N°. 145. 119e Jaargang. 1876. Woensdag 21 Juni. Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen, Prijs per 3/m. franco f 3,50, Afzonderlijko nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent, Advertentiën20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz,; van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer f 0,20, Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. BERICHT Zij die zich voor 1 Juli 1876 op deze courant abonneer en, ontvangen de nog in dit kwartaal verschijnende nommers van het blad gratis. Middelburg, 20 Juni, FETJILLBTON". De schilder Baardman, MIDDELBIMSCHE Aan de heden gehouden verkiezing van een lid voor den gemeenteraad van Middelburg is heden door 347 van de 800 kiezers deelgenomen. Bij de verkiezing op 20 Juli 1875 stemden 448 van de 792 kiezers, zijnde sinds 1853 het hoogste getal. In de Staats-courant van heden is opgenomen het gisteren reeds door ons medegedeelde telegram betreffende de krijgsverrichtingen te Atchin. Behalve het door ons gemelde blijkt nit het tele gram nogdat de bezetting voor Pedironder bevel van den kapitein Engelhard, derwaarts ver trokken is, en dat daar blijkbaar alles naar wensch gaat. Poor den minister van financiën is gunstig be schikt op het verzoek van vele ingezetenen van Schouwenondersteund door de kamer van koophandel te Zierikzee, om vermeerdering der postgemeenschap tusschen verschillende gemeenten van dat eiland. Dientengevolge zal, van den len Juli a. af, naar en van alle gemeenten in Schouwen en Duiveland dubbele postgelegenheid bestaan. Te Heinkenszand is Donderdag jl. tot lid van den gemeenteraad verkozen de heer G.Nijsse Azn. met 33 stemmen, tegen 29 stemmen op den heer J. Boonman Dzn. Te Kapelle moet herstemming plaats hebben tusschen de heeren M. Schipper, die Vrijdag jl. 27 en J. Oele Hz", die 24 stemmen verkreeg. De herstemming is bepaald op den 30ea dezer. Omtrent den gezondheidstoestand van dr. A. Kuy- per bericht de Standaard dat deze uiterst lang zaam doch gestadig vooruitgaat en dat van een verblijf in de hoogere berglucht tot sterking der zenuwen, mits niet te spoedig afgebroken, volledig herstel verwacht mag worden. 4. Naar het Duitsch van August Becker. Vervolg De bril scheen er ook wel iets van te begrijpen hoe de vork in de steel zat. Ik stond dus ont maskerd, maar geenszins berouwvol. De slimme vrouw vond het maar goed geen verdere informa tion omtrent mijne aanwezigheid te nemen, en daarentegen haar jeugdig gezelschap zoo spoedig mogelijk uit de nabijheid van dien schilder met zijn zwaren baard te verwijderen. Zij komman deerde dus den terugtocht, maakte eene koele buiging, en giggelend trokken de meisjes met de bebeerscheres van mijn hart af, terwijl zij mij, omkijkende, nog menigen scbalkschen blik toe zonden. II. Daar stond ik nu en zag weemoedig de ver- trekkenden na, waarop ik de helling beklom, in de hoop dat zij zich nog in het Grunewald zouden ophouden. Maar neen, zij vertoefden niet langer en gingen verder. Mijn engel, die boven al de De eerste kamer der staten-generaal heeft gisteren, Maandag avond, hare werkzaamheden hervat en de door de tweede kamer behandelde wetsontwerpen tot onderzoek naar de afdeelingen verzonden. De minister van binnenlandsche zaken heeft ook aan deze kamer mededeeling gedaan omtrent het verzoek om ontslag van het kabinet. In het tijdperk van vier weken, 14 Mei tot 10 Juni jl., zijn, blijkens iDgekomen ambtsberich ten, door 1c ngziekte aangetastin Noord-Brabant 1 rund, in Zuid-Holland 116 runderen, in Noord- Holland 6 runderen, in Utrecht 10 runderen, in Friesland 21 runderen; samen in het rijk 154 runderen. In het vorige tijdperk van vier weken waren 188 runderen door die ziekte aangetast. Volgens het Antwerpsche blad l'Escant