B-U IT ESTLAND.
Ingezonden Stukken.
Handelsberichten,
Algemeen Overzicht,
Graanmarkten enz,
f
ft
ft
ft
f
ft
ft
De heer J. J. P. Hector stelde voor 40.
De heer Verkuyl Quakkelaar vond dit te weinig
en wenechte f 45 te bepalen.
De heer van TJije Pieterse stelde, met het oog
op de gemeente-finaneiën voor het bedrag te stel
len op 50, hetwelk hij niet te hoog achte.
De heer Pot ondersteunde het voorstel van den
heer van Uije Pieterse, de heer Callenfels dat van
den heer j. J. P. Hector en wel op de vroeger
reeds door hem uitvoerig uiteengezette gronden.
De heer J. J. P. Hector zag geen bezwaar voor
de gemeente-finaneiën bij een schoolgeld van /40,
want daardoor zal het schoolbezoek bevorderd
worden. Zelfs zou hij, indien de gemeente in een
beteren financieelen toestand verkeerde, de eerste
zijn om voor te stellen kosteloos onderwijs te
verstrekken, daar goed onderwijs een allereerste be
hoefte is. Overigens merkte hij op, dat bij aan
neming van het voorstel van den heer van Uije
Pieterse om f 50 schoolgeld per leerling te heffen,
zij die nu f 36 betalen alleen voor de vakken van
lager onderwijs, benevens de Fransche taal, dan f 14
meer zullen moeten betalen.
Dit laatsle gaf den heer Pot aanleiding om
alsnu het voorstel van den heer Hector te onder
steunen, waarna de heer Ockers zijn ondersteuning
verleende aan dat van den heer van Uije Pieterse,
welk laatste thans in stemming gebracht en met
5 tegen 4 stemmen aangenomen werd, zoodat het
schoolgeld alsnu op 50 is bepaald. Tegen stem
den de heeren Callenfels, J. J. P. Hector, Pot en
Verkuyl Quakkelaar.
De zitting wordt gesloten.
De regeering van Moerad V als sultan van
Turkije begint onder hoogst ongunstige omstandig
heden. De oorlog met Servië, hoewel nog niet
officieel verklaardschijnt toch reeds een aanvang
te hebben genomen. Verscheidene dagen reeds
heerschte algemeen de overtuiging dat zulks onver
mijdelijk was. De Politische Correspondenz meldt
dat hoewel de vijandelijkheden eerst tegen den 4en
Juli a. een aanvang zullen nemen, reeds eenige afzon
derlijke vrijkorpsen de Drina zijn overgetrokken
en bij Uziza de grenzen overgegaan. De Peters-
burgsche Gazette de la Bourse, heeft van zijn
correspondent te Zara (in Dalmatië) bericht ont
vangen, dat Servië den oorlog heeft verklaard
en dat het Servische leger reeds het Turksche
grondgebied is binnengerukt. Is dit bericht juist
dan berust de beslissing over het lot van het
Oosten thans aan het kanon, want de mogendhe
den zijn overeengekomen onzijdig te blijven in
den binuenlandschen strijd en dus de Porte aan
haar lot over te laten.
Alles zal er dus van afhangen of zij de kracht
zal hebben haar oproerige onderdanen tot gehoor
zaamheid te dwingen. Dit schijnt bijna onmoge
lijk, want het aantal opstandelingen zal thans
met iederen dag toenemen. Zij heeft wel haar
genoegen betuigd aan den prins van Montenegro
over de neutraliteit die hij heeft in acht genomen,
maar hoe lang zal deze nog duren Zoodra de
Serven het met den strijd ernstig meenen zullen de
Montenegrijnen dien niet rustig aanzienmaar ter
stond hun stamgenooten ter hulp snellen.
De hoofden der Bosnische opstandelingen hebben
reeds een manifest uitgevaardigd waarin zij prins
Milan van Servië als koning van Bosnië erkennen,
terwijl de hoofden in de Herzegowina in een der
gelijk manifest den prins van Montenegro als hun
hoofd erkennen gedurende den oorlog tot vernieti
ging der Turken. De legerkrachten van de vij
anden der Turken worden dus aanmerkelijk
versterkt.
