N°. 152.
119e Jaargang,
1876.
Dit 'blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijko nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz,: van 1—7 regels 1,50
iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
BERICHT
Zij die zich voor 1 Juli 1876 op deze
courant abonneeren, ontvangen de nog
in dit kwartaal verschijnende nommers
van het blad gratis.
Middelburg, 28 Juni.
b met 5 tegen 4 stemmen om voor eiken leer
ling een vast schoolgeld voor alle vakken (ook
met inbegrip der wiskunde) te heffen;
FÏ-iTJX.T_JïlJ13rrOISr-
Een en ander over de schilderijen
tentoonstelling te Rotterdam.
Ter gelegenheid van de feesten op den 30cn dezer,
zullen de volgende extra-reizen met de stoom-
barges geschiedenvan Middelburg 8 en 10 uren
's morgens2.305 en 8 uren 's namiddags
van Vlissingen 9 uren en 10.20 'smorgens, en
3.30, 6.30 en 9 uren 's namiddags. Bovendien
zullen beide barges na afloop van het vuurwerk
naar Vlissingen vertrekken.
De gewone diensten blijven doorloopen.
De gemeenteraad van Vlissingen heeft in
zijne beden namiddag gehouden zitting tot hulp
onderwijzer op de school van den heer Sitsen
benoemd den heer B. F. Huis, thans te Leeuwarden.
Naar aanleiding van den in de vorige vergade
ring ingekomen brief van gedeputeerde staten van
Zeeland, bezwaren inhoudende tegen het raadsbe
sluit van 25 Maart jl. tot regeling der heffing van
schoolgelden op de school van den heer Stuart,
is besloten:
a met 5 tegen 4 stemmen, om terug te komen
op bedoeld raadsbesluit 5
c met 5 tegen 4 stemmen, om dat schoolgeld
te bepalen op f 50 per leerling 'sjaars.
Overeenkomstig de beslissing van ged. staten
is besloten het kohier der plaatselijke belasting op
de inkomsten voor 1876 te wijzigen als volgt:
a terug te brengen: P. de Bruijn van
de 2e naar de le klasse; J. F. de Pauw van de 3e
naar de 2eC. Veldheer van de 8e naar de 7e
mevr. wed. J. Staring van de 7e naar de 6e;
Gr. van Boven van de 3e naar de 2e; A. Loois
van de 8' naar de 7e; G. J. Gastenmiller en
H. F. Stijgers van de 2e naar de le; A. deNijs
van de 4e naar de 3e; P. W. Waltman van de 4e
naar de 2e; E. Botticher van de 4e naar de SeM.
Hathij ssen van de 4e naar de 2e; K. de Jager van
de 9e naar de 8eT. C. Dommisse van de 8e naar
Vervólg.)
Hetgeen ik zeide over het gemis van eenig be
paald onderwerp, van een knoop, in de stukken
onzer schilders, verklaart de moeilijkheid om van
hunne werken eene beschrijving te geven. „Een
stal yan binnen", „Een morgenstond", „Ruw
weder", „Schapen op de heide", „Een stadsgezicht",
„Woelende zee", ziedaar wat de 52 bladzijden van
den catalogus bijna zonder afwisseling te lezen ge
ven. Zulke schilderijen kan men bewonderen,
er is inderdaad veel schoons op de tentoonstelling,
ze beschrijven kan men niet, zonder in de ter
men zijner bewondering in dezelfde eentonigheid
te vervallen.
De oude Hollandsche school heeft van deze ge
trouwe nabootsing der natuur bijna eene eeuw
geleefd en zich daarmede eene onvergankelijke
plaats in den tempel van den roem verworven.
Het ware echter onverantwoordelijk onzen kunste
naars te verzwijgen dat zij, twee eeuwen later
uitsluitend op hetzelfde pad hun heil zoekende,
gevaar loopen hun doel te missen. Eene kunst,
die zich met opzet in een zoo beperkten kring van
denkbeelden opsluit, moet aan eenzijdigheid gaan
de 7e; M. H. van Enst, wed. Queysen van de 3e
naar de 2e
b onveranderd te behouden de aanslagen
van eenige andere reclamanten.
In een volgend nommex geven wij het gewone
verslag.
