N°. 125.
119e Jaargang.
Zaterdag
27 Mei.
Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s
met uitzondering van Zon- en Feestdagen,
Prijs per 3/m. franco f 3,50,
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiëni 20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz,: van 1—7 regels f 1,50
iedere regel meer f 0,20,
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.'
Middelburg, 26 Mei.
FEXJXH.JliE'X'OlSr-
Eene Zeeuwsche stad in haar glorie
en ondergang.
Door burgemeester en wethouders wordt het
volgende bekend gemaakt.
Gemeente-Belasting.
Kohier -voor de plaatselijke directe belasting
op de honden o\er 1876.
De burgemeester en wethouders van Middelburg,
maken bekend:
dat het kohier voor de plaatselijke directe be
lasting op de houden over het jaar 1876, waarvan
de heffing is goedgekeurd bij kon. besluit van den
8eo Maart 1876, n° 17, door den raad in zijne zit
ting van den 23en Mei 11. vastgesteld, ingevolge
art. 265 der gemeentewet, gedurende acht dagen,
aanvangende heden, voor een ieder op de gemeente
secretarie ter lezing zal zijn nedergelegd.
Hiervan is afkondiging geschied waar het be
hoort, beden den 23en Mei 1876.
De burgemeester en wethouders voornoemd,
(Get.) SGHORER.
De Secretaris,
(Get.) G. N. DE STOPPELAAK.
„Is ingekomen eene missive van mevrouw de
weduwe Groen van Prinsterer, kennis gevende
van het overlijden van haar echtgenootvoormalig
lid der kamer. Deze missive zal met een brief
van rouwbeklag beantwoord worden."
Met deze woorden vangt het verslag van de
zitting der tweede kamer van Maandag jl. aan.
Nog een oogenblik vertoonde het beeld van Groen
zich in de volksvertegenwoordiging toen de heer
Fransen van de Puttebij den aanvang zijner rede
over de suiker- quaestie eene aanhaling aan den
ontslapen staatsman ontleenende, daarbij herin
nerde dat deze „jaren lang eene der illustratiën
der vergadering was en zeker door het geheele
Nederlandsche volk, van welke richting ook, be
treurd wordt." Daarmede was het uit. Nederland
heeft een zijner geschiedschrijvers, een man, wiens
beginselvast karakter en belanglooze vaderlands
liefde tot voorbeeld aan alle Nederlanders mogen
strekken, verloren. De Nederlandsche volksverte
genwoordiging neemt daarvan geen verdere notitie
dan door de kennisgave, welke de weduwe van
den overledene haar toezondmet een brief van
rouwbeklag te beantwoorden.
Wij wijzen hier bij deze gelegenheid opomdat
niemand ons t hans beschuldigen zal de verheer
lijking onzer politieke partij op het oog te hebben,
wanneer wij den wensch uitspreken dat onze
tweede kamer bij dergelijke gelegenheden eenigs-
zins meer een weerklank mocht geven van het
geen in de natie omgaat.
Geschiedenis en Plaatsbeschrijving van Arnemuiden,
door H. M. Kesteloo, secretaris der gemeente
Domburg, schrijver der «Wandelingen door de
voormalige smalstad Domburg." Middelburg
bij van Benthem en Jutting, 1875.
Naast de groote geschiedenis, door een Hooft,
een Macaulay, een von Ranke, een Amédée
Thierry geschreven, die de voornaamste volken,
de gewichtigste gedeelten der wereldgebeurtenis
sen, het leven der leidende historische personen
tot onderwerpen heeft, wordt eene niet minder
nuttige, zeker even aantrekkelijke plaats ingeno
men door de „geschiedenis van het kleine." Zij
behandelt den levensloop van bijzondere personen,
de gebeurtenissen gedurende kortere of minder in
het oog vallende tijdperken, de geschiedenis van
kleine landen, gewesten of zelfs gemeenten.
Even aantrekkelijk noemden wij haar. Wie er
aan twijfelen mocht, denke een oogenblik na over
den arbeid en de volharding, vereischt tot het
schrijven van een werk als dat, waarvan wij den
titel aan het hoofd van dit opstel schreven. Ge-
Het is allerminst onze bedoeling, van de staten-
generaal een „genootschap tot wederzijdsche be
wondering" te maken. Maar men kan de leuk
heid de kleurloosheid zoo ver drijven dat zij het
toppunt der kleingeestigheid wordt. Er bestaat
bij gelegenheden als de thans bedoelde eene quaestie
van eenvoudige dagelijksche beleefdheid en eene
andere van een waarlijk mede-leven met het na
tionaal gevoel.