Daarenboven is de toestand op andere punten van
het Muzelmansche grondgebied allerellendigst. In de
Daily News van Vrijdag jl. werden mededeelingen
gedaan omtrent afschuwelijke wreedheden in Bul
garije gepleegd, niet alleen door de opstandelingen
maar ook door de Turksche troepen die den op
stand moesten onderdrukken. Den volgenden dag
had hieromtrent eene interpellatie plaats in het
Engelsche lagerhuis, waarbij lord Derby verklaarde
dat hij niets met zekerheid van de zaak wist,
dus ook het bericht van Daily News niet kon
weerleggen. Van Turksche zijde werden die on
gunstige berichten geheel geloochend of als
niets beteekend voorgesteld. Het gebeurde schijnt
echter van zeer ernstigen aard te zijn geweest,
want volgens de Russische bladen, hebben de
Turken de schandelijkste wreedheden gepleegd.
Niet minder dan 150 dorpen moeten verbrand zijn
duizende vrouwen en meisjes mishandeld en als
slavinnen weggevoerd en 200priesters en onderwijzers
in de gevangenis geworpen of vermoord, zoodat
algemeen diepe verslagenheid heerscht. Indien de
Turken op deze wijze den opstand denken te
onderdrukken zullen zij zich vergissen, want niet
alleen zal het aantal opstandelingen daardoor sterk
toenemen, maar ook de publieke opinie in Europa
zich geheel tegen het rijk der Osmans wenden.
Het opgewekt fanatisme der Muzelmannen breidt
zich ook elders uit. In het begin dezer maand
heeft te Marokko een Muzelman met een dolk
in de hand door de straten goloopen, roepende:
„Muzelmannen wreken wij ons op onze vijanden
Hij heeft elf Israëlieten met zijn dolk getroffen,
waarvan twee zijn gestorven en verscheidene in
gevaar verkeeren. De vice consuls van Amerika,
ItaliëEngeland en Spanje hebben waarborgen
geëischt voor de veiligheid van het leven en de
bezitting der Europeanen en den gouverneur der
plaats gebrek aan waakzaamheid verweten.
Zooals men zich zal herinneren is eenige dagen
geleden in de Fransche kamer van afgevaardigden
de wensch uitgesproken dat een einde zou worden
gemaakt aan vervolgingen tegen personen die aan
de commune hebben deelgenomen. Met genoegen
verneemt men dat daarmede door de regeering
rekening is gehouden. In het Journal officiel
is een brief van maarschalk Mae-Mahon aan den
minister van oorlog opgenomen, waarin de presi
dent der republiek last geeft, dat geen vervolgin
gen meer moeten plaats hebben behalve tegen de
zoodanigen „die noch het leven, noch de vrijheid
der personen, noch hun eigendommen hebben out
zien om aan hun eigen wraakzucht of begeerigheid
voldoening te verschaffen, of de zoodanigen die
den opstand hebben voorbereid, georganiseerd of
geleid." In dat geval moet eerst nog aan het
ministerie een voorstel tot vervolging worden ge
daan met opgaaf der motieven, waarom die noodza
kelijk wordt geacht. Het ministerie zal dan eene
beslissing nemen. De brief van den maarschalk
is vergezeld van een besluit, waarbij aan 87 ver
oordeelden volkomen gratie wordt verleend.
Een voor de regeering gunstig verschijnsel zijn
de pogingen die door het linkercentrum worden
aangewend om overeenstemming en eensgezindheid
tusschen de verschillende groepen van de linkerzijde
te handhaven en te bevorderen. In eene bijeen
komst van genoemde fractie ter bespreking van
het wetsontwerp betreffende de gemeentebesturen,
werd door verschillende redenaars het voorstel der
regeering gesteund en besloten zoo mogelijk ook
daaromtrent overeenstemming met de andere groe
pen te bewerken.
