N°. 146,
119e Jaargang.
1876.
Donderdag
22 Juni.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.van 1—7 regels f 1,50
iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
RICHT
Zij die zich voor 1 Juli 1876 op deze
courant abonneeren, ontvangen de nog
in dit kwartaal verschijnende nommers
van het blad gratis.
Middelburg, 21 Juni.
n3XJXX-.ILiE TOIDT-
De schilder Baardman.
DDELBl!
Heden heeft de opening plaats gehad der giste
ren ingeleverde biljetten voor de verkiezing van
een lid in den Middelburgschen gemeenteraad,
ter vervulling der door het vertrek van den heer
E. H. P. "W. Mathon opengevallen plaats.
Yan de 347 ingeleverde biljetten waren 7 van
onwaarde, zoodat het getal geldige stemmen 340
en de volstrekte meerderheid 171 stemmen bedroeg.
Er werden uitgebracht op de heeren
J. J. van der Harst Azn. 191 stemmen
mr. E. P. Schorer123
A. A. Mes Gzn13
J. de Decker5
terwijl op verschillende personen éen stem werd
uitgebracht.
De heer J. J. van der Harst Azn. is alzoo
verkozen.
Onder onze rubriek „Rechtzaken" vindt men
een berichtwaaruit blijkt dat de rechtbank alhier
heden uitspraak heeft gedaan in het procesont
staan ten gevolge der aanvaring op den 25en Maart
1875 van het Nederlandsche tjalkschip „Drie Ge
broeders" door de Deensche stoomboot „Phönix",
waarvan het zinken van genoemd tjalkschip het
gevolg was.
Voor diegenen onzer lezers wien de stand dezer
lang gerekte zaak niet duidelijk meer voor den
geest staat, herinneren wij dat schipper de Bruijn
beweerde dat de aanvaring uitsluitend de schuld
der Deensche stoomboot wasgelijk aanvankelijk
zelfs mondeling door den gezagvoerder erkend zou
zijn. Op grond hiervan vorderde hij vergoeding
van alle schade, te betalen uit de som van f 12,000,
welke door den gezagvoerder van het stoomschip
na zijne aanhouding op de reede van Vlissingen
als waarborg bij de rechtbank gedeponeerd was.
Daarentegen hield de gezagvoerder Möllerup vol
dat de schuld der aanvaring bij schipper de
Bruijn zeiven lag en de reeders slechts uit mede
lijden hem 1000 schadevergoeding hadden gebo
5.
Naar het Duitsch van August Becker.
Vervolg.)
„Wat geeft die daaromriep ik eenigszins on
geduldig uit.
„Gij zult en moet er om geven!" antwoordde
hij op zijn hoogsten fluittoon. „Als een jonge
wildzang alle consideratiën voor zijn naam en be
lang uit het oog verliest, verstaat ge? dan rust
op zijne vrienden de plicht
„Welke plicht? Voor den dag er meê!"
Hij bleef steken, alsof de aandoening hem van
de spraak beroofde; zijne stem was overgeslagen.
Inderdaad scheen hij mijne amourette ontdekt te
hebben en meer van mijne aangebedene te weten
dan ik zelf. Blijkbaar wilde hij in zijn vriend-
schappelijken ijver, al pakte hij het ook wat hard
aan, mij tegen een misstap vrijwaren. Ik ver
bleekte eenigszins, want wat wist hij van het
meisje, dat hij de zaak zóo opnam?
Intusschen had hij zijne stem teruggekregen en
zich met gekruiste armen voor mij geplaatst, om mij
met een doorborenden blik aan te zien, waarna hij op
langzamen toon en met plechtigen nadruk begon:
den, op welk aanbod namens schipper de Bruijn
alleen geantwoord was met de bekende coups de
canon. Hij eischte daarom van zijn kant vergoe
ding van alle schadehem berokkend door het
op zijn schip gelegd beslagwelk beslag hij voor
stelde als eene onrechtmatige daadwijl schipper
de Bruijn geen recht hadop grond der aanva
ring, tot het nemen van conservatoire maatrege
len over te gaan en ook de aanhouding van de
Phönix op hare reis geschied was buiten „de
reede" van Vlissingen alzoo niet ter plaatse, door
den voorzitter der rechtbank bij zijn verlof tot
aanhouding aangewezen.