Aan verschillende bladen, ook aan ons, worden
uit Amsterdam gedrukte briefkaarten gezon
den, gisteren onderteekend F. S. van Nierop, en
heden alleen van Nierop, met allerlei „offieieele"
berichten omtrent de ministerieele crisis. Het Va
derland heeft de moeite genomen naar den heer
van Nierop te telegrateeren doch ontving van dezen
ten antwoord dat hij van die berichten niets wist.
De fouten in de namen der genoemd wordende
personen gemaakt, deden overigens reeds veron
derstellen dat men met een grappenmaker te doen
heeftdie zich van een bekenden naam bediend
heeft om anderen er in te laten loopen.
Het Handelsblad doet andermaal uitkomen dat de
ministerieele crisis evenmin ontgaan kan worden door
het aanblijven der tegenwoordige ministers, als
opgelost kan worden door kamer-ontbinding. Het
best zou misschien nog zijn eene reconstructie van
het kabinet door de heeren van Lijnden en van
Goltslein, die beide den meesten steun bij de tweede
kamer gevonden hebben. Dit zou het best zijn,
indien de liberale party niet gereed mocht zijn
het bewind weder te aanvaarden. Dat zij daartoe
niet gereed is, daarvan is het Handelsblad echter
niet zeker.
„De liberale richting, zegt het blad, is
inderdaad de eenige, die, ingeval de eensgezindheid
in hare gelederen hersteld wordt, in staat is de
regeertaak op zich te nemen. Zij heeft sedert 1.866
feitelijk altijd de meerderheid gehad en slechts
door eigen schuld en verdeeldheid is zij machteloos
geweest veel tot stand te brengen; maar tegenover
haar is geen andere party tot dusver op den duur
tot regeeren in staat. Niet alleen het votum van
16 Juni, waarbij zij den doorslag heeft gegeven,
maar de samenstelling van beide kamers duidt aan,
dat de politieke toestand abnormaal zal blijven,
zoolang niet een liberaal kabinet optreedt, dat steun
vindt bij de geheele liberale partij.
„De heeren de Roo en Kappeyne hebben in de
zitting van Vrijdag 16 Juni, zonder dat er tegen
spraak kwam, namens hunne partij gesproken
en daardoor te kennen gegeven, dat zij de ver
antwoordelijkheid voor de gevolgen op zich namen.
Dit blijkt duidelijk uit het officieel verslag der
zitting, dat wij thans vóór ons hebben. Zien wij
juist, dan ligt iu die verklaring de beteekenis
„Wij zijn bereid het bewind te aanvaarden en
hebben ons met onze partygenooten verstaan." Deze
lijden. Veelzijdig is het leven, veelzijdig moet
ook de kunst zijn. Het is bovendien de vraag of
onze tijdgenooten, door hunne voorgangers uit de
17e eeuw tot modellen te kiezen, zich niet op een
onjuist standpunt plaatsen. De geestige beoor-
deelaar dien wij reeds aanhaalden, Eugène Fro-
mentin, zegt, na in korte trekken het tafereel
geschilderd te hebben van de' weergalooze groot
heid en roem, tot welke de republiek der Ver-
eenigde Nederlanden zich in de eerste helft der
17e eeuw ontwikkelde: „Wat bleef aan zulk eene
natie te wenschen over? Éen ding sléchts, iets
zeer eenvoudigs en zeer oorspronkelijks te gelijk:
zij verlangde dat men haar portret zou maken."
Daaraan hebben de schilders uit ons glorie
tijdperk zich gewijd, daarmede hebben zij hun
roem verworven. Die roem was echter stellig
voor een deel te danken aan de eigenschappen
van het model. Indien erkend moet worden,
zooals wel niemand ontkennen zal, dat het
tegenwoordige Nederland bij dat der 17e eeuw in
grootheid achterstaat, is het dan niet eene poging
die zich zelve veroordeelt, door het enkele „por
tret" van onzen tijd te willen bereiken wat door
het afbeeldsel van het voorgeslacht verworven
werd?
Wil men beweren dat onze tijd, ons dagelijksche
leven, met hun weinig pittoreske kleederdrachten
en omgeving, geen aneedotische onderwerpen op
levert, die voor de kunst geschikt zijn? Ik hoorde
die bewering nooit uit den mond van een kunstenaar.
