N°. 127.
119e Jaargang,
1876
Dinsdag
30 Mei.
Dit blad ver schijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Gent.
Advertentiën: 20 Gent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.van 1—7 regels f 1,50
iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte^
Middelburg, 29 Mei.
FEUILLET03ST.
Eene Zeeuwsche stad in haar glorie
en ondergang.
Een afstammelmg van Hermann,
den Cherusker.
LBURGSC
Wij herinneren onzen kiesbevoegden lezers, dat
morgen (Dinsdag)tusschen des voormiddags 9
en des namiddags 5 urende inlevering moet
plaats hebben van de stembiljetten voor de ver
kiezing van een lid voor de provinciale staten
van Zeeland.
In de heden namiddag gehouden vergadering
van het Middelburgsch departement der Maatschap
pij tot Hut van 't algemeen is besloten ge
volg te geven aan een verzoek van het departe
ment Zaandam, om adhaesie te verleenen aan
een tot de tweede kamer gericht adres, waarin
genoemd departement zijne instemming betuigt
met het wetsvoorstel van den heer Moens met
betrekking tot het lager onderwijs. Tevens is
besloten aan het bestuur over te laten de wijze
waarop het zal meeuen gevolg te moeten geven
aan den geuiten wensch dat ook de ingezetenen
in de gelegenheid zullen gesteld worden tot het
indienen van een adres van adhaesie.
Morgen geven wij van het in deze vergadering
verhandelde een meer uitvoerig overzicht.
De benoemde aspirant-ingenieur van den water
staat J. G. Ermerins wordtingevolge besluit
van den minister van binnenl. zakenmet 1 Juni a.
toegevoegd aan den hoofdingenieur in Zeeland.
In eene Zeeuwscbe correspondentie van de
N. Rott. Ct. leest men het volgende
„Naar wij vernemen zal de Export-maatschappij,
die zich ten vorigen jare te Goes gevestigd had,
in verband met den nieuwen maildienst, hare
werkzaamheden hervattenen kan dit voor onzen
handel, voor onzen landbouw hoogst belangrijk
worden. Wij vertrouwen dat de landbouwers zei
ven een nieuwe gelegenheid en prikkel tot ont
wikkeling zullen ontvangen. Sedert de spoorweg-
lijn VlissingenRoosendaal geopend werd, ver
plaatsen de Zeeuwsche landlieden zich gedurig
naar Belgiëen de invloeddie door dit interna
tionaal verkeer geoefend wordt, is onmiskenbaar.
Nog een wijle en zij trekken ook naar Engeland,
uitgelokt door de gemakkelijk te volbrengen reis.
Daarbij zal hun onbekendheid met de taal in den
weg staan, maar zoodoende leeren zij dan ook de
noodzakelijkheid van uitbreiding van onderwijs
erkennenen zoo kan de vooruitgang op stoffelijk
gebied een machtige factor worden om de voor-
oordeelen tegen het volksonderwijs te doen op-
ui
Zagen wij in onze beide voorgaande opstellen
Arnemuiden in zijn opkomst en bloei, ons blijft
thans over het, naar het werk van den heer
Kesteloo, te beschouwen in het veel langduriger
tijdperk van zijn verval.
In 1574 had, zooals wij gezien hebben, de stad
hare lang gewenschte onafhankelijkheid verkregen
en het dwangjuk van Middelburg afgeworpen.
Slechts 35 jaren later, in 1609, zien wij in een
officieel stuk de „regeerders, mitsgaders de schut
terijen, gilden en notabele poorters, representee-
rende 't gemeene Corpus van Arnemuiden" te zamen
komen met „burgemeesters, schepenen en raden
van Middelburg," met het doel om „de separatie
en verdere nieuwigheden af te doen en de stad
Middelburg te herstellen in de possessie en exerci
tie van hare superioriteit en oude gerechtigheden"
over Arnemuiden.
Wat was de reden van dien ommekeer?
De natuur had, gelijk zij zoo dikwijls doet, met
alle kibbelarijen der menschen gespothun plannen
houden. Ook dat verwachten wij niet per stoom,
zooals men zegtmaar de stoomkracht werkten
al stuwt zij de machine nu nog maar langzaam
voort, zwaar als zij is door den last der oude
traditiënals er maar van tijd tot tijd wat van
dezen overboord wordt geworpenzal de snelheid
toenemen en het doel worden bereikt."
