „is er nu eenmaal" Ook „ver andering in het systema" van provinciale- en ge meentewet is, evenals voor de kieswet „niet denk baar." Verhooging van census raadt hij af, verkla rende dat het bij hem „nog onzeker is of niet verlaging van den census, waartoe hij echter ook niet zou willen raden, meer waar borg eener goede keuze leveren zou." Tegen de „onbeduidendheid der periodieke drukpers" moet iets gedaan worden, maar men moet geen voedsel geven aan de „verdenking alsof de vrijheid van drukpers bedrei-gd wierd." Eu aan het slot van al deze frasen van geven en nemen, de nevelach tige betuiging: „ik zie geene wezenlijke bevredi ging, geen waarborg der toekomst van het land en van het huis van Oranje dan in eene staatkunde gebouwd op christelijke» grondslag, die alle ge zindheden én in het streven naar suprematie stuit, én bij rechtmatigen en ook voor den staat onmis bare» invloed handhaaft, èn vooral tegen politieke leerstellingen, waarvan ongeloof de wortel en om wenteling de vrucht is, beschermt." Eilieve wie, met eenig politiek inzicht begaafd, zou een konink gedempten toon, zich van het paard naar een venster beneden mij overtuigende, „ook juffrouw Sophie van mij te groeten." „Dat zal ik doen. Goeden nacht, mijnheer Linde 1" Op dit oogenblik kreeg het paard de sporen, draafde door de poort de straat in, waar de galm zijner hoefslagen allengs in de nachtlucht wegstierf. V. Toen ik ontwaakte regende het. Millioenen vallende droppels ruischten door de goten en kletterden op het dak. Het was reeds sinds lang dag, mnar 't licht was slechts eene grauwe sche mering, die, tusschen de witte venstergordijnen door, op mijn verdrietig gezicht viel. Wie ooit door slecht weêr eenigen tijd opgehouden is in eene kleine stad, die hij slechts als hoofdkwartier voor zijne bezoeken in de omstreken had gekozen, kan mijne ontstemdheid eenigzins begrijpen. Mis schien zou ik weken lang in dit bekrompen nest opgesloten zitten, zonder een voet buiten de poort te kunnen zetten. En waarmeê zou ik mijn on geduld temperen, den tijd verdrijven? Te lezen is er gewoonlijk niets dan familiebladen en stuivers magazijnen. En met de menschen kan men weinig spreken, want het kost groote moeite den juisten toon met hen te treffen en hunne gevoelens en inzichten niet te kwetsen. En toch zou ik nog liever eenige weken in zulk een plaatsje doorbrengen, waar de patriar lijk besluit willen contrasigneeren, waarhij 's lands hoogste belangen werden opgedragen aan den steller van dit program, alleen niet nevelachtig op éen enkel punt, waar het kettermeesterachtig „vooral" politieke en religieuse geloofsvervolging voorspiegelt „Meen niet dat deze historische herinnering strek ken moet om de nagedachtenis van Groen in oneer te brengen. Op mij althans heeft de lezing van dit stuk, waarvan 't mij zeer verbaast dat de pers zoo weinig notitie genomen heeft, een ganseh anderen indruk gemaakt. Vroeger stelde ik Groen als politiek man zeer veel lager dan als geschied schrijver; ook thans hecht ik meer waarde aan den historiograaf dan aan den politieker, maar iu de laatstgenoemde hoedanigheid heeft dit stuk hem toch zeer in mijne achting doen rijzen. De anti revolutionaire leer, waarop met meer recht Groen's woord van toepassing is dan op de libe* rale partij, tot welke hij het richtte, „staatkunde,' die meer op bespiegeling dan op werkelijkheid aeht geeft", de antirevolutionaire leer is niet berekend op de practijk. Hij die, de kracht zijner beginselen kennendezich met allerlei voor wendselen van de toepassing verre houdt en den schijn van vrees boven de zekerheid van een fiasco verkiesttoont meer politiek gevoel dan menig minister van onze dagendie „bouwen gaat zonder de kosten te hebben berekend". Het voor beeld van van der Brugghen, die 'topenlijk er kende, het voorbeeld van van Lijndendie't door daden toonde, maken openbaar dat er met en naar antirevolutionaire beginselen niet te regeeren valt; ook het voorbeeld van Groen leert ons dat de bekwame leider dezer partij daar zeer goed van overtuigd was. Daarom leze en overwege men het advies aan den koning in het aangehaald werk, en ik geloof dat men tot de overtuiging komen zal dat Groen's schranderheid hem ook in ditvoor vele hoofden zoo gevaarlijk tijdstip niet veriaten heeft; maar tegelijk zal men gaan inzien dat er voor de antirevolutionaire partij, als regeerende partij, zooveel vrees niet behoeft te bestaan. Roep haar tot handelen op, en hare onmacht om te handelen blijkt; tenzij ze zelve zoo verstandig is van hare „vrije positie" te ver kiezen boven de „velerlei werkzaamheden". „Doch het hoofddoel van dit schrijven is een voudig dituit Groen 's boek aan te toonenboe de ware voorvallen uit eene ministercrisis eerst na 20 jaren toevallig kunnen uitlekkenen hoe gevaarlijk men doet met over dergelijke crisissen aan alle berichten en geruchten geloof te slaan, die de eerste de bestein den regel volslagen onbevoegde, daarover gelieft te verspreiden." chale gemoedelijkheid geen eisehen stelt, dan jaren lang te moeten leven in eene middelmatige stad, waar men zich altijd moet neêrsehroeven tot de laagte van het algemeene peil; waar men altijd te voren weet wat men hooren zal, en waar allen gelukkig zijn in den waan, dat hun draaior gel de schoonste muziek maakt en hun bekrompen horizont de wereld omvat. Ik mocht mij dus in zekere mate gelukkig rekenen te Lippenwalde aangeland te zijn, waar men zelfs met den besten wil de pretentie niet kon maken, dat men het middelpunt was van het heelal. In de eerste plaats schreef ik naar de hoofdstad om mijn koffer en mijne schildermaterialen. Ver volgens zette ik mijn naam in het vreemdelingen- boek. Toen ik beneden kwam stond mijn ontbijt reeds klaar en werd mij de koffie gebracht door de dochter des huizes, een aardig meisje met een open gelaat en heldere oogen, die zij niet zonder nieuwsgierigheid en belangstelling op mij liet rus ten. Op mijne vragen gaf zij gepaste en schrandere antwoorden. Doch ik wachtte nog met het inwin nen van informatiën, om het doel mijner komst niet voorbarig te verraden. Gewapend met eene parapluie, die ik ter leen had gevraagd, wandelde ik het stadje door, om merkwaardigheden te zoe ken die er niet waren, en kwam terug tegen den tijd van het middagmaal, dat ik met eenige amb tenaren cn handelsreizigers deelde. Daarna gingen wij allen aan 'trooken en onderwijl schetste ik, van uit het venster, eenige oude houten gebouweB, die aan de overzijde stonden'.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1