N°. 148.
119e Jaargang.
1876
Zaterdag
34 Juni.
Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s
met uitzondering van Zon- en Feestdagen,
Prijs per 3/m. franco f 3,50,
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent,
Advertentiên: 20 Cent per regel,
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz,van 1—7 regels f 1,50
iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte,'
RICHT.
Zij die zich voor 1 Juli 1876 op deze
courant abonneeren, ontvangen de nog
in dit kwartaal verschijnende nommers
van het blad gratis.
Middelburg, 23 Juni,
FEUILLETON.
De schilder Baardman,
Benoemingen en besluiten.
0 n d e r w ij s.
Kerknieuws.
Marine en leger,
Rechtzaken,
fT-TTrrrr1" -■■nrrmmi
In ons hoofdartikel van gisteren wordt in de
2" kolom 9en regel van boven het woord „militie-
wet" gelezen, terwijl „schutterij-wet" bedoeld
werd. De aandachtige lezer zal de schrijffout wel
doorgrond hebben.
De minister van binnenlandsche zaken heeft
bij resolutie van 3 Juni 1876 aan schipper R. A.
de Munck, concessionaris van een stoomboot-
dienst tusschen Amsterdam en Middelburg vice
versa, vergunning verleend den dienst uit te breiden
tot Vlissingen, waardoor voorzien is in de daar
voor bestaande behoefte.
Door middel van den provincialen stoomboot-
dienst op de Wester-Scheldeloopende langs
Vlissingen, Breskens, Borssele, Neuzen, Hoede-
kenskerke, Hansweert en Walzoordenwerden in
1875 vervoerd 45159 personendie aan passagiers
vracht betaalden f 30,528.70terwijl wegens ver
voerde goederen en vee ontvangen werd f4327.50.
7.
Naar het Duitsch van August BecTcer
De aansluiting met de lijn Vlissingen-
Queenborough ondergaat met den 2Cen dezer
eene aanmerkelijke verbetering. Van dien datum
af vertrekt te Botterdam te 4 uren 30 minuten
des namiddags een sneltreindie te 6.5 te Breda
aankomt en dus aansluit met den exprestrein, die
te 6.20 naar Vlissingen doorgaat.
Bovendien zal van Breda des middags te 2 uren
een trein vertrekkenwelke te 3.55 te Rotterdam
aankomt. Voor de Zeeuwsche lijn is deze laatste
van geen recht streeksch belang.
Aan de interpellatie van den heer Viruly Ver-
brugge in de tweede kamer over het niet-gebruik-
maken van de lijn ZevenbergenZwaluwe en de
daarop gevolgde motie tot verbetering der gebrek
kige aansluiting met het Zuiden, mogen de nu
genomen maatregelen zeker voor een deel toege
schreven worden.
Vervolg.)
„Precies wat ik wenschte!" riep ik, weêr van
mijn stoel opspringende: „Geen geleerde vrouw!
geen virtuose! God bewaar me voor eene al te
knappe vrouw! Juist zooals gij haar hebt afge
schilderd, wil ik haar hebben!"
„Ja, dat gij haar hebben wilt weet ik al",
piepte Smout; „de vraag is maar, of gij haar
zult krijgen."
Dit was als een emmer water op het vuur van
mijn gevoel, als eene sneeuwlawine op het rozen
bed van mijn gemoed. Verslagen zag ik mijn
vriend aandie kalmpjes daar neêrzat enzonder
naar mij te kijken, den rook van zijne sigaar uit
blies. Met spanning boorde ik zijne verdere mede-
deeling, dat de directrice na afloop van het lesuur
met zijne vrouw naar een ander vertrek was ge
gaan om het verdere over de denkbeeldige nicht
te bespreken en dat zijne vrouw nogmaals de hoop
te kennen had gegeven dat die nicht en de blon
dine vriendinnen zouden worden. Daarbij had zij
als terloops gevraagd wie het jonge meisje was
Verschillende lijstjes en geruchten omtrent een
aanstaand „geavanceerd" liberaal ministerie
loopen te 'sHage en worden aan sommige bladen
medegedeeld. Daar het niet de minste moeite
kost om zeven kamerleden te noemenonder wie,
indien de bedoelde richting aan het bewind kwam,
bijna zeker de portefeuilles verdeeld zouden worden,
zullen wij ons voorloopigzoolang niets zekerders
bekend isvan het naschrijven dier lijstjes ont
houden.