zijn bij gelegenheid der jongste ongeregeldheden te Ant werpen aan het Nederlandsche loodskantoor aldaar de glazen ingeworpen onder het geroep: „Weg met de conventie-Neuzen." Op het bericht hiervan heeft baron Gericke, onze gezant te Brussel, de Nederlandsche vlag, welke ter gelegenheid van den verjaardag van Z. K. H. prins Hendrik ge- hesehen was, doen nederhalen. Aan welke der politieke partijen deze baldadig heid is toe te schrijven, wordt niet gemeld. De Etoile beige, dit bericht overnemende, knoopt daaraan eene opmerking vast welke ons ongegrond voorkomt. De vlag, op den dag der verkiezingen geheschen ter eere van Z. K. H. prins Hendrik, scheen aan de opgewonden Antwerpenaars eene manifestatie ter eere van de overwinning der cle- ricalen. Vandaar de gepleegde baldadigheden. Dat de heer Gericke, op het vernemen hiervan, gelast heeft de vlag in te nemen, schijnt ods zeer natuurlijk en niet van zulk eene gewichtige be- teekenis als het wezen zou, indien onder andere omstandigheden de vertegenwoordiger eener bevrien de mogendheid verplicht werd zijne vlag op te rollen. De Nederlandsche nationale vereeniging van werklieden hield Vrijdagavond te Gravenhage een algemeene vergaderingonder leiding van den president m'. H. Bethdie met een gepast woord de leden welkom heette. Uit de mededeelingen bleek, dat de vereeni- gingskas, niettegenstaande vele geldelijke offers voor ziekenondersteuning, toch nog een batig saldo van circa 5300 opleverdeuithoofde waarvan het bestuur voorstelde het ziekengeld in plaats van 10, vijftien weken te verstrekken, zoodat thans anderen uitstak, keek niet meer om. Was zij boos op mij? Daar had het toch den schijn niet van gehad. Ik had dan ook eigenlijk niets kwaads gedaan, maar was haar redder uit den nood ge weest en had haar niet langer dan onvermijdelijk vastgehouden. Ach ja, nu uit het verre verschiet, eer zij achter de booinen verdween, zag zij nog eens om, en mocht ik haar nogmaals groeten, of schoon zij zich daarop ten spoedigste afwendde. Zij was weg en nogmaals breidde ik mijne armen uit. Te vergeets. Ik was alleen, te midden der doode natuur, die nu alle bekoorlijkheid voor mij had verloren. Voor kleurenstudiën begrijpt men wel, dat ik verder geen hoofd had. Gaarne zou ik mijn schilderdoos maar in den steek gelaten hebben en weggeloopen zijn. Maar dit zou mij weinig hebben geholpen, en de besteller, die mijn kunstgereedschap moest dragen, zou eerst over een uur komen. Zoo zette ik mij dan aan den een zamen meer-oever neêr, om over mijn avontuur na te denken. Ik kwam daarbij tot een bepaald be sluit en zwoerDeze, of geene andereEn ik weet mijne eeden te houden. Wat baatte mij echter voor 'toogenblik dat vaste besluit? Wat wist ik van haar, die ik lief had Zelfs haar naam kende ik niet, evenmin als dien van de directie der kostschool. Nu, daar was naar te informeeren, en ik begon er ook dadelijk meê, door op mijn terugweg bij den boschwachter Letz binnen te treden, toen de commissionair mijne schilderkist was komen halen. Aangezien men bij den boschwachter wat gebruiken kon, onder aan een zieke gedurende 15 weken 2.50 wordt uitgekeerd. Fet bestuur heeft door aankoop grond verkregen dat?-, waar dit reeds bij de oprichting dezer ver eeniging door velen werd gewenscht. De grond is gelegen in den Zusterpolder, tegenover de nieuw aangelegde straat in de Kemperstraat, 20 meter diep a f2.60 de meter. Ook deze mededeeling werd daverend toegejuicht. Het bestuur heeft den moed gehad dien koop te sluiten, vertrouwende op de welwillendheid van den kapitalist en op het crediet der vereeniging. Het hoopt, dat die hulp niet zal achterblijven en deed tevens de heugelijke mededeelingdat van hooggeplaatste zijde f 10.000 gedurende 20 jaren renteloos is