N°. 119.
119e Jaargang.
1876.
Vrijda
19 Mei.
n
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen,
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
AjdvAr ten tien20 Gent per regel.'
Geboorte- Tróuw- Doodberichten enz.van 1—7 regels f 1,50
iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte,'
Middelburg, 18 Mei.
nBXJXILIL.ETOnsr»
De hulpprediker van Brentburn.
1
MIDDELBIRGSCHE
Bij het openen der zitting van den gemeenteraad
van 's Gravenhage werd Dinsdag door den burge
meester de volgende toespraak gericht tot den heer
Six, benoemd commissaris des konings in Zeeland:
„Ik houd mij overtuigd, mijne heeren, uw aller
tolk te zijn, wanneer ik u, mijnheer Six, van harte
geluk wensch met uwe benoeming tot commissaris
des konings in de provincie Zeeland. Die eervolle
betrekking u door Z. M. te zien opgedragen, is
ons allen een groot genoegen, omdat wij, in de
acht jaren dat gij als gemeente-secretaris den Haag
hebt gediend, u hebben leeren kennen en waar-
deeren als een rechtschapen, kundig, edel mensch.
„Gij zult, ik ben er zeker van, uw nieuwe be
trekking met den meesten ijver waarnemen en
behartigen. Is uw nieuwe werkkring u vreemd,
met uwe kunde en uw vlugheid van verstand
zult gij die moeielijkheid spoedig overwinnen.
„Niet enkel uook Zeeland wensch ik geluk
met uwe benoeming. Acht jaren tóng hebt gij
met den meesten ijver, met de meeste nauwge
zetheid uwe betrekking hier vervuld; vele belang
rijke zaken hebt gij met ons helpen bevorderen.
En doet ons dan ook uw optreden in eene zoo
hooge betrekking groot genoegen, met het diepste
leedwezen zien wij u van hier vertrekken, omdat
wij in u een kundig secretaris verliezen, wiens
plaats hoogst moeilijk zal zijn te vervullen.
„Moge de zegen des Allerhoogsten op uw nieu
wen werkkring rusten. Dat wensch ik u, namens
ons allen, van ganscher harte."
De vergadering gaf door luide toejuichingen
haar ingenomenheid met het gesprokene duidelijk
te kennen.
Na het woord verzocht en bekomen te hebben,
betuigde de heer Six in hartelijke bewoordingen
zijn dank voor het gesprokene, terwijl hij de
verzekering gaf datwanneer hij weldra 's Hage
verlaten zou om aan 's konings roepstem gehoor
te geven, het hem ontzaglijk veel zou kosten te
scheiden van eene stad, waar hij de twintig ge
lukkigste jaren zijns levens doorgebracht heeft en
van het ambt dat hem door den gemeenteraad
was toevertrouwd.
Als een voorbeeld hoe weinig nog in sommige
kringen van ons land het duidelijk besef onzer
constitutioneele staatsinstellingen is doorgedrongen,
verdient het volgend betoog der Nieuwe Goesche
courant aangehaald te worden. Sprekende over
de ter griffie van de tweede kamer gedeponeerde
46.
Naar het Engelsch van Mevrouw Oliphant.
{Vervolg.)
„Ik begrijp hoe gij daarover denken zult," zei
Cecily, in zenuwachtige spanning hare handen
vouwende en ontvouwende, want zij gevoelde dat
haar lot afhing van 'tgeen er beslist zou worden,
„Gij houdt het er voor, gelijk tante Jane, dat zoo
iets een achteruitgang is, dat zulk eene betrekking
geen plaats is voor eene dame. Maar ik geef daar
niet om; noem mij geen dame, maar een juffrouw,
of hoe gij wilt. Wat komt het er op aan? Wat
maakt het eigenlijk uit? Op ieder meisje, dat voor
haar brood werkt, wordt uit de hoogte neêrgezien.
Ik zou daar echter misschien vrij van loopen, want
de arme lieden kennen mij en zouden vriendelijk
jegens mij zijn, en de rijke zouden geen notitie
van mij nemen. En ik zou eene eigen woning
hebben, een dak boven het hoofd der kinderen.
De dames Blandy zonden mij wel willen aanbe
velen, mijnheer Mildway, en zij kunnen opgeven
waar ik toe in staat ben."