Aan de Arnh. Ct. meldt men dat zes der tegen
woordige ministers bereid zouden zijn om aan te
blijvenmaar de heer Klerck reeds van de porte
feuille van oorlog genoeg zou hebben. Ook dit
gerucht wordt door genoemd blad zelf als voor
barig opgegeven.
De Staats-courant van heden bevat het koninklijk
besluit van den llpn dezer tot af- en overschrijving
van het IIe op het Ie hoofdstuk der begrooting
van Neder!andsch Indië voor het dienstjaar
1876, vastgesteld bij de wetten van 4 December
1875 (Staatsblad n°". 234 en 235).
In de Staats-courant van heden is opgenomen
het verslag aan den minister van binnenlandsche
zakeD betreffende de werkzaamheden aan het
Koninklijk Nederlandsch meteorologisch insti
tuut van 1 Juni 1875 tot 31 Mei 1876.
consulaten. Benoemd tot consul der Nederlan
den te Galveston, voor den staat Texas, buiten
bezwaar van 's rijks schatkist, F. Lammers aldaar.
kabinet van zeldzaamheden. Op verzoek eervol
ontslag verleend aan A. A. van de Kasteele als
directeur van het koninklijk kabinet van zeld
zaamheden, en het beheer over dat kabinet tijde
lijk opgedragen aan D. van der Keilen jr., direc
teur van het Nederlandsch museum.
middelbaar onderwijs. Benoemd tot leeraar aan
de rijks hoogere burgerschool te Warffum, met
ingang van 1 September a., G. S. Hofstra, te
Dockum.
leger. Benoemd tot apotheker 3e klasse bij het
personeel van den militairen geneeskundigen dienst
der landmacht in Nederlandsch Indië, N. N. Ben
der, stedelijk apotheker te Paramaribo (kolonie
Suriname).
Bij gebrek aan mannelijk personeel, is aan
de openbare school te Wilhelminadorp tot hulp
en hierop ten antwoord ontvangen dat zij de eenige
dochter was van een rijken molenaar ten platten
lande, die aan zijn kind eene betere opvoeding
wilde verschaffen dan hij zelf genoten had.
„Eene molenaarsdochter dus?" vroeg ik.
„De dochter van een molenaar, ja," bevestigde
Smout. „Niet waar, vriendje, dat werkt bekoe
lend?"
„Ik heb geen bad van hèm noodig," antwoordde
ik, „maar ik wil het meisje."
„En toch zoudt gij nog eerder het bad krijgen,"
verzekerde Smout.
„Dan moet ik begrijpen dat ge nog niet alles
gezegd hebt," hernam ik; „is er nog iets verder
„Dat is er juist," ze! Smout. „Het meisje is
reeds verloofd en
„Verloofd!" herhaalde ik verbleekend.
„Verloofd, als 'tware van de wieg af," ging hij
met hartvochtige droogheid voort, „verloofd met
haar neef, die op eene landbouwschool wat bescha
ving heeft opgedaan en verlangen mag dat zijne
vrouw niet beneden hem sta. De jonge molenares
heeft dan gelegenheid op hare piano in 't klep
peren te wedijveren met het molenrad."
Mijn hoofd raakte in de war; de mogelijkheid
van zoo iets kon ik mij bijna niet voorstellen.
„En wil zij hem hebben?" vroeg ik met een
diepen zucht.
„Of zij hem hebben wil? Denkt ge dat er on
der zulke menschen naar gevraagd wordt, of zij
elkander willen hebben of liefde toedragen? Zij zal
wel moeten!"
onderwijzeres benoemd mej. Schoonakker, bevorens
in functie te Tholen, doch nu sinds ruim een jaar
weduwe van den geneesheer D. Bnyze te Zaamslag.
(V. G. Ct.)
Beroepen bij de N. H. gemeente te Bath en
Rilland de heer Snethlage, candidaat.
De officier van gezondheid 2° klasse S. F.
Kruyt, geplaatst bij het hospitaal der marine te
Willemsoord, wordt met den len Juli a. overge
plaatst in de rol van Z'. M8. wachtschip aldaar,
teneinde gedetacheerd te worden aan boord van
het oefeningsvaartuig Pro Patria.
De officier van gezondheid 2e klasse G-. P. J.