De dagelijksche beleefdheid wordt bij het over
lijden van medeleden in de Fransche nationale
vergadering betracht door den president, die met
eenige gepaste, woorden den overledene herdenkt.
De leden van den Duitschen rijksdag zijn gewoon
bij zulke gelegenheden een bewijs van hulde te
geven, door op uitnoodiging van hun voorzitter
eenparig van hunne zitplaatsen op te staan. Onze
tweede kamer heeft zelve alleen te beoordeelen
of zij het wenschelijk acht een dergelijk voor
beeld na te volgen.
Iets anders is het wanneer aan het land een zijner
politieke illustratiën, een Thorbecke, een Groen, een
van Hall, een Betz ontvalt. Zulk eene gebeurte
nis wordt bij het denkende deel der natie diep
gevoeld en de staten-generaal zouden slechts blijk
geven hun naam van volksvertegenwoordiging naar
waarheid te dragen, indien zij toonden aan dat
gevoel eenig deel te hebben.
De Engelsche politieke partijen geven in dat
opzicht een behartigenswaardig voorbeeld. Wan
neer een Cobden, een Palmerston, een Derby
overlijdt, dan wordt zoowel door Her Majesty's
opposition als door de regeeringin Hooger-
en Lagerhuis, aan de talenten en de nage
dachtenis van den overledene hulde gebracht. Het
volk leert hieruit dat welke verschillen van mee
ning, welke heftige partijstrijd ook mogen bestaan
onder hen die over de hoogste belangen des lands
te beslissen hebben, zij éen zijn in toewijding aan
hun vaderland en dat tegenover den dood, die
aan allen party-strijd een einde maaktslechts
plaats blijft voor gemeenschappelijke waardeering
van bewezen diensten en aan den dag gelegde
talenten.
Er schijnt weinig kans te bestaan dat onze
staatslieden zich tot zulk eene hoogte van onpar
tijdigheid zullen kunnen verheffen. Bij de onthul
ling van Thorbecke's standbeeld was geen enkel
minister, geen enkel volksvertegenwoordiger van
een der niet-liberale partijen aanwezig en de minis
ter Heemskerk van wien in een conservatief blad
verteld was dat hij zich schuldig gemaakt had aan
het schenken eener geldelijke bijdrage tot de op
richting van het Thorbecke-monument, is onmid
dellijk door het conservatieve hoofdorgaan van
dien smet zorgvuldig schoongewasschen. Zulke
voorbeelden van lang voortgezetten party-haat zou-
wis, daar moet een eigenaardig genot gelegen zijn
in het doorsnuffelen en napluizen van de eeuwen
oude, geel en schier onleesbaar geworden archieven
eener weinig bekende gemeente. Daar moeten,
te midden van den arbeid, uit het stof der pape
rassen, voor het oog des vorschers vizioenen ver
rijzen van forsehe, levendige gestalten, vol harts
tocht en zorg, vol strijd en zege, vol teleurstelling
en bevrediging. Daar moeten hem vergezichten
yergund worden van verrassende werkelijkheid in
het bont geschakeerde leven van den kleinen
kringdien hij zich tot onderwerp gekozen heeft, en
die zijne zelfstandigheid behoudt tegenover den ach
tergrond van het groote nationale gemeenschaps
leven, waarvan hij deel uitmaakt en welks schokken
en lotswisselingen hij in zijn beperkteren omtrek
weerkaatst. Ware het niet zoo, ware aan dezen
arbeid niet dit groote, dit beter gevoelde dan
beschrevene genot des geestes verhonden, hoe
zou het tot stand komen van werken als dat van
den heer Kesteloo en van zoovele andere geduldige
onderzoekers in de geschied rollen van kleine gewes
ten, gemeenten of instellingen zich laten verklaren?
Ook onzelfzuchtig is deze soort van geschied
schrijving. De aard van het werk laat bijna niet
toe aan den vorm die zorg te besteden, welke alleen
in staat is een boek voor een groot aantal lezers
aantrekkelijk te maken. Opsommingen van feiten,
dagteokeningen en namen; uittreksels van akten,
met aanteekeningen en ophelderingen, ternauwer
nood hier en daar een overzicht van een afgerond
tijdperk of de behandeling eener enkele in het oog
den in een ander beschaafd land misschien onmo
gelijk zijn. Toch, hoe weinig kans er moge be
staan dat onze illusie in den eersten tijd meer dan
eene illusie worden zalwillen wij onze mëening
uitspreken dat een deel althans onzer natie met de lilli
putters manieren, die den politieleen tegenstander
slechts met minachting of op zijn hoogst met eene
voorname onverschilligheid weten te bejegenen,
van harte moede is.