De commissie voor genoemd wetsontwerp heeft
het rapport van den heer Jules Ferry gehoord en
vastgesteld. Bij wijze van overgangsmaatregel
wordt daarin een wet voorgesteld van slechts drie
artikelen. Het eerste strekt tot afschaffing der
wet van 1874; het tweede verleent voorloopig tot
vaststelling der organieke wet aan de regeering
het recht tot benoeming van maires in hoofdplaat
sen van de departementen, arrondissementen en
kantons. Het derde bepaalt, dat de gemeenteraden
zullen worden opgeroepen om hun maires te kiezen
Van de 36,000 gemeenten zullen in 30,000 deze
verkiezingen moeten plaats hebben een maand na
de vaststelling dezer wet.
Mijnheer de redacteur!
„Een landbouwer uit Walcheren" (zie uwe cou
rant van den 24™ dezer) is immers geen pseu
doniem? welnu dan doet het mij genoegen,
dat althans éen van hen zijn gewoon zwijgen
heeft afgebroken en naar de pen gegrepen om
den aanval af te slaan, die in het verslag van
de algemeene vergadering van landbouw, gehouden
te ColijnSplaat, voorkomt en opgenomen is in uw
n° van 18 Juni jl. Wij hebben hier een man aan
het woord, die in hoofdsom ons verteit, dat de
voorlezingen der wandelleeraars hoofdzakelijk het
doel missen, omdat daarin stellingen verkondigd
worden die geen practisch nut hebben, en die niet
te rade zijn gegaan met den werkelijk bestaanden
toestand. Ziet, zegt de landbouwer, het meest
sprekend contrast, de heeren landbouwers geven
het na jaren met hunne nieuwe theorieën op, hoe
wel de boer van onze zijde op eenige gemeten
gronds zijn hooge pacht betaalt en een vrij talrijk
huisgezin onderhoudt. Is dat een bewijs van onze
domheid of van uwe lichtvaardige ingenomenheid
met nieuwe theorieën? Laat ons onzen weg
begaan
Die redeneering berust op het onverbiddelijke
van het goede eindcijfer. Kan zij aangenomen
worden met dezelfde onwrikbare zekerheid als
waarmede zij gedaan wordt? Is de tegenstelling
zuiver? Wij zullen zien. Vooreerst laat zich
niet alleen denken, maar is het onbetwistbaar zeker,
dat verreweg de meeste hofsteden, waar nieuwe
theorieën tot heden werden toegepast, meer het
karakter droegen van weelde-artikelen, dan wel
dat van een middel van bestaan. Dat nu een
artikel van weelde ter bereiking van een of ander
doel, al is het slechts om de oogen van anderen
te openen, nooit een bron van rijkdom of voor
deel kan worden, spreekt van zelf. Meestal legt
men aan zulk eene onderneming geld toe. Maar
daarenboven zou een onderneming van dien aard
ook ten doel kunnen hebben zich een solide be
zitting te verschaffen, ter verbetering en uitbrei
ding waarvan men niet schroomt groote sommen
te besteden, en waarbij men op eene zekere
hoogte voldaan is. Werd dit waarheid bevonden,
dan verloor de gemaakte tegenstelling geheel hare
kracht. Het verwondert mij dat door den ge-
achten schrijver deze gedachten geheel over het
hoofd gezien zijn, vooral daar tot heden uit geen
enkel feit gebleken is, dat gebrek aan financieel
vermogen aanleiding gegeven heeft tot het „opge
ven". Integendeel heeft dat verschijnsel zich bij
herhaling geopenbaard bij de volgelingen van de
ouderwetsche methode. Gedurig zien wij land
bouwers, die of in het openbaar of in het verbor
gene ons den indruk geven, dat zij overvleugeld
zijn geworden door de veranderde omstandigheden
en in den maalstroom der bedrijvigheid financieel
vernietigd worden. Laat jongere landbouwers hen
opvolgen, die meer van den boom der kennis ge
geten hebbenwij zien ze tot ons genoegen niet
alleen een bestaan vinden maar zelfs vooruitgaan.