Theunissen, dienende aan boord van Zr. M".
wachtschip te Willemsoord, wordt met den len
Juli a. overgeplaatst in de rol van Zr. M". wacht
schip te Hellevoetsluis.
De Pbiinix.
Uittreksel uit het vonnis gewezen in zake
M. de BRUIJN contra P. C. J. MSLLERUP.
De arrondissements-rechtbank te Middelburg;
Gezien de stukken, daaronder meer bepaald het
interlocutoir vonnis dezer rechtbank den 8 Maart
gewezen, waarvan de overwegingen, die de feiten
betreffen, worden beschouwd in dit vonnis te zijn
opgenomen, alsmede het bericht door de bij dat
vonnis benoemde deskundigen opgemaakt en den
lle April jl. ter griffie der rechtbank overgebracht.
Gehoord partgen in hare conclusiën en plei
dooien.
Overwegende enz.
Overwegende ten aanzien der vordering in
conventie dat tusschen partijen buiten geschil
is en dus rechtens vaststaat: dat de eischer met
het hem in eigendom toebehoorende onverzekerde
tjalkschip „Drie Gebroeders", groot 52 ton, geladen
met steenen, pannen en plavuizen, waarop hij zich
met zijne vrouw, vijf kinderen en een knecht be
vond, in den morgen van den 25en Maart 1875,
komende uit België, te Bath is ingeklaarddat hij
te 7£ uur van daar is afgevaren, met bestemming
naar Neuzen en in het zoogenaamde „Nauw van
Bath" opkruisende, na om de Zuid gelegen te heb
ben, om de Noord heeft gewend en bijna onmid
dellijk na die wending in aanvaring is gekomen
met de uit Antwerpen komende, ongeveer 60 me
ters lange Deensche schroefstoomboot „Phönix,"
waarop de gedaagde destijds gezagvoerder was;
dat dit geladen stoomschip, met volle kracht stoo-
„Moeten! Zou zij in de armen van den
Moloch moeten worden geworpen?" riep ik met
verbrijzeld hart uit en sloeg in wanhoop de handen
tegen mijn gloeiend voorhoofd.
Na eenige oogenblikken klampte ik mij aan de
hoop vast, dat het toch niet te laat was en sij
althans met dien ander nog niet was getrouwd.
De gedachte rees in mij op, dat zij niet zoo geheel
lijdelijk en zonder eigen wil hare hand zou weg
schenken. Toen ik die meening uitte, haalde Smout
echter de schouders op.
„Dat zou haar niets helpen," was zijn antwoord.
„Ook de directrice der kostschool had, naar 't scheen,
meêlijden met haar, maar kon er niets aan doen.
Daar zij een scherpen blik heeft, zal het haar
waarschijnlijk niet ontgaan zijn, dat het meisje
niet het gevoel van eene verloofde voor haren aan
staande heeft. Aan mijne vrouw zeide zij in ver
trouwen, dat men niet genoeg kon oppassen dat
zulke jonge onervaren harten geen gevoelens op
vatten, die zij niet mochten koesteren. Een enkele
blik op de straat was soms voldoende om wenschen
in haar te doen oprijzen, die in strijd met de be
doelingen der ouders waren. Zoo vreesde zij dat
ook Riekje (dat is de naam van het meisje) een
teeder gevoel koesterde, dat zij wellicht aan zich
zelve nog niet bekend had."
„Eene heimelijke liefde?" vroeg ik opstuivend.
„Een schuchter, stil gevoel voor een man, dien
zij slechts een paar maal gezien had en dien zij
nu voor het ideaal van mannelijke deugd en schoon
heid scheen te houden."
mende, vóór de eb af, het tjalkschip achterop
was gekomen;
dat door do collisie in het schip des eischers
aan stuurboordzijde een gat midscheeps, ter hoogte
van den mast, is ontstaan, tengevolge waarvan
het weinige oopgenblikken later i3 gezonken;
dat de wind destijds zuidwest of west-zuid-west
was en er een gaande eb liep.
O. dat de eischer de aanvaring uitsluitend wijt
aan de schuld van den gedaagde die, naar eischer
beweert, zijn stoomschip dicht aan den witte-tonnen-
kant heeft gehouden en hem heeft aangevaren toen
hij, door lager wal genoodzaakt om over stag te
gaan, in de nieuwe richting nog niet geheel vol
lag.