Waarom echter, indien hetgeen wij rondom ons
beide afgevaardigden zouden zich tegenover hunne
richting ten zeerste vergrijpen en zich voorgoed
onmogelijk maken, indien het mocht blijken, dat
zij geen recht hadden aldus te spreken en dat
weder optreden der liberalen slechts op een nieuwe
teleurstelling, wat de samenwerking betreft, uit
loopt. De besliste toon, waarop zy spraken, be
vestigt echter het vermoeden, dat de liberale leden
eindelijk de noodzakelijkheid hebben ingezien, om
met terzijdestelling van persoonlijke quaestiën en-
persoonlijke meeningen hun kracht te vinden in
handelen volgens een vast programma en volgens
gemeen overleg.
„Van harte verheugen wij ons over dit blijk van
toenadering. De leden, die onder liberale vlag ge
kozen zijn, mogen thans hun medewerking niet
onthouden. De liberale richting is volgens hare
beginselen geroepen, de hervormingen tot stand te
brengen, die in zoovele deelen van den staatsdienst
noodig zijn geworden; hun aanhangers in de
tweede kamer hebben bet thans wellicht weder in
bun hand, onder leiding van een kabinet uit
hunne p ar t ij, die hervormingen, allereerst wat het
onderwijs en het leger betreft, tot afdoening te
brengen.
„Wanneer dus Z. M. de koning mocht besluiten
de samenstelling van een ministerie aan een man
van de liberale partij op te dragen, dan verwach
ten wij, dat het welslagen dezer opdracht de be
teekenis bebbe, niet van een nieuwe, twijfelachtige
proefneming, maar van het oprecht en standvastig
voornemen om samen te werken en daardoor met
vrucht te arbeiden."
Het dividend dat aan de aandeelhouders der
Nederlandsche Handelmaatschappij over 1875
wordt uitgekeerd bedraagt blijkens het verslag,
uitgebracht op de gisteren te Amsterdam gehou-
dene algemeene vergadering 58 per aandeel van
j 1000. De vergadering werd door 67 aandeel
houders bijgewoond, die op voorstel van den heer
Schill aan de directie hulde brachten voor haar
beheer.
De belangstelling in het 30» landhuishoudkun-
dig congres te Amsterdam is niet toegenomen.
Zoowel de atdeelingen als de algemeene vergadering
waren gisteren zeer slecht bezocht. Op die vergade
ring werd alleen besloten het volgend congres te
Assen te houden en werden tot leden van het be
stuur daarvan benoemd de heeren mr. B. W. A. E-
baron Sloet tot Oldhuis, eerevoorzitterm'. L. O.
Gratama voorzitterjhr. mr. A. W. van Helthe
tot Echten, vice-voorzitterdr. H. van Hall, secre
taris mr. A. ten Oever, tweede secretaris; mr.
G. L. W. Vos, penningmeester en verder de heeren
zien te kort schiet voor de kunst, hare stof niet elders
gehaald? Eene geheele school van Fransche en
Belgische schilders zoekt hare inspiration in het
Oosten; op deze zelfde tentoonstelling vindt men
van den Brusselaar de Famars Testas eene „Straat
in Damaskus," waar de brandende zonnegloed, de
op den hel verlichten achtergrond scherp zich
teekenende figuren doen zien dat deze kunstenaar,
schoon in het land der nevelen geborenvoor de
beelden en lijnen van het Oosten oog en gevoel
heeft. Weder voeg ik er bij dat deze schilderij
op de tentoonstelling dadelijk een kooper gevonden
heeft; bewij3 dat onze kunstliefhebbers niet uit
sluitend naar Hollandsche landschappen, zee- en
stadgezichten vragen. Hoe komt het dat geen
enkel stuk op deze schilderijen-verzameling ver
moeden doet dat Nederland onder de keerkringszon
den schepter zwaait over een volk van millioenen
zielen, in welks midden duizenden zijner zonen
aanhoudend arbeid en vermogen zoeken? Hoe is
het mogelijk dat niemand onzer kunstenaars nog
op het denkbeeld gekomen is in die natuur van
onbeschrijfelijke pracht, in die wereld van vreemde
typen en figuren, nieuwe indrukken voor zijn oog,
nieuwe verven voor zijn palet op te sporen?
Ik deed reeds opmerken dat op deze tentoon
stelling slechts éene nuditeit, en van een vreemde
ling, te vinden is. Ik wensch niet dat aan
de wanden der tentoonstelling op de Cool-vest
meer dergelijke voortbrengselen te vinden moch
ten zijn, ofschoon ik in bet belang onzer knust
hoop dat in de afzondering der ateliers de voor
rri>'. H. van Lier, m'. baron de Vos van Steenwyk
A. W. Westra van Holthe en dr. W. Hesselink.
De Staats-courant bevat de internationale tele-
graaf-overeenkomstden 22ea Juli 1875 te
St. Petersburg gesloten tussehen de gevolmach
tigden van DuitschlandOostenrijk BelgiëDe
nemarken, Spanje, Frankrijk, Griekenland, Italië,
NederlandPerziëPortugalRuslandZweden,
Zwitserland en Turkije.