De hoofdcommissie voor het te Gouda op te
richten gedenkteeken voor de gebroeders Houtman
heeft haar eerelidmaatschap aangeboden aan ver
schillende autoriteiten, waaronder ook de burgemees
ters van Middelburg en Ylissingen en de president
van de kamer van koophandel en fabrieken te
Ylissingen. Het eerelidmaatschap is door al de
bedoelde heeren aanvaard.
Omtrent de werkzaamheid der internationale
rechtbanken in Egypte vernemen wij het volgende:
„De langdurige gedwongen rust heeft voor eene
groote bedrijvigheid plaats gemaakt. Van de
definitieve opening der rechtbank te Caïro tot den
31" Maart jl.dus in een tijdsverloop van nog
geen twee volle maanden zijn voor dat college
niet minder dan 336 zaken ingeschreven en 156
vonnissen gewezen. De zittingen voor burgerlijke
en handelszaken worden tweemaals 's weeks ge
houden van 8 tot 1 en van 3 tot 6 uren. Dat
bij zoo groote opeenstapeling van zaken de vormen
zooveel mogelijk worden vereenvoudigd, is natuur
lijk. In sommige zaken bestaat het geheele dos
sier, dat aan de rechtbank wordt medegedeeld,
alleen uit de dagvaarding. Tot toelichting harer
belangen mogen partijen zich bedienen van de
Fransche, Italiaansche of Arabische taal.
„Ofschoon betwijfeld mag worden of de leden der
colleges al die verschillende talen volkomen mach
tig zijn, schijnen hunne uitspraken over het alge
meen groote tevredenheid te geven. Het te Caïro
uitkomend weekblad „le Droit", voor de helft in
het Fransch en voor de andere helft in het Grieksch
geschreven, spreekt dan ook een warm woord
van lof over den ijver der overheidspersonen en
inzonderheid van den president (mr. de Stoppelaar),
door wien in korten tijd zulke bevredigende resul
taten zijn verkregen. Ook aan den griffier (Bous-
lacchi) wordt lof toegezwaaid voor zijne werk
zaamheid vooral omdat hem nog geen voldoend
personeel ter zijde staat. Als de griffie compleet is,
zal zij bestaan uit een griffier, zeven commies-griffiers
en twaalf klerken. Dit groote personeel schijnt
daarom noodig te zijn, omdat een aantal werk
zaamheden aan de griffie zijn opgedragen, welke
hier te lande door notarissen worden verricht."
te schande gemaakt en aan datgenewat met zoo
veel moeite tot stand gebracht waseen geheel ande
re wending gegeven dan men zich voorgesteld had.
Arnemuiden was groot en welvarendalleen door
zijne reede. Stelt men zich de tegenwoordige
polders van Nieuw- en St. Joosland en den Oran
jepolder in Walcheren, benevens de westelijke
polders van Zuid-Beveland voor als eene uitge
strekte en diepe watervlakte, dan wordt het aan
zienlijk aantal schepen, dat in de 15e enl6eeeuw
somtijds op de reede lag, begrijpelijk. Maar de
vijand, die aan bijna alle Nederlandsche zeegaten
knaagt en al onze vaarwaters onophoudelijk wij
zigt, het zand, was ook sedert eeuwen bezig
Arnemuiden's reede te bederven. Reeds in de 14e
eeuw was er verlanding merkbaar, maar in 1556 was
het kwaad zoo ver gevorderd dat men in Middel
burg maatregelen beraamde om de ondiepten vóór
de haven van Arnemuiden weg te nemen. In 1591
sloegen de beide steden gezamenlijk de handen
aan het werk, doch ondanks alle pogingen die
toen en later werden aangewend en aanzienlijke
sommen kosttenwas het weldra eene onmogelijk
heid voor de schepen geworden om Arnemuiden
te naderen.
Daarmede was de bron der welvaart verstopt.
Ongelukkig had Arnemuiden, zooals wij vroeger
gezien hebben, zich juist op den voet eener wel
varende stad ingericht, allerlei weelde-uitgaven
gedaan, zich in schulden gestoken, met êen woord
wissels getrokken op eene toekomst, welke nu in
solvent bleek. Vandaar de wensch om maar
Het honderdjarig bestaan der Nederlandsche
maatschappij van Nijverheid zal in het volgen
de jaar gevierd wórden door de stichting van een
museum voor kunstnijverheid. Op de algemeene
vergadering, die den 11™ Juli a. te Deventer ge
houden zal worden, zullen de noodige credieten
voor de feestviering worden aangevraagd.