O. dat de gedaagde daarentegen het ongeval
toeschrijft aan den eischer en beweert dat, toen
beide schepen in de richting waren om elkander
te ontgaan, de eischer zijn vaartuig plotseling
middenvaarwaters overstag heeft doen gaan,
dus op eene plaats, waar hij gedaagde dit niet kon
verwachten, en daardoor oorzaak is geweest, dat
de schepen in aanvaring zijn gekomen, hetwelk
hij nog hoewel vruchteloos door achteruit
slaan der machine en stuurboord roergeveu heeft
getracht te voorkomen.
O. dat naar aanleiding van het verzoek, daartoe
gedaan door den eischer, teneinde z ij n e voor
stelling der aanvaring nader te staven, op be
vel der rechtbank door drie deskundigen een
schriftelijk bericht is opgemaakt omtrent de vraag:
„of met het oog op de plaats, alwaar het wrak der
„Drie Gebroeders" is gevonden, zijnde nagenoeg in
de vurenlij n van Bath midden vaarwaters, in ver
band met de tijdens de collisie gaande eb, bij flauwe
zuidwestelijke koelte, niet noodzakelijk moet wor
den aangenomen, dat bij de plaats gehad hebbende
aanvaring tusschen de Phönix" en de „Drie Ge
broeders", ter hoogte van de witte ton n° 26,
laatstgenoemde tjalk, geladen met steenen, pannen
en plavuizen, zich heeft bevonden in de nabijheid
der tonnenkant en niet midden vaarwaters."
O. ten opzichte van dit berichtdat de deskundi
gen, na beëediging ter openbare terechtzitting der
rechtbank, buiten tegenwoordigheid van den ge
daagde hebben te kennen gegeven onmiddellijk
ten stadhuize met hunne werkzaamheden te zullen
aanvangen, waaraan, blijkens het bericht, door hen
ook is voldaan;
dat niet blijkt dat de praktizijn van den gedaagde
bij de werkzaamheden is tegenwoordig geweest en
ook niet dat hij door den eischer is opgeroepen
om daarbij tegenwoordig te zijn; dat de eischer
tot die oproeping verplicht was ingevolge art. 228
alinea ubtima van het wetb. van B. R.;
dat het door de deskundigen te kennen gegeven
voornemen om terstond met de werkzaamheden
aan te vangen hem niet verhinderde die verplich
ting na te komen, daar hij toch door onmiddellijk
na de eedsaflegging de oproeping te doen, datge
ne deed wat hij doen kon en hij dan de bepaling
der wet had opgevolgd, voor zoover hij daartoe
in de mogelijkheid was geweest.
O. nu, dat het verzuimen van dat wettelijke
voorschrift den rechter wel minder waarde kan
doen hechten aan het bericht der deskundigen,
maar dat het bericht zelf daarom niet als nietig
is te beschouwen.
O. toch dat al neemt men, bij het stilzwijgen
der wet, aan, dat een bericht van deskundigen
nietig kan verklaard worden wanneer daaraan
Mijn moed herleefde. „Zoo!" ze! ik met
zelfbehagen, de hand over mijn baard strijkende.
„Ja," ging Smout voort, „zij bemint een ach
tenswaardig jongman van nobele zeden en uitste
kende eigenschappen
„Daar hebben we't!" riep ik juichend uit.
Verwonderd keek hij mij aan.
„Wat stemt u zoo vroolijk, Baardmannetje?"
vroeg hij droogjes. „Gij zult u zeiven toch wel
niet voor dien schoonen, voortreffelijken, nobelen
jongman houden?"
En daarbij lachte hij mij in 't gezicht, waar ik
den blos voelde die het overtoog.
„Van u is er in 't geheel geen sprake," ging hij
zonder erbarmen voort, „'tls waarlijk grappig:
die houdt zich voor den eerzamen en deugdzamen
jongeling, waar het rijke Riekje op verliefd is ge
worden. Hi, hi, hi
Om mijn gloeiend gelaat te verbergen, had ik
mij omgedraaid en was naar 't venster gegaan.
Terwijl Smout nog altijd voortsnapte, keek ik het
tuintje in, dat voor mijn atelier lag en nu door
de zon verguld werd. „Verwenschte notenkraker
bromde ik in mijn baard, en bij mijzelven over
legde ik of ik hem niet kort en goed het raam
uit zou smijten, toen hij zich achter mij plaatste
en vaderlijk zijne hand op mijn schouder legde.
Wordt vervolgd