Moet de gemaakte tegenstelling scherp in het
oog gevat worden, dan dient ook niet vergeten,
dat de soberheid van sommiger levenswijze voor
zeker weinig onkosten aan het bedrijf oplegt, dat
wel ten goede van de zaak in het algemeen komt,
maar nooit in aanmerking kan genomen worden
als een bewijs van landbouwkunde.
Dit zij alleen aangestipt om te doen uitkomen
dat de indruk, dien de „landbouwer uit Walcheren"
ons door zijn betoog wil geven, niet zoo onbe
twistbaar is, als waarop die bij den eersten oogop
slag wel aanspraak schijnt te mogen maken. Maar
eene nog andere en meer omvattende vraag is het
of beide partijen (ik zonder altijd enkelen uit)
zich wel altijd helder" bewust zijn waarom het
toch eigenlijk te doen is. In een redeneering en
bovenal bij ouderlingen strijd is het altijd van groot
belang dat het vraagstuk zuiver gesteld wordt.
Laat ons zien of wij het vermogen. Het is voor
ieder duidelijk dat meer dan ooit een groot belang
wordt gesteld in het landbouwkundig bedrijf, niet
alleen door mannen van het vak, maar ook door
hen, die geheel daarbuiten staan. Jongelingen
van goeden huize maken zich op om met ploeg
en egge de schatten aan den grond te ontwoekeren.
Er is gisting ontstaan. Kon de landbouwer van
vroegere dagen zich verheugen in het vergeten
burgerschap, ja zieh in eene betrekkelijke maat'
schappelijke rustigheid neervleien, thans zoo niet
meer. Langzamerhand vormt er zich om hem heen
eene grooter schare van belanghebbenden bij zijn
bedrijf. Hen dringt de stroom der breede maat
schappij. Met hun geld en telkens meer geld
sporen zij hem aan om zijne granen, vee enz. te
verbeteren, te vermeerderen, in een woord zijn
voortbrengingsvermogen uit te breiden. Doet hij
dit niet, welnu! een ander is gereed te beproeven
wat men eischt; want men eischt het, omdat het
nu eenmaal niet anders kan.
Inderdaad zoo is 't't is niets minder of meer
dan een quaestie van te zijn of niet te zijn. De
landbouw wordt uit een geheel ander oogpunt dan
vroeger beschouwd. Hij is een groot gedeelte van
onzen maatschappelijken rijkdom. Hij is de grond
slag waarop ook onze commercieele en industrieele
toestand rust. Een mislukte oogst zoowel in de
Oostzee als in Amerika, ja zelfs in Australië, laat
zich gevoelen in verschillende draden van het
maatschappelijk bedrijf. Het oog van den hande
laar en van de mannen der nij verheid niet minder
dan dat van den landbouwer rust vragend op het
gelukken of mislukken, het meerdere of mindere
van den oogst. Het verschil tusschen beiden ligt
slechts in het middellijke of onmiddellijke van ver
lies of winst.
Die belangstelling, eenmaal opgewekt, stijgt van
dag tot dag. De voortdurende uitbreiding van
handelsbetrekkingen, de meerdere verwerking der
landbouw- en veeproducten, de gemakkelijkere,
goedkoopere en snellere correspondentie, de meer
gespannen concurrentie, dit en zooveel meer laat
een onweerstaanbaren invloed gevoelen.
Welke is de stelling die de landbouwer daarte
genover heeft aan te urmen? Aan ontkomen van
dien drang valt ni:t te denken. Te doen alsof
hij niet bestond evenmin. Bij iedere verkooping
of verpachting wordt hij er op zeer onzachte wijze
aan herinnerd. Telkens komt de vraag van de
bevende lippen „hoe moet het er komen?" Zal
grootere krachtsinspanning, bezuiniging hier, in
krimping daar den landbouwer iets baten? Moge
lijk ja maar toch op den duur kennelijk veel
te weinig. Neen, zegt de wetenschap, houd met
mij rekening, laat ons aan de voeten van moeder
natuur gaan zitten, laat ons hare geheimen bespie
den, hare vingerwijzingen ter harte nemen, uit de
verschillende waarnemingen een ervaring trachten
te verkrijgen en tot het logisch verband tusschen
de dingen trachten te komen, om zoo tot vaste
wetten op te klimmen.