De Nederlandsche Spectator geeft in zijn
jongste nomrner aan ons volk eene schoone les.
De teekenaar van de plaat veert ons in de „Ely-
seesche velden." Groen, met den pelgrimsstaf in
de handpas van zijne aardsche reis aangekomen,
wordt door Thorbecke met een handdruk verwel
komt. „Mijn oude vriend, spreekt Groen,
het laatste nieuws dat ik u kan brengeD, is de
u gebrachte hulde."
Deze schoone gedachte zal misschien aan de
medewerkers van materialistische richting, die de
Spectator bezit en die in vroegere teekeningen
van het blad wellicht de hand gehad hebben,
ergernis geven. In hun stelsel komen „buiten
issigheden", zooals Elyseesche velden en staats
lieden die na hun dood gesprekken met elkander
voeren, niet te pas. Daarentegen gelooven wij
dat duizende lezers van het weekblad, die het
materialisme niet toegedaan zijn, de jongste tee-
kening met vreugde zullen begroeten.
Men schrijft ons uit Rotterdam:
„Onder de advertentiën in de Nieuwe Rotter-
damsche courant van Zondag kan men een beroep
op de openbare liefdadigheid vinden, ten behoeve
van een huisgezin, tot den adelstand behooreude,
en bestaande uit man, vrouw, kind en 90jarige
moeder. De beide predikanten, van wie de oproe
ping uitgaat, verklaren, dat dit gezin sedert ge-
ruimen tijd vreeselijke armoede en nijpend gebrek
lijdt. Sedert twee maanden bestaat hun eenig
voedsel in droog brood; hun drank uit water.
Zonder hulp moet het gezin tot verhongering ver
vallen. Reeds lijdt het kind, een knaap van 13 ja
ren, aan inwendige verzwakking als gevolg van
gebrek aan voldoende voeding.
„De man, met zijn gezin aan zooveel bittere
ellende ten prooi, is niet onbekend. Zijn naam is
dikwijls op de spraak geweest, en meer dan eens
heeft hij door de rol, die hij speelde, de algemeene
aandaeht op zich gevestigd. Mag men hem ge
looven dan is zijn stamboom ouder dan die van
eenig ander adellijk of vorstelijk huis van Europa;
hij beweert namelijk rechtstreeks af te stammen
van Hermann, den Cherusker, die in het Teutobur-
weder alle „separatie en verdere nieuwigheden"
vaarwel te zeggen en met pak en zak, met de nieuw
verworven stadsrechten en schulden, onder de be
schermende hoede van Middelburg terug te keeren.
Middelburg toonde zich goedertieren en wilde
zich over het afgedwaalde schaap wel weder ont
fermen. Het stemde er zelfs in toe, „verscheiden
punten van de oude preëminentiën en servituten
te verzachten tot beneficie van Arnemuiden en
zijn inwoners." Arnemuiden zou afstand doen van
de afscheiding en alle andere punten in het pri
vilege van prins Willem I toegekend en deze stuk
ken afgeven1; doch het zou den naam van stad
behouden, een eigen baljuw, burgemeesters en sche
penen bezitten, die door Middelburg benoemd zouden
worden. De ingezetenen van beide steden zouden
in alle privilegiën en vrijheden gelijk gesteld
eenige neringen te Arnemuiden vrijgemaakt wor
den, wat bij den verloopen toestand van de
scheepvaart, door Middelburg dan ook zonder
gevaar kon toegestaan worden. Arnemuiden zou
zijn eigen rechtspraak, kerk, weeskamer enz.be
houden alles echter onder hooger beroep op Middel
burg. Mocht eindelijk Arnemuiden door Gods
zegen zoo in welvaart toenemen dat het uitge
breid moest worden, dan beloofden burgemeesters
schepenen en raden van Middelburg daarop „met
discretie te zullen letten." Bij deze voorwaarde
dacht men te Middelburg waarschijnlijk aan het
oude spreekwoord dat „beloven geen geld kost
en de gekken in vreugde doet leven."
Over al deze conditiën was men het, na vrij wat
ger woud den Romeinschen veldheer Varus ver
sloeg en wiens reusachtig standbeeld het vorige
jaar met grooten luister werd onthuld. Zij deze
afstamming ook ietwat twijfelachtig, zeker is het dat
de man, thans tot de diepste armoede en ellendig
heid vervallen, van zeer ouden Duitschen adel is.