De rechtbank heeft derhalve, door den eisch
van schipper de Bruijn toe te wijzen, beslist in de
eerste plaats dat de Phönix op een Nederlandsch
vaarwater aan een Nederlandsch onderdaan schade
berokkend heeft en ten tweede dat het beslag,
later op de Deensche stoomboot gelegd om waar
borg te verkrijgen voor de door haar verschul
digde schadevergoedingwettig is geweest. Ook
de coups de canondie men zoo hard heeft laten
klinkenverkrijgen hiermedevoor zoo ver
daaromtrent bij iemand nog eenige twijfel mocht
overblijvenhunne wettiging.
Zooals men weet zijn in deze procedurewelke
aan de beschouwingen, die van verschillende zijden
daaraan werden vastgeknoopteen gewicht ont
leende dat zij uit zichzelve niet bezeten zou heb
ben, werkzaam geweest voor schipper de Bruijn
de heeren mr. W. A. van Hoekadvocaaten
J. M. Brieve procureuren voor den gezagvoer
der Möllerup de advocaat mr. A. J. van Deinse.
De directie van de koninklijke maatschappij
van scheepsbouw de Schelde heeft geruimen
tijd geleden het besluit genomen om op het terrein
der werf grenzende aan de Walstraat te Vlissingen
woningen te bouwen ten behoeve van de geëm-
ploieerden aan haar etablissement.
Heden is door de echtgenoote van den directeur
der maatschappij, mevrouw van Raalte, de eerste
steen gelegd van het gebouw dat aldaar met dat
doel verrijzen zal.
Door de kamer van koophandel en fabrieken
alhier is een adres aan den minister van marine
gericht omtrent eenige aangelegenheden het loods
wezen betreffende, waarvan wij den inhoud als
volgt resumeeren.
De bezwaren der kamer betreffen a het staats
monopolie van den loodsdienst, met de daaruit
voortvloeiende verplichting voor de schepen om
loodsgeld te betalen, ook wanneer van geen loods
gebruik gemaakt wordt; b de werking der wet
van 6 April 1875 (Stbl. n° 62), waarbij het dis
tantie-geld is afgeschaft; c de middelen van ge
„En kunt gij u werkelijk tot zulk eene dwaas
heid vernederen? 'tls haast niet te gelooven!
Meester Baardman, de beroemde landschapschilder
Baardman, staat naar eene plaats als teekenmees-
ter op eene jongejuffrouwenschoolTeekenmeester
Schaamt gij u niet?"
Dat had ik niet verwacht. Inderdaad was dat
wat sterk. Ik barstte in een bitteren lach
uit, bitter omdat ik mij ergerdeen zich by
die ergernis minachting over zijne onderstelling
voegde. Hij stond als versteend toen ik hem
te gemoet voerde:
„O Smout, wijze meester SmoutWat heeft men
u weêr beet gehad!"
„Ik weet het toch uit de beste bron," antwoordde
hij op veel lageren toon. Loochen het maar niet
op zoo'n verstokte manier, gij wilt u in een
pensionaat binnensmokkelen. Men kent u en weet
dat ge in de verwachting verkeert dat aan elk
haartje van uw mooien baard zich zoo'n instituuts-
nufje hangen zal, totaal door u betooverd."
Dat was net zoo'n idee voor Smout! Het is
echter zeker verschoonbaar, dat ik, terwijl ik het
aan den eenen kant grappig vond, er aan den
anderen kant wat ontevreden over werd.
„Houd u nu verder stil, Smoutje, dool stil, als
ge niet wilt dat ik boos zal worden. Ge zijt aan
't bazelen."
„Zoo! Maar de vrouwen spreken er toch van,''
hernam hij, „en de mannen ook."
„Ge zijt allemaal oude wijvenriep ik met
eene donderende stem, zoodat hij van schrik in
meenschap voor de loodsen tusschen de havens in
Nederland en die in het Kanaal, benevens ten
slotte het fooienstelsel.
Omtrent het staatsmonopolie betoogt de kamer
dat de staat, ofschoon volkomen bevoegd om in
den -loodsdienst te voorzien wanneer particuliere
krachten te kort schieten, zoomede om van parti
culieren strenge waarborgen van kunde en ge
schiktheid te vorderen en een nauwlettend toezicht
op hunne diensten uit te oefenen, echter zijne
bevoegdheid te buiten gaat door den particulieren
loods geheel te weren.