toegezegd. Het deed het bestuur leed den naam te moeten ver zwijgen, maar het bracht een woord van hulde aan dien edelen onbekende. Nog deelde het be stuur mede, dat zoodra mogelijk tot een publieke aanbesteding zal worden overgegaan. De Staats-courant van heden bevat het konink lijk besluit van 7 dezer, waarbij art. 6 van het besluit van 6 October 1874 ter belooning dergenen die zich onderscheidden bij de le en 2e expeditie tegen Atchin, wordt uitgebreid door de bepaling dat het eereteeken, ingesteld voor hen die deel nemen aan belangrijke krijgsverrichtingen, mede zal worden toegekend aan hen die, niet in 't bezit der gesp„Atchin 1873—1874", na het einde der tweede expeditie tegen Atchin, in de jaren 1874 1876, aan de bedoelde krijgsbedrijven hebben deelgenomen. De hun daarvoor uit te reiken gesp draagt het opschrift: „Atchin 1873—1876." Alsof het heel wat bijzonders iswordt nu weder aan verschillende bladen uit Leeuwarden medegedeeld dat Jut niet weigert te werken, dat hij dagelijks bezig is aan het mattenvlechten en dat weigering om te werken hem spoedig afge leerd zou worden door het cachot. Hij gedraagt zich voor het overige niet beter of slechter dan de meeste andere gevangenen. Zou bet voor het Nederlandsch publiek eindelijk geen tijd worden om zich eens niet langer te interes seeren voor dit individu? Zouden de dagbladen niet eens ophouden met van 's mans doen en laten notitie te nemen alsof hij een hooggeplaatst en eerlijk man warein plaats van een dief en moordenaar Het proces is nu sfgeloopen, de gerechtigheid heeft haar loop gehad de groote les is gegeven dat een man zelfs door het bedrijven van zulk een helden stuk als het vermoorden van twee weerlooze vrou wen zich noch gelukkig maaktnoch zich het noodige overleg verzekert om ongestraft de vruch ten zijner daad te genieten. Dat in het licht te stellen was een werkder pers misschien niet onwaardig. De verdere lotgevallen van Jut of zijne vrouw zijn niets belangrijker dan die van alle andere veroordeelde dieven en misdadigers, waar niemand zich om bekommert. Onze Haagsche correspondent schrijft ons het volgende: „Reeds had ik mij gezet aan het bestudeeren van het voorloopig verslag der tweede kamer over het voorstel-Moens, geen aangename studie voorzeker, omdat ze mij aanhoudend reden tot ergernis gaf, toen het bericht van het collectief ontslag van het ministerie mij verraste. Noch de loop der discussie over het afgestemd militiewetje, noch eene inzage van de stemlijst motiveeren im mers dit stellen van de kabinetsquaestie, die boven dien uiterst gevaarlijk werd na de onvoorzichtige en geheel onverdedigbare woorden, die de driftige heer Heemskerk zich kort vóór de stemmingen jl. Vrijdag heeft laten ontvallen. Wist de „premier" dan niet dat een minister, de volksvertegenwoor diging van plichtverzuim beschuldigendedaar gelaten nog dat die beschuldiging onwaar en al thans door geenerlei schijn van bewijs gestaafd isaan de vertegenwoordiging een strijd op leven en dood aanzegt? Dat hij naderhand, in- dien hij al opnieuw mocht kunnen mededeelen dat op het verzoek om ontslag „een stellig wei gerend antwoord" gegeven is, niet meer voor die kamer zal kunnen verschijnen Dat hij dus niet buiten het dilemma raken kan: óf de portefeuille serieus nederleggen, óf de kamer ontbinden? Het officieele verslag der zitting van Vrijdag is nog niet uit, c-n we moeten ons dus richten naar het geen de dagbladverslagen van 's ministers rede gezegd hebbenal mogen de bewoordingen daar van nu al later niet overeenstemmen met de ge meenlijk zeer opgeschaafde, verzachte en veran derde editie in het Bijblad, we kunnen toch den algemeenen indruk eener redevoering tamelijk juist afmeten naar hetgeen daarvan in de verslagen en overzichten der dagbladen