„'tls letterlijk onzin!" riep Ascott uit, terwijl
onder «ijne rossige gelaatstint eene bleekheid zicht-
adressen, betrekking hebbende op de Zaandamsebe
schuttersquaestieschrijft de N. G. Ct., naar de
haar eigene stijl- en taalkundige regels:
„Het doet ons leed dat zoovelen eene onzes in
ziens verkeerden weg hebben ingeslagendoor
hunne bezwaren te klagen aan de tweede kamer.
„Wil men voorziening in zulk eene zaak, dan
behoort men zich in de eerste plaats te wenden
tot den koning, of althans aan den minister
als zijn raadsman, desnoods met afschrift aan
de tweede kamer. Door zich direct aan den laat
ste te wenden, stijft men haar almacht, in strijd
met de grondwet, die voor elke macht hare gren
zen heeft aangewezen binnen welke zij zich te
houden heeft, en volgens welke grondwet de ko
ninklijke macht in onze wetgeving op den voor
grond staat.
„Slechts aan onwetendheid of lust om de konink
lijke macht te besnoeien, kan het worden toege
schreven om in navolging van Engeland waar
een andere grondwet is en waar het parlementa
risme of de volkssouvereiniteit op den voorgrond
staat zich steeds in de eerste plaats tot de
tweede kamer te wenden."
De onjuistheid dezer redeneering aan te toonen
zou wezen het a b o te schrijven van ons consti
tutioneel staatsrechtiets waartoe wij ons noch
geroepen voelennoch ruimte hebben. Alleen
teneinde de onware voorstelling der N. G. Ct. aan
te toonen op eene wijze welke voor ieder begrij
pelijk is herinneren wij hier aan de volgende
artikelen onzer grondwet
„Art. 54: De uitvoerende macht (dus niet
de wetgevende) berust bij den koning.
„Art. 104. De wetgevende macht wordt ge z a-
m e n 1 ij k door den koning en de staten-generaal
uitgeoefend.
„Art. 107. De tweede kamer heeft het recht
wijzigingen in een voorstel des konings te maken.
„Art. 110. De staten-generaal hebben het recht
voorstellen van wet aan den koning te doen.
„Art. 111. De voordracht daartoe behoort uit
sluitend aan de tweede kamer."
Daar nu het doel der adressen van de kerke
raden was het verkrijgen eener wijziging in eene
bestaande wet (de schutterij-wet)stond het vol
komen gelijk tot welk der beide deelen van de
wetgevende machtde koning of de staten-
generaal men zich wendde. Daar echter het
recht van initiatief (dat om wetsvoorstellen te
doen) alleen aan de tweede kamer eigen is, zal
men in den regel een onderwerp, dat niet aan de
orde is, spoediger behandeld krijgen wanneer men
tot die kamer een adres richtdan wanneer men
zich wendt tot de regeering (den koning of den
minister) die op het oogenblik misschien de handen
vol zal hebben met andere onderwerpenof die uit
baar werd. Mildway was naar het venster gestapt,
want de toestand werd hem ondragelijk. Toen zij
hem aldus bij name aansprak, keerde hij zich plot
seling om, maar zijn hart was zoo vol, dat hij
nauwelijks wist wat hij deed. Hij had geen recht
om tegenwerpingen te maken, zooals zijn metge
zel mocht doen. Als werktuigelijk ging hij naar
haar toe en vatte een oogenblik hare krampachtig
samengevouwen handen. „Mejuffrouw," sprak hij
met eene aangedane stem, „wat gij begeert en
ik u verschaffen kan, zult gij hebben, dat
waar gij nu over spreekt, als het zoo moet zijn,
of iets anders," en na deze woorden ijlde hij de
kamer en het huis uit, waarbij hij zelfs Mab in
de vestibule voorbijsnelde zonder haar te zien.
Hij verkeerde in zulk een staat van opgewonden
heid, dat hij reeds in het pijnbo3ch was eer hij
weer tot bezinning kwam. Was dit nu het leven,
waarnaar hij in zijne stille afzondering had ge
haakt? Hij, bemiddeld zoo niet rijk, sterk van
geest en in staat velerlei ruim betaald en hoog
geacht werk te verrichten, dat voor hem open
stond indien hij er gebruik van geliefde te maken,
moest zien hoe dit teere meisje van pas negentien
jaar, dat geen zweem van zijne beschaving of
kundigheden bezat en nog geen tweederde van
zijne jaren telde, zich zelve in 't gareel sloeg en
de nederige taak wilde aanvaarden, die haar in de
schatting der wereld zou verlagen en haar in 't oog
van alle domme menschen haar rang als dame zou
doen verliezen. Voor zooverre Cecily St. John
betrof was er in de omstandigheden niets bijzon-
politieke of andere inzichten de behandeling van
het beoogde onderwerp achterwege kan laten.
