N°. 147. 119e Jaargang 1876. Vrijdag 23 Juni. Dit blad verschijnt dagelijks, met nitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. BERICHT Zij die zich vóór 1 Juli 1876 op deze courant abonneeren, ontvangen de nog in dit kwartaal verschijnende nommers van het blad gratis. Middelburg, 22 Juni. ZwaKIieicI. 0. De schilder Baardman. IFIOTTXI^XjSarOI^T.. MIDDELRIIRGSCHE COERAIM Door burgemeester en wethouders wordt het volgende bekend gemaakt: Collecte. Fonds tot aanmoediging en ondersteuning van den gewapenden dienst. De burgemeester en wethouders van Middelburg, mafcen bekend dat de jaarlijksche collecte aan de huizen der ingezetenen ten behoeve van het fonds tot aan moediging en ondersteuning van den gewapenden dienst in de Nederlanden, in overleg met de alhier gevestigde districtscommissie, is bepaald op Woens dag den 2B«n Juni a.des namiddags tusschen 1 en 3 uren. Burgemeester en wethouders noodigen hunne medeburgers uit tot het uitreiken van milde giften en bevelen hen ten hoogste de belangen aan van de vele oude en behoeftige krijgslieden, die hunne krachten en gezondheid hebben opgeofferd aan de verdediging van het vaderland en zijne bezittingen. Middelburg den 19en Juli 1876. De burgemeester en wethouders voornoemd, (Get.) SCHORER. De secretaris (Get.) G. N. DE STOPPELAAR. Naar het Duitsch van August Beclcer. Vervólg.) III. Hoe zal ik de onrust der volgende dagen, het hangen en verlangen, het vreezen en hopen be schrijven? 't Is onnoodigwant ieder, die ooit in een soortgelijken toestand verkeerd heeft, weet hoe ik te moede moet zijn geweeBt. Ik kon het noch in huis, noch daarbuiten houden. Vijf of zes dagen verliepen, maar vriend Smout liet zich niet zien. Ik had den grootsten lust hem te gaan op zoeken, maar eene zekere schroomvalligheid, die anders een mijner minste gebreken was, deed mij vreezen zijne vrouw dan onder de oogen te komen. Ik wenschte haar niet te ontmoeten voordat ik vernomen had of zij in deze zaak eenige stappen had gedaan en wat daarvan de uitslag was ge weest. Zoo verliep eene week en geen Smout liet zich zien. Ik besloot uit te gaan, in de hoop hem on derweg te ontmoeten, maar vreesde te gelijk dat hij ondertusschen aan mijn huis komen en mij dan niet vinden zou. Mijne onrust werd eene kwaal. „Zwakheid is op dit oogenblik de grondtoon onzer politiek", schreef het Vaderland den 27en Mei jl. en de Amhemsche courant antwoordde daar ongeveer op: „Zwakheid is de grondtoon van ons geheele nationale leven." Verbiedt vaderlandsliefde ons alsnog, de laat ste uitspraak als volle en stellige waarheid aan te nemen, tegen de juistheid der eerste zal waarschijnlijk niemand in het land opkomen. In toestanden van zwakte nu komen oogen- blikken van ziekelijke opwinding voor en deze leiden tot crisis. Daarom verkeeren wij nu op dit oogenblik weder in eene ministerieele crisis. Ziekelijke opwinding was het van de*regiering, om te verlangen dat de tweede kamer de mili- tiewet, welke blijkbaar zelfs velen vrienden van het ministerie dwars in den weg zat, zou aan nemen uit vrees voor eene ministerieels crisis. Ziekelijke opwinding was het, de reddlgplank, die haar in den vorm van een voörêtel tot uitstel en tot latere gelijktijdige behandeling met de militiewet werd toegestoken, niet'aan te nemen. Naast de opwindingde gewone teekenen van zwakheid. Vasthouden aan de militiewet, door de ministers Weitzel en En- derlein voorgesteldmaar op het laatste oogen