wordt gemeld. En nu heb ik in de drie verslagen die ik raadpleegde denzelfden indruk van 's ministers rede terugge vonden, en in de beredeneerde overzichten werd daarvan breed opgegeven, dat de heer Heems kerk de tweede kamer heeft beschuldigd van niets voor de defensie te willen doen en te weigeren wat voor eene behoorlijke verdediging des lands onmisbaar was. In het blad dat, ondanks alle tegenspraak, toch werkelijk het oflicieus or gaan van den heer Heemskerk is, werd dit thema breed uitgewerkt, en daarom over de tegenstan ders van art. 1 van het wetje al die haat en gal uitgestort, die in de kamer zelve niet geplengd konden worden. Zóóver echter de heer Heemskerk in zijne beschuldigingen gaan kon, zóóver schijnt stelde ik dat het pensionaat daar wel zou geweest zijn, en misschien er nog wel was. In dit laatste vergiste ik mij echter, maar toen ik met zekere voorzichtigheid aan informeeren ging, vernam ik dat de meisjes hier inderdaad een korten tijd ver toefd hadden en tot de kostschool van zekere juffrouw Piephoff of Mayez of zoo'n soort van naam behoorden. Dat was reeds iets, ofschoon nog niet veel, zooals ik spoedig tot mijn leedwezen bemerkte. Dagen lang doorbladerde ik het adresboek dat ik mij aanschafte, maar op Piephoff, Mayez of eenigs- zins daarnaar gelijkende namen vond ik geen schoolhouderessen vermeld. Onder een opgeraapt voorwendsel begaf ik mij naar een bureau van informatie, om naar jongejuffrouwen kostscholen te vragen. Men gaf er mij een aantal op; twee daaronder geleken in de verte eenigszins op Piep hoff en Mayez en ik liet mij de adressen geven. Die scholen lagen aan de twee tegenovergestelde uiteinden der stad. Ik wist, dat het in die in richtingen gewoonte is, op bepaalde uren met de meisjes uit wandelen te gaan, en daar maakte ik gebruik van. Den eenen dag wachtte ik bij bet eene, den anderen dag bij het andere pensionaat op dien algemeenen uittocht, en werkelijk trof ik het die twee malen goed. Maar noch hier, noch daar zag ik het meisje dat ik zocht, zelfs de bril niet, wier aanblik mij anders ditmaal zoo wel kom zou geweest zijnnergens ontdekte ik een der gezichtjes, die mij uit het Grunewald be kend waren. En een even onbevredigenden uitslag hadden alle overige informatiën, die ik onder de hand nam. Wat kan de mensch toch dwaas zijn! Niet om te schilderen, neen in de geheel ijdele hoop haar daar ginds weêr te ontmoeten liep ik iederen goeden dag naar het Grunewald. Eens keerde ik van daar teleurgesteld en vermoeid door den Thiergarten terug, en zie, daar komt door de dwarslaan een stoet meisjes aan, die op mijn ge zicht heimelijk beginnen te lachen en elkander aan te stooten, en waarachtig daarachter de bril, die koel en afwerend mijn groet beantwoordde; maar noch Elfride, noch mijne schoone had zij onder hare beschermende vleugelen. Het waren allemaal kleinere meisjes, waarschijnlijk de laagste klasse. Ik verloor nu echter den zwerm niet uit het oog, maar volgde dien op een afstand en zag zeer goed hoe de bril en hare kweekelingen, in de stad teruggekeerd, een zeker huis binnentraden. Dit had ik dan toch gewonnen. Ik haalde dieper adem. Beneden was een kruidenierswinkel. Ik ging er dadelijk in, kocht kaneel, muskaat- nooten, een ons peper en een pond zout en vroeg zoo terloops of er in dit huis niet eene kostschool was. Ja wel, er was er eene, op de derde ver dieping. „Niet waar, juffrouw Piephoff of juf frouw Mayez?" „Neen, juffrouw Lutz." „Juffrouw Lutz riep ik verwonderd uit, maar herstelde mij dadelijk en zei: „o ja, juffrouw Lutz; dat spreekt van zelf." Het verwonderde mij formeel, dat ik niet reeds van zelf gekomen was op dien naam, die zoo sprekend op Piephoff of Mayez geleek.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1