Maar ziedaar juist de weg welken de Waleher-
sche landbouwer over het algemeen niet wil inslaan,
hoe driDgend ook de nood hem is opgelegd. Daar
mede is niet gezegd dat hij in het afgetrok-
kene het wetenschappelijk beginsel zal bestrijden;
menigeen zal dit zelfs niet der moeite waard
achten; maar ook zelfs voor den meest onpartijdige
brengt gij dat beginsel nog niet in werking of hij
deinst terug, 't Is niet alleen dat hij een instinct-
matigen af keer heeft van die gehate methode der
gevreesde natuurwetenschappenmaar het gaat
hem zooals ieder wetenschappelijk man een tijdperk
in zijn leven gekend heeft. Wij hebben nooit
hooger begrippen van onze bekwaamheden gehad,
dan in den tijd, toen (om het vrij uit te drukken)
de boel nog zoo wat bij ons door elkaar lag. Hoe
meer wij tot eenheid kwamen in ons denken, in
het vaststellen van beginselen, in het met éen
woord komen tot wetenschap, hoe lager de ther
mometer van onze zelfverheffing stond en hoe
breeder het veld van onderzoek zich voor ons
verbaasd oog ontrolde. Dat bij zooveel kennis van
allerlei zaken wetenschap nog zoo duur betaald
moest worden, dat het enkele woordje „logisch
verband" ons zooveel hersenbreken zoude kosten
neen dat wisten wij niet.
Maar en die verklaring durf ik hier gerust
neder te schrijven dat weten ook over het
algemeen de mannen van den landbouwenden stand
van onze dagen nog niet. Daarvoor zijn de ele
menten, waarmede zij ontwikkeld zijn geworden,
te gering van omvang en te los samenhangend
geweest. Als ik evenwel dit beweerdan leg ik
hun geen domheid of onwetendheid ten laste.
Dikwerf heb ik zelfs verbaasd gestaan over hun
fijn opmerkingsvermogen omtrent den toestand van
hunne akkers, de eigenaardigheid van hun vee,
de oorzaak van kwalen en gebreken. Ik zie niet
in, dat men recht heeft tot een dergelijke bewe
ring als men de vruchten in dezen tijd te velde
ziet staan. Blijft men er bij dat dit alles het
gevolg is van den geest van vader Smijtegelt en
Brakel, welnu! 'tzij zoo! maar dan erken ik dat
die mij wel eens op eene andere wijze gehinderd
heeft dan in de uitvoering van het landbouwkundig
bedrijf op Walcheren.
Maar waarop het voornamelijk neerkomt is dit:
de Walchersche boer mist over het algemeen
wetensehappelijken zin. Kennis heeft hij betrek
kelijk genoeg, maar helaas broksgewijze. Hij ge
voelt niets van de waarde van een kennis, die uit
de verschillende en zoo verscheidene verschijnselen
der natuur tot een enkel vast leidend beginsel
voert. Hij zou zijn schouders wellicht voor u
ophalen als gij hem verteldet, dat krachtens de
kennis der wetten, waaraan de hemelbollen gehoor
zamen, sterrekundigen jaren vooraf bepalen dat
op een gegeven plaats het licht van eene nooit
geziene ster tot de aarde zal doordringen.
Hij gelooft niet dat een eenmaal goed beves
tigde natuurwet, op hare beurt weder in
logisch verband gebracht met andere verschijnse
len zeer zeker tot nieuwe en niet zelden verras
sende resultaten voert. Zij hebben geene causaal
inductie of deductie. De verschijnselen blijven bg
hen op zich zelve staan, verbindingen geschieden
nu en dan in zoover zij er onmiddellijk belang
bij hebben en aan het overige storen zij zich niet.