blik het daarin, zoo het heette, met zorg be rekende cijfer van het militie-contingent nog met 500 man verhoogd, zoodat het op 14000 man gebracht werd. Toen daarop de heer Hoffmans voorstelde 1300 man, de heer van Naamen in overweging gaf 1000 man af te dingen, weigerde toen de regeering van hare „zorgvuldige berekening" af te gaan? Och neen, zij was zwakzij zou doen wat zij hij het hooger onderwijs zoo vaak gedaan had en er zich bij nederleggen. Ziekelijke opwinding was het van de katho lieke vrienden, eene bevriende regeering ten val te brengen. Onze Haagsche correspondent schreef het voor twee dagen en de katholieke bladen herhalen het, dat alleen weerwraak over de houding der regeering de zeven leden hun ner partij genoopt heeft tegen de militiewet te stemmen. „De bal, zegt VAmi du Lim- bourg, die den katholieken was toegeworpen, is door hen opgenomen; dat zal aanstaande regeeringen leeren met de katholieken te reke nen, die niet als gedweeë stemmachines be handeld willen worden." En de Tijd: „De regeering zal nu geleerd hebben dat aan de toegeeflijkheid barer vrienden somtijds te hooge eischen gesteld kunnen worden." Ziekelijke opwinding zien wij in het zelf vertrouwen der liberalen, wij deden giste ren in eene correspondentie der Zutf. Ct. er een voorbëeld van zien, die de crisis met eene soort van tevredenheid begroeten, als de voorbode van het optreden van een liberaal ministerie, wijl zij de liberalen als „tot regeeren gereed," beschouwen. Waar ziet men die gereedheid? Ten opzichte van het onderwijs Misschienofschoon de weder waardigheden van het wetsvoorstelMoens er ons nauwelijks hoop op geven. Ten opzichte Ik trachtte die door ingespannen arbeid te ver- dooven, maar ik bracht niets tot stand. Zoo zat ik op een dag in mijn atelier voor den ezel en bewoog mismoedig het penseel over het doek heen en weêr, toen iemand zachtkens bin nentrad en over mijn schouder gluurde. Hij hoestte eens en vroeg wat ik daar maakte, maar zijne stem klonk daarbij zeer bedenkelijk en had niets bemoedigends. 'tWas Smout, doch niet druk en bewegelijk zoo ais anders, maar zeer stemmig en droog. Met een enkel woord bekeek hij nu deze, dan gene schets, nam nu hier, dan daar iets op, en legde alles weêr even onverschillig neder. Het penseel beefde in mijne hand, en toch was ik bang hem eene beslissende vraag te doen. Hij sprak over allerlei dingen, over kleine loopjes van het vak, over technische handigheden, zaken die dik wijls tusschen ons het onderwerp van een levendig gesprek hadden uitgemaakt; maar wat bekommerde ik mij heden om dat alles! Daarop begon hij mij kalmpjes te vertellen, dat hij weldra op reis zou gaan en den zomer en het najaar aan den Rijn zou doorbrengen, en somde mij zoo langzaam mo gelijk al de plaatsen op, die hij voornemens was te gaan bezoeken. Ik beet mij op de lippen en had hem wel kunnen uitdagen, indien ik mij niet met de hoop gevleid had, dat hij mijn ongeduld maar eens op de proef stelde, om mij daarna een te blijder verrassing te bezorgen. Doch hij maakte aanstalten om weêr heen te gaan en stak zijne hand zelfs naar zijn hoed uit, zoodat ik mij niet langer kon bedwingen en zonder op te zien een van belangrijke sociale quaestien? De afstem ming van het jachtwetsvoorstel, de onverschil ligheid der tweede kamer tegenover de coope rative vereenigingen geven een ontkennend antwoord. Ten opzichte van ditzelfde militie- vraagstuk, waarover het kabinet-Heemskerk