De verplichting tot het betalen van onbewezen
diensten acht de kamer onbillijkvooral ook om
dat de vrijstelling, in art. 5 3 der wet toegela
ten, „wanneer vóorgaats, op de aangewezen pos
ten of in het zeegat zich geen loodsen hebben
bevonden, of indien het bewezen is dat
geen mogelijkheid heeft bestaan om die te beko
men", in de praktijk bijna nooit toegepast kan
worden. Te zwaarder weegt deze onbillijkheid de
wijl volgens art. 13 der wetde staat zich niet eens
verantwoordelijk steltvoor de daden of verzuimen
der loodsen en beambten. „Wanneer iemand
zegt de kamerin het genot van een mono
polie isdan brengen billijkheid en recht mede
dat de nadedendie door toedoen van den mono
polist of zijne bedienden ontstaanook vergoed
worden door hem die het monopolie bezit. Uit
sluiting van hulp door anderenverplicht gebruik
van de diensten der staatsbeambtenmoesten de
aansprakelijkheid voor hunne daden op den staat
overbrengen."
Wat de afschaffing van het distantiegeld betreft,
merkt de kamer op dat de wijze waarop die ge
schied is, (door wegneming nl. uit het tarief der
rubriek „voor het overnemen van den loods ten
Westen der lijn van Noord-Voorland of Duinker
ken") bij de loodsen het dwaalbegrip gevestigd
schijnt te hebben alsof zij bewesten den kruis
post, meer dan vier Duitsche mijlen buiten de
uitertonnenaan boord komendetot geenerlei
dienst verplicht zijn anders dan tegen speciale
persoonlijke belooning. Dit kanmeent de
kamer, nooit de bedoeling des ministers ge
weest zijndie in de 2e kamer verklaarde dat de
afschaffing eene vermeerdering van personeel en
materieel zou noodig makendewijl dientenge
volge „door veel meer schepen in het Kanaal
van loodsen gebruik gemaakt zou worden." Bij
diezelfde gelegenheid gaf de minister te kennen
dat de loodsen voor hun verlies van aandeel in
de distan tiegelden schadeloos gesteld zouden worden.
De kamer acht op dien grond de boven bedoelde
meening der loodsen geheel onjuist en geeft den
minister in overweging, zoo noodig met wijziging
van art. 45 2 van het algemeen reglement (Stbl.
eenkromp. „Foei! schaamt ge u niet over dat
spionneeren en dat uitdenken van allerlei zotter
nijen? Laat dat aan de kleine stadjes en dorpjes
over, waar zulke dingen van belang zijn, omdat
men niets anders heeft om zich meê bezig te hou
den."
„Ook jonge wijven gelooven het, dat verzeker
ik u," betuigde hij goedmoedig en op verontschul
digenden toon, terwijl hij mij trachtte te naderen.
„'t Is dus niet waar, Baardmannetje, dat ge tee
kenmeester wilt
„Neen zeg ik u!"
„Broeder, kom dan aan mijn boezem!" jubelde hij.
Aan zijn boezem! Voordat ik het verhinderen
kon, was hij naar mij toe gehuppeld en had hij
mij aan zijn skelet gedrukt. Bij die vriendelijke
omhelzing liet ik niet na, hem met de rechterhand
zoo teeder op zijn rug te kloppen, dat hij mij hui
lend los liet en naar zijn adem snakkende op en
neer begon te loopen. Zoodra hij weêr spreken
kon hervatte hij:
„Nu, vriend, als er dan niets van aan is, zult
ge juist inzien dat ge moet trouwen en eene vrouw
nemen, om niet meer zoo in opspraak te komen."
„Zeker!" zei ik, op toestemmenden en vasten
toon.
Een blik van blijde verwondering flikkerde in
zijne groengrijze oogjes.
„Dus ziet ge 't eindelijk in vroeg hij. „Nu,
Baardmannetje, handel dan als een verstandig
mensch, en grijp de gelegenheid aan!" Bij die
woorden maakte hij met beide handen eene grij
1859 n°. 108), ter kennis der loodsen te brengen
dat de afschaffing van het distantiegeld hen geens
zins ontheft van loodsdienst, van het oogenblik af
dat zij, ook in het Kanaal, aan boord komen.