Is dat te verwonderen In het minst niet
Maar kan dat blijven? Zonder als profeet op te
willen staan, geloof ik dat het meer en meer een
onmogelijkheid zal blijken het landbouwkundig
bedrijf te beoefenen zonder wetenschap, alleen steu
nende op broksgewijze kennis. De maatschappe
lijke drang zal van alle zijden te groot en te
machtig worden dan dat de wetenschap niet te
hulp zal moeten komen tot vermeerdering van
landbouwproducten. Nu reeds wordt die profetie
eenigermate vervuldwant ook onder het jonger
geslacht van landbouwers wordt hier en daar de
noodzakelijkheid gevoeld van degelijker onderwijs,
dat ontwikkelt, de krachten van het denkvermo
gen scherpt en aan de uitspraken der rede waarde
doet hechten.
Laat dan de wandelleeraar voortgaan en zich
om een zeker vooroordeel niet bekreunen. Maar
laat hem begrijpen, dat zijn taak dubbel moeilijk
iswant hij heeft niet te geven alleen wat
hij heeft, maar hij heeft het te geven op een wijze
dat de behoefte aan de wetenschappelij ke behan
deling van de landbouwkunde ontwaakt. Dat ge
vaarlijke gevoel van zelftevredenheid en zelfver
trouwen, dat onsamenhangende kennis altijd mede
brengt en zoovele kwasten ook op ander gebied
vormtdat heeft hij weg te ruimen. Laat het
hem doen met geduldzachtmoedig niet opge
blazen. Dan moet de tijd komen dat iedere land
bouwer begrijpt
1° mijn bedrijf veronderstelt kennis;
2° losse, onsamenhangende, verbrokkelde kennis
is nog geen wetenschap
3° de wetenschap verbindt door logisch verband
de dingen met elkanderzet ze zoo uiteen en
neemt ze zoo op.
P. J. Rienstra.
Middelburg 29 Juni. Uit Walcheren alleen
was er matige aanvoer, zich bijna geheel bepalende
tot tarwe en witteboonen. De overige handel in
tarwe was hoofdzakelijk voor verbruik. Jarige
Walchersche tarwe werd onveranderd tot f 10.50
aangebodennieuwe dito f 0.25 lager en f 9.90,
a 10 gekochtroggewin tergerst en Walcher
sche zomergerst behielde dezelfde noteeringende
eerste 7.75 en de twee laatsten ƒ6.25; Walcher
sche witte boonen f 0.25 lager en 11.75 betaald;
dito bruine en paardenboonen onveranderdde
eersten 15.50 de laatsten ƒ9; dito groene erwten
niet meer aangeboden.
gemiddelde marktprijzen.
Versche boter 1.— a 1.10eieren per 100
stuks 3.20.
IPrtizeut van Sïileeten.
Amsterdam, 28 Juni 29 Juni
Tfederl. Cert. Werk. schuld. 24
Certific. dito dito3
dito dito dito4
Aand. Handelmaatschappij5
dito exploitat. Ned. Staatssp.
Loten stad Rotterdam. 3
dito dito Amsterdam.3
België. Cert. bij Rothschild, 2j
Frankrijk. Inschrijvingen 3
Inschi ij vingen5
Rusland. Oblig. 1798/1816. 5
Certific. Inscr. 5e serie 5
Obl.Hope&C°. 18556°serie. 5
dito 1000 18645
dito L. 100 18725
dito L. 100 1873. 5
Loten 18645
Lóten 1866 5
Obl. Hope C°. Leen. 1860. 44
Certific. dito4
Inscr. Stieglitz C°. 2" a 4 L. 4
Obligatiën 1867694
pet.
62$
62A
V
75$
754
ft
98A 98$
ft
1024
1024
ft
92$
96
953
ft
96
954
pet.
r>
100
100
764
86
84
95|
95
n
88$
874
88|
874
328
314
315
303
pet.
86$
854
744
74$
754
744
ft
75$
734