struikelt? Raadpleeg de stemlijst en gij ziet deze militiewet, welke de heer de Roo ver langde af te stemmen „uit volle overtuiging en in het volle besef der verantwoordelijheid welke hij daardoor op zich nam," ondersteund door de liberale specialiteiten Stieltjes en Storm, door de liberalen Godefroi, van Eek en van Naamen en door den katholieken generaal van der Schrieck, wien wij als specialiteit nevens hen vermelden. Dat in dien toestand een zwak wetsontwerp, door eene zwakke regeering verdedigd, geval len is, levert niets verwonderlijks op. Ook niet dat die verwerping tot eene crisis aanlei ding gegeven heeft. Maar wij moeten nu de zaken beschouwen zoo als ze zijn, in het licht van onzen ziekelijken toestand. Ware ons staatsleven gezond, de oplossing lag voor de handde regeeringniet hij machte een zoo gewichtig onderwerp als 's lands verdediging te regelen, bph^r® plaats te maken voor de tegenpartijdif^jdan met een duidelijk pro gramma door eene bekende meerderheid ge steund, zou kunnen optreden. Op zoo iets is echter niet de minste kans. Sommigen, als het Handelsblad, zien in de woorden die de minister Heemskerk voor de eindstemming sprak, de aankondiging eener kamer-ontbincÏÏng'. In de rij der ver schijnselen van ziekelijke opwindingwelke ons staatsleven vertoont, zou zulk een maat regel zeer goed passen. Baten zou zij echter vermoedelijk niets. De kamer-meerderheid zou er misschien niet talrijker, zeker zou zij er niet krachtigerniet meer aaneensluitend door worden. Zit de zwakheid niet evengoed in het bloed der kiezers als in dat der ge kozenen Hetgeen wij daarom wenschen is, niet een redmiddelwij kennen er geen, maar het eenige wat naar ons inzien in den bestaan- den toestand mogelijk is. Het is dat het ver zoek om ontslag der ministers door Z. M. den koning niet aangenomen worde en het mini sterieHeemskerk zich andermaal eene douce violence late aandoen om te blijven. Is de weinig barsch vroeg, of hij mij niets anders te vertellen had. Alsof die vraag hem zeer verwonderde bleef hij staan, en keek mij aan alsof hij zich niet kon voor steilen wat ik eigenlijk nog verder van hem wilde. Ik had hem wel bij zijne ooren willen nemen, om, hem eens goed heen en weer te schudden! „Hebt ge mij niet beloofd," viel ik uit, „dat ge uwe vrouw zoudt verzoeken eens voor mij naar juffrouw Lutz „Oh! Z—oo! Die geschiedenis?" zei hij nu met een bedenkelijk gezicht en krabde zich achter het oor. O wee't moest er slecht meê geschapen staan „Hoor eens, beste vriend," begon bij daarop, alsof hij er niet gaarne meê voor den dag kwam, „dat gaat zoo gemakkelijk niet als wij ons voor stelden." „Kortom," zei ik, bleek van toorn, „gij hebt er uwe vrouw in 't geheel nog niet over gesproken „Ja wel, ja wel; waarom zou ik niet?" ant woordde hij met een piepende stem. „Zij stond niet weinig verwonderd, toen ik haar het voorstel deed. Zij dacht er niet aan, zich met dingen te bemoeien die haar niet aangingen, zei zij. Hoe kon ik van haar vergen, vroeg zij, stappen te doen in eene zaak, die „Ik zie het al," viel ik hem bitter in de rede; „uwe vrouw wil niets mij ten gevalle doen." „Nu dat is ook niet noodig," hernam hij„m ij ten gevalle moest zij het doen. Maar zij bleef onverzettelijk. Vooreerst, zei zij, kende zij die kamer-meerderheid dan verstandig, dan make zij, na het reces weder bijeenkomende en het zelfde gezelschap aan de groene tafel terug vindende, bonne mine a mauvais jeu en late