Hij is een der weinige overgebleven ridders van
het Heilige Roomsche Rijk. Roesgen von Flosa
is zijn naam.
„In vroegere dagen was bij ambtenaar bij het
kabinet des konings. Zijn geslacht was reeds toen
tot maatschappelijk verval gekomen; uit mede
lijden had men hem die betrekking verschaft. Hij
droeg het hart zeer hoog en liet zich op zijn adel
lijken rang zeer veel voorstaan. Men kende hem
in den Haag algemeen aan het costuum, met steek
en degen, dat hij droeg en dat aan een ridder van
het Heilige Roomsche Rijk schijnt toe te komen.1
De wijze echter waarop hij zijne ambtenaarsplich
ten nakwam, was weinig ridderlijk. Hij werd niet
eervol ontslagen. Herhaaldelijk richtte hij zich
toen met reclames tot de regeering en tot de
tweede kamer, maar steeds zonder gehoor te vinden.
„Zijne verhuizing naar Rotterdam stond in ver
band met de oprichting van het Rotterdamsche
Volksblad, welks verschijning indertijd nog al ge
rucht heeft gemaakt. Met Spanjersberg redigeerde
hij dat blad. Voorts richtte hij verscheidene werk
lieden vereenigingen op, die het karakter droegen
van revolutionaire clubs; en de3 Zondags hield hij
in de gelagkamer eener buiten-herberg van gering
allooi (Pax intrantibus van Odem) godsdienstoefe
ning tegen 5 cents entrée; deze laatste onderne
ming slaagde nietomdat de schare, die onder zijn
gehoor kwam, onder de preek glaasjes klare drin
ken wilde en Roesgen, die een hartstochtelijk af
schaffer is, dat niet dulden kon. Doch met Span
jersberg lag hij spoedig overhoop, en de reden van
hunne breuk werd indertijd door S. openbaar ge
maakt. De beide volksleiders namelijk woonden
met hunne gezinnen bijeendoch mevrouw Roesgen
von Floss had hoogadellijk bezwaar om met vrouw
Spanjersberg aan de waschtobbe te staan, en dit
gaf, eerst tusschen de dames, en vervolgens ook
tusschen de heeren, ongenoegen. Roesgen richtte
toen een eigen volksblaadje op, dat echter zeer
spoedig doodging. Ook met de clubs, die hij in
't leven geroepen had, liep het weldra in het
honderd, omdat zijne aristocratische neigingen
wantrouwen wekten en om andere redenen die wij
hier maar niet zullen vermelden. De geheele dema
gogische beweging trouwens is uitgegaan als een
nachtkaars. De politieke rol, die de soi disant
afstammeling van den grondlegger van het Ger-
maansche rijk hier dacht te spelen, mislukte
volkomen.
„Later vond men Roesgen von Floss terug als
moeite en gehaspel, eens geworden toen er plot
seling een kink in den kabel kwam en het bestuur
van Middelburg aan dat van Arnemuiden schreef
dat ten opzichte der verdere onderhandelingen
„alle apparentie van voortgang kwam te cesseeren."
Wat was er gebeurd? Men wist te Middelburg
wel, van den aanvang af, dat men met de Arne-
muiders een insol venten boedel in de stad haalde.
Men was het dan ook omtrent het overnemen der
schuld nog niet geheel eens en had een aanbod
gedaan om 5000 ponden Vlaamsch te betalen,
terwijl de Arnemuiders 7000 verlangden. Plot
seling vernam men echter dat het te Arnemuiden
nog veel erger gesteld was dan men gedacht had,
en de stad o. a. aan Vlissingen eene belangrijke
schuld had, waarvoor vijf voorname burgers,
die men beter scheen te vertrouwen dan de stad
zelve, zich borg gesteld hadden. Te vergeefs
had de stad aan Vlissingen de opbrengst harer
domeinen aangeboden; Vlissingen antwoordde dat
het met de stad Arnemuiden niets te maken wilde
hebben, maar alleen met de burgers, hare borgen,
tegen wie men reeds een vonnis van het hof van
Holland had verkregen om hen op de Voorpoort
in den Haag in gijzeling te zetten. Geen wonder
dat de vroedschap van Arnemuiden, blijkens de
notulen van den raad, toen burgemeester Wielandt
deze Jobstijding kwam brengen, „lang op elkander
bleef zitten zien, en veel woorden den hals werden
gebroken zonder iets te kunnen resolveeren." Toch
slaagde men er eindelijk in met Vlissingen een
akkoord te treffen.