In de tweede kamer is licht een lid te vinden
dat óf een wetsvoorstel wil indienen, óf door eene
interpellatie tot de regeering het onderwerp aan
de orde kan brengen en er het gevoelen van de
regeering en de vertegenwoordiging over kan doen
kennen.
Ziedaar de eenvoudige practijk van het consti
tutioneele staatsleven. De „almacht" der tweede
kamer heeft hiermede niets te maken, daar de
zeer uitgebreide bevoegdheid van deze in de
grondwet geregeld en volkomen onafhankelijk
is van het al of niet indienen van adressen.
Gisteren hield het alhier gevestigd comité van
het Roodo Kruis de jaarlijksche algemeene ver
gadering, waarin o. a. was ingekomen een verslag
van dr. H. A. de Jongh, belast met de lessen tot
opleiding van ziekenverplegers en verpleegsters,
waarin hij mededeelt dat die lessen den 21en
Februari jl. begonnen en iederen Maandag avond
in het Gasthuis worden voortgezet. Na zoo korten
tijd is het natuurlijk nog niet mogelijk te wijzen
op uitkomsten van veel belang; alleen mag worden
vernield, wat op zichzelf reeds een goed teeken
mag genoemd worden, dat de lessen met aandacht
worden gevolgd door 12 mannen en 2 vrouwen,
die zich daartoe hebben aangemeld. Nadat hun
eenige lessen over de ontleedkunde zijn gegeven,
wat tot op zekere hoogte voor aanstaande zieken
verplegers onontbeerlijk is, is thans overgegaan
tot de behandeling en verpleging van verschillende
verwondingen, van beenbreuken enz., tot het doen
vervaardigen van verbandmiddelen en het leeren
aanleggen van verbanden, zoowel van de windsels
als van de doekverbanden van Maijor, zoo ook
van de onbeweeglijke verbanden. Dat de lust
zich bijzonder ontwikkelt blijkt daaruit, dat ieder
der leerlingen als om strijd de handen aan het
werk wil slaan tot oefening in dit zoo nuttig
gedeelte van de taak van den ziekenverpleger.
Ook de bespreking der hygiëne in 't algemeen en
die van de ziekenzalen en verblijfplaatsen in
't bijzonder wordt met aandacht gevolgd. Over
getrouwe opkomst, ambitie en aanvankelijk goed
gevolg, wordt in het verslag eene zeer gunstige
getuigenis afgelegd.
Voorts werden op de vergadering de aftredende
leden van het bestuur, de heeren E. J. W. Koch,
F. Nagtglas en J. W. de Raad herkozen, terwijl
ter vervanging van den heer Mathon, naar elders
vertrokken, tot lid van het bestuur is benoemd de
heer dr J. C. de Man.
Het mag ongetwijfeld als een verblijdend
verschijnsel beschouwd worden, dat het comité
ders, behalve in zooverre zij aan de betrekking
van juffrouw in eene dorpsschool de voorkeur gaf
boven die van gouvernante in eene particuliere
familie. Maar voor hem was het een ander geval.
Hij kon niets doen dan trachten haar de plaatsing
te bezorgen, zooals hij beloofd had. Hij kon niet
zeggen„Deel mijn inkomen met mij-; ik heb meer
dan ik gebruiken kan," ofschoon dit de zuivere
waarheid was. Hij kon niets voor haar doen, vol
strekt niets. Zij moest den last, zoo goed zij kon,
op hare jeugdige schouderen torschen, die er den
druk maar al te zeer van zouden gevoelen; of
schoon zij er niet over zou klagen, zooals hij wel
begreep, als hij zich Cecily's blik herinnerde. Zóo,
stelde hij zich voor, moesten menschen aan den paal
op den brandstapel hebben gestaan, met opgeheven
hoofd, met een blijden blik, die de wereld veroordeel
de en tartte. Maar, dacht hij toen weêr, Cecily tartte
en veroordeelde niet en nam niet de houding van
een martelares aan. Indien zich bij haar een glim
lach vertoonde, dan