Aan belanghebbenden wordt in de Staats-courant
medegedeelddat de datum der in 1876 te Bata
via te houden koffieveilingen volgens nader
bericht van den gouverneur-generaal van Neder-
landsch-Indiëin zoover is gewijzigd dat de derde
en vierde veilingenvroeger respectievelijk op
13 October en 10 November 1876 bepaaldéen
dag later zullen plaats hebben.
Men schrijft ons uit Rotterdam
Wij beleven hier een ware revolutie. Niet echter
van Sofia's gaat die uit, maar eenvoudig van
depothouders der broodfabriek. Onder die depot
houders heerschte sinds lang een oproerige geest.
De maatschappij die de broodbakkerij in het leven
riep (en als het abattoir gereed is ook eene
vleeschhouwerij zal oprichten)heeft de onvoor-
zichtigheid gehad zich van den beginne af te veel
van de broodslijters afhankelijk te maken: zij
leverde niet reehtstreeks aan de consumenten,
maar door tusschenkomst van de slijtersen deze
hebben daarvan gebruik gemaakt om de Maat
schappij op brandschatting te stellen. De brood
bakkerij leverde goedkoop brood en dwong door
hare concurrentie de particuliere bakkers om van
grove winsten af te zien, maar zij werkte tot
dusver zonder winst, zoodat met hetgeen er ver
diend werd de slijters gingen strijken. En die
heerendie de Maatschappij geheel in hunne macht
haddeneischten steeds meeronder bedreiging,
dat zij gr eve zouden maken, zoo hunne eischen
niet werden ingewilligd. Thans hebben zijop
weinigen nauit eene kleine verhooging door de
Maatschappij in de broodprijzen gebracht (1 cent
op een gewoon brood)aanleiding genomen om
hunne diensten als tusschenpersonen te weigeren,
waarschijnlijk wel in de verwachting dat de
Maatschappij in verlegenheid gebrachthun groote
aanbiedingen zou doen.
De broodbakkerij heeft terstond maatregelen
genomen om zich rechtstreeks met de consumenten
in verbinding te stellenmaar aangezien zij niet
weet aan welke personen baar brood door de slij
ters geleverd werdheeft dit groote moeilijkheden
in. Dat het vroeg of laat tot dien toestand ko-
alle takken der kunst Zoo onmisbare beoefening
van het naakt model niet zoo volkomen geïgno
reerd moge worden als op de tentoonstelling het
geval is. Wijst echter ook deze uitzondering,
eene uitzondering vooral indien men haar met de
buitenlandsche scholen vergelijkt, niet op ze
kere eenzijdigheid? Eenzijdigheid nu, het moet
herhaald worden, kan nimmer eene kunst ten goede
komen; zij moet onvermijdelijk tot bekrompenheid
leiden.
Dat onze schilders in den beperkten kring, waarin
zij zich bewegen, goed thuis zijn, wil ik met
waardeering erkennen. Zij hebben hun land lief;
zij kennen onze natuur, ons klimaat door en door,
met zijne snelle, oogenblikkelijke wissëlingen van
schaduw en zonneschijn en van dat onbeschrijfe
lijke tusschen-licht, dat noch schaduw noch zon
neschijn is, waardoor aanhoudend bet geheele
landschap van toon en kleur verandert. Zij hebben
in waarheid de zon van ons nevelachtig land op
hun palet gevangen. Ziehier by voorbeeld eene
schilderij van Klinkenberg, voor het museum Boy»
mans aangekocht, een gezicht op den Korten Vij
verberg te 's Hage. In die waterachtige zon, die
de hooge huizen beschijnt, niet echt Nederlandseh,
niet aan de natuur zelve ontleend Is het schrale,
doorzichtige voorjaarsgroen op het eilandje in den
vijver, is bet doorschijnende water niet juist als
eene photographie, maar zooveel schooner als het
leven aantrekkelijk is boven den dood?
Een andeven koop van hetzelfde museum BoymanS
zou ik nog liever tot den mijnen maken. Het is