Door eene commissie, bestaande uit de heeren
jhr. P. D. van Citters, als vourzitter, G. J. Spren-
ger. Mr. G. A. Fokker. H. J. van Deinse. H. P.
Winkelman. Mr. W. Ph. Vis. Mr. N. J. C. Suouck
Hurgronje. Mr. T. A. Lambrechtsen. Mr. J. Snijder.
Jhr. Mr. J. W. M. Schorer. D. A. Dronkers en
J. P. I. Buteux, als secretaris, is de volgende cir
culaire verzonden met welke wij door haar in
haar geheel op te nemen, gaarne onze instemming
te kennen geven.
„Van verschillende zijden is het denkbeeld ge
opperd om de nagedachtenis van wijlen den com
missaris des konings, mr. R. W. graaf van Lijnden,
te vereeren, door het oprichten van een eenvou
dig gedenkteeken op zijn graf, als een blijvend
bewijs van achting en van waardeering der groote
verdiensten van den waardigen overledene tegen
over onze provincie.
„De ondergeteekenden meenen aan den wensch
van velen te voldoen, door zich als commissie te
constitueeren om dat denkbeeld ten uitvoer te
brengen.
„Zij nemen de vrijheid zich tot de HH. leden
van de provinciale staten en tot de HH. burge
meesters in Zeeland te wenden, met verzoek hen
daarbij behulpzaam te willen zijn en hunne be
middeling te verleenen om alle ingezetenen, die
verlangen mochten bijdragen te geven, daartoe
in de gelegenheid te stellen.
„Ofschoon er in eene zaak als deze natuurlijk
meer aan een groot aantal deelnemers, dan aan
een aanzienlijk cijfer der bijdragen te hechten is,
en daarom iedere gift, hoe gering ook, van groote
waarde moet geacht worden, komt bet ons toch
wenschelijk voordat met zorg alles worde ver
meden hetwelk den schijn zou kunnen hebben
van niet geheel vrijwillige deelneming.
„Hetgeen door den overledene gedaan is om den
bloei van dit gewest te bevorderen, is zoo bekend,
de achting hem toegedragen was zoo algemeen,
dat wij niet twijfelen, of het gedenkteeken zal, in
geval ieder onzer in zijne omgeving ruime gele
genheid geeft tot deelneming, spoedig blijken te
zijn een bewijs van erkentelijkheid, niet van en
kele personen, maar van de Zeeuwen.
„Aangenaam zoude het ons wezen, zoo u bereid
mocht zijn de gelegenheid tot bijdragen te bevor-
vallende épisode, ziedaar wat de schrijver zich ten
doel stelt. Enkelen slechts zullen zijn werk waar-
deeren. Voor de groote menigte blijft zijn geschrift
een gesloten boek. Daarom zij ons de poging
vergund om uit deze schatkamer van werkzaam
heid en onderzoek enkele trekken bijeen te zame
len, welke wij tot een beknopt geheel zullen
trachten te vereenigen.
De oorsprong van Arnemuiden verliest zich in
het begin der 13e eeuw. Reeds in 1223 vindt
men den naam in de oorkonden vermeld. Het
dorp lag toen aan de monding der Arne, het
vaarwater dat tot in 1535 Middelburg tot haven
strekte, daar waar later de Middelburgsche polder
ontstond. Omstreeks 1462 waarschijnlijk, zagen
zich de inwoners uithoofde der menigvuldige grond
braken genoodzaakt hunne woonsteden te ver
plaatsen naar het tegenwoordige Arnemuiden, in
den Oosthoek van Walcheren, dat weldra, dank zij
zijne toen uitmuntende reede, tot grooter bloei kwam
dan het oude dorp. Op sommige tijdstippen in de 15e
en 16e eeuw lagen drie rijen groote schepen tegelijk
ter reede; eene vloot van 135 bodems kwam in
1496 ter begeleiding van de Spaansche prinses
Johanna, de bruid van hertog Philips van Oostenrijk,
en in 1522 voer eene andere vloot van 150 vaartuigen
van Arnemuiden naar Engeland om keizer Karei
V af te halen. De Italiaansche geschiedschrijver
Guicciardini geeft dan ook in zijne Beschrijving
der Nederlanden den afstand op van Arnemuiden
tot verschillende voorname plaatsen in Europa.