er zoo weinig mogelijk van merken, dat het haar liever ware geweest met een ander zevental de partij voort te zetten. De militie-quaestie wordt dan van zelf tot het volgende jaar verschoven. De minister Klerckvan wiens bekwaamheid men nog al tijd groote verwachtingen koestert, kan in dien tijd door de verbeteringen en reorganisatiën die hij inmiddels kan/ invoeren, aan de kamer wellicht het vertrouwen inboezemen om hem later de vermeerdering der strijdkrachten toe te staan, welke voor de verbetering onzer weer baarheid onmisbdaT is. En het ministerie- Heemskerk kan,,'met zijne nog overblijvende krachten, waarvan zelfs geen zijner tegenstan ders de waarde zal trachten te verkleinen, aan het werk blijven om nog eenige van de vele aan de orde zijnde onderwerpen af te doen. Die toestand is zeker verre van bemo edigend. Dat schreven wij reeds twee jaren geleden, bij het optreden der tegenwoordige regeering. Maar „zwakheid is immers de grondtoon onzer tegenwoordige politiek l" Dat dienen wij allen te bedenkenforsche middelen, voor gezonde gestellen heilzaam, zouden voor ons noodlottig kunnen zijn en wanneer wij aan den zieke tijd kunnen geven om tot verademing te komen en krachten te verzamelen voor de toekomst, moeten wij tevreden wezen. Wij zouden dit denkbeeld niet opperen, in dien wij een grooten dunk koesterden omtrent de vastheid van het b esluit van het ministerie Heemskerk om af te treden. De geheele cri sis, de ongemotiveerde vasthoudendheid van den minister aan het militie-ontwerp, gepaard aan zijne toegevendheid tegenover de amendemen ten en aan zijne inschikkelijkheid bij vroegere gelegenheden maken het ons echter onmoge lijk in het aangevraagd ontslag iets anders te zien dan een gevolg van overschatting zijner eigen krachten en van opgewondenheid. Op zulk eene beweging het niet ongewoon ver schijnsel van een ziekelijken toestand, terug te komen zal gelooven wij voor het ministerie geen onmogelijke arbeid zijn. juffrouw Eutz in 't geheel niet. Ten tweede had zij geen nichten of jongere zusters, die zij op een kostschool wilde doen. En ten derde zou zij, als zij er had, ze bij zekere Madame Muller geven." „Maar, mijn hemel, het moest maar een voor? wendsel zijn," riep ik uit. „Dat is het juist," hervatte hij. „Zij beweerde, dat zij zich zou moeten schamen, als zij bij iemand onder een voorwendsel binnendrong." „Zoo nauwgezet van geweten zijn de vrouwen anders niet als het een leugentje om bestwil geldt," riep ik uit, van mijn stoel opspringende, waar Smout zich dadelijk gelaten op neerzette. „Nu, zij wilde zelfs niet toegeven, dat het hier een leugentje om bestwil zou zijn," hernam hij. „Ik heb alles gedaan wat een mensch vermag, om haar over te halen; maar te vergeefs. Zij zei dat gij mans genoeg waart om voor uwe eigene be langen te zorgendat gij bij vroegere gelegenhe den geen hulp hadt noodig gehad, in éen woord dat zij zich niet tot uwe minnarijenwilde leenen." „Hebt ge haar dan niet gezegd, dat het eene ernstige genegenheid was?" „Natuurlijk heb ik dat! Ik heb haar gezworen, dat gij wezenlijk eene bruiloft op het oog hadt, maar zij geloofde het niet." „Ja, ik weet het," riep ik klagend uit, „uwe vrouw heeft mij nooit mogen lijden." „Nu, nu, nul" zei hij, alsof hij daar niet zoo ten volle van overtuigd was. „'tls maar dat zij uwe wuftheid niet vertrouwt en zich u ten gevalle niet wilde compromitteeren»"

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1