Hare bezwaren omtrent de middelen van ge
meenschap voor de loodsen tusschen de havens in
Nederland en die in het Kanaal, grondt de kamer
voornamelijk op het dikwijls niet aanwezig zijn
van loodsen, op drukke tijdstippen, ter plaatse
waar hunne tegenwoordigheid gevorderd wordt.
De kamer geeft daarom in overweging de loodsen
te vergunnen gebruik te maken van de vele be
staande gelegenheden om per stoomschip van het
Kanaal naar Nederland of omgekeerd te komen.
Vooral de monden van Maas en Schelde, die door
zoovele stoomschepen van en naar Engeland beva
ren worden, zouden daardoor gebaat worden. In
de tweede plaats acht de kamer het wenschelijk
dat den loodskottera verboden worde zich verder
dan zekeren afstand buiten Dungeness te begeven.
Het bestaande verbod voor de loodsen om fooien
te vragen wenscht de kamer uitgebreid te zien
tot een verbod om fooien aan te nemen, als
het eenige middel om een einde te maken aan
het ellendige fooienstelsel, dat ook in het verslag
der commissie van enquete naar den staat der
koopvaardijvloot ten strengste, als voor loodsen
en gezagvoerders even verkeerdis afgekeurd.
Met eene verwijzing naar hetgeen in datzelfde
enquête-rapport ook gezegd is omtrent de wensche-
lijkheid der afschaffing van bet staats-monopolie
en der verplichting om te betalen voor niet bewe
zen loodsdienstenbesluit de kamer dit gedeelte
van haar adres. Van meer lokalen aard is het ten
slotte behandelde onderwerp.
Door de samenvoeging van Brouwershaven met
het 4e loodsdistrict (Maas en Goedereede) zijn het
personeel en materieel van dat gecombineerde dis
trict veel sterker dan die van het zesde (Vlis
singen.) Een gevolg hiervan is dat een naar
Vlissingen bestemd schip in het Kanaal veel ge
makkelijker een loods naar Brouwershaven aan
treft dan naar de haven zijner bestemming. In
den laatsten tijd heeft zich dan ook herhaal
delijk het geval voorgedaan, dat gezagvoerders
van voor Rotterdam beladen schepen, die te Vlis
singen geheel of gedeeltelijk wilden lossen geen
Vlissingschen doch wel een Brouwersbavenschen
loods vindende, te vergeefs hun verlangen te
kennen gaven om naar Vlissingen gebracht te
worden. De loodsen weigerden het schip daar
binnen te brengen als zijnde dat zeegat niet van
hunne competentie.
De kamer geeft daarom den minister in over
weging
öf het Vlissingsche personeel en materieel zeer
aanzienlijk uit te breiden;
pende beweging van zulk eene kracht, dat hij er
iemand meê had kunnen worgen. „Kijk, daar is
nu de mooie Arabella Zutschke, dat wil zeggen
mooi is zij eigenlijk niet, maar heel lieftallig en
knap en in 't goud gezet. In 't goud gezet,
zeg ik nog eens, want haar vader is hier een der
eerste goudsmids; zij zou gaarne een man met een
gunstig bekenden naam hebben, en dien hebt
gij. Nog pas kortelings heeft zij bij mijne vrouw
zeer nadrukkelijk en met veel gevoel naar dien
schilder met dien mooien baard gevraagd. Nu,
wat zegt ge daarvan?"
„Wil zij eene schilderij van mij koopen?"
„Wel neen; gij begrijpt wel wat ik meen. Zij
wil met u trouwen."
„Nu, daarbij vraag ik niet of de bruid in 't goud
gezet is."
„Wat verlangt gij dan?"
„In de eerste plaats en vóór alles dat ik haar
lief heb, mijn gansche leven met haar verbonden
wensch te zijn en al mijne krachten kan aanwen
den om haar gelukkig te maken. Alleen ware
liefde zal mijn besluit bepalen en over alles be
slissen."
Verbaasd en niet zonder ontsteltenis zag hij mij
aan. Zulk eene taal had hij nog nooit uit mijn
mond gehoord.
„Vriend," ze! hij zachtkens op zijn innemend-
sten toon, „'tis niet geheel richtig bij u; het
schort u daar!" En bij die woorden tikte hij met
zijn vinger tusschen zijne onderste ribben, alsof
zijn hart in zijne maag was gevallen.