De drukte en de levendigheid, door dit verkeer
deren en de gelden in ontvang te nemen en zoö
in het bedrag voor den 15en Juni aanstaande,
mocht willen overmaken aan den heer J. P. I.
Buteux, te Middelburg."
De gemeenteraad van Vlissingen heeft heden
namiddag eene zitting gehouden, waarin onder
meer de volgende besluiten zijn genomen.
Daar gedeputeerde staten geen bedenking heb
ben ingebracht tegen het besluit van den raad,
waarbij de verkiezing van den heer F. Wibaut
als raadslid is nietig verklaard, zal alsnu eene
nieuwe verkiezing plaats hebben, welke is bepaald
op 6 Juni a.
Tot leden van het stembureau voor die verkie
zing zijn benoemd de heeren de Kruijff en Pot en
tot plaatsvervangers de heeren Laernoes en Ockers.
Als leden van het stembureau voor de verkiezing
van een lid der provinciale staten zijn gekozen de
heeren Pot en Ockers en als plaatsvervangers de
heeren Laernoes en de Kruijff.
Tot lid der plaatselijke schoolcommissie is be
noemd de heer dr. Rutgers, predikant, met 7 vau
de 9 stemmen, en tot lid der commissie van toe
zicht op het middelbaar onderwijs de heer N. A.
van Goethem, aftredend lid.
Aan den heer H. de Smedt, te Zéle, pachter
van den beer, is eene som van ƒ950 kwytgesehol-
den van zijne pachtsom over 1875als vergoeding
voor geleden schade. Aan den minister van bin-
nenlandsche zaken zal alsnu nader verzocht wor
den om vergoeding voor de schade, geleden door
het wegloopen van beer tengevolge van het maken
van werken van algemeen nut.
De quaestie Keuzen-Gent is, zoo niet geheel
onverwacht, dan toch zeer plotseling van het
tooneel verdwenen. De Belgische kamer heeft,
zooals de telegraaf ons Woensdag reeds berichtte,
het tractaat met 58 tegen 42 stemmen verworpen
en voor de Nederlandsche regeering en vertegen
woordiging is dus op misschien niet ongewenschte
manier, deze steen des aanstoots voor het
oogenblik uit den weg geruimd. Voor de exploi
tatie-maatschappij der staatsspoorwegen is deze
verwerping, waardoor zij weder met het schade
lijke baanvak der LuikLimburgsche spoorweg-
lijn blijft zittenzeker het minst aangenaam.
Onze Brusselsche correspondent doet ons heden
over de beteekenis en de vermoedelijke gevolgen
van het votum der Belgische kamer eenige mede-
deelingen, welke wij in de aandacht onzer lezers
aanbevelen.
In de zitting van den gemeenteraad te Zierik-
zee op 23 dezer werd vastgesteld het kohier van
van talrijke vreemdelingen veroorzaaktgaven
lusten maar ook lasten. Tweederde der huizen
diende tot herbergen. Ongeregeldheden waren aan
de orde van den dag. Zoo lezen wij van eene
vechtpartij, door een troep Spanjaarden in 1491
veroorzaakt, waarin de baljuw van Middelburg,
Jan Hendriksz van Wissekerke gedood werd. Een
ander tumult, in 1544, tusschen Hollandsche en
Spaansche matrozen, kostte aan een aantal personen
het leven. Aanhoudend waren soldaten noodig
om de orde te handhaven en de kroniekschrijver
Boxhorn zegt van den toestand te Arnemuiden
dat „de grimmigheid van den hemel" er door ge
tart en „ten laatste gansch afgrijselijk en onver
zettelijk bevonden werd."
Nadeeliger nog dan deze wanordelijkheden was
voor de opkomende stad de naijver van Middelburg,
dat met leede oogen den bloei der naburige ge
meente aanzag. Het middel om dien bloei te
fnuiken was spoedig te vinden. Men slaagde er
in van Philips van Bourgondie, heer van Veere,
en zijne echtgenoote Anna van Borssele, alsmede
van Boudewijn, bastaard van Bourgondie en heer
van Zoutelande, in 1493 en 1508 den grond te
koopen waarop Arnemuiden gebouwd was. Van
dat oogenblik af was de jeugdige stad onderworpen
aan al den willekeur en de plagerijen, die door de
jaloerschheid en het eigenbelang kunnen ingegeven
worden en werd hare geschiedenis gedurende eene
lange reeks van jaren eene aaneenschakeling van
vruchtelooze pogingen om zich aan het oppergezag
haïer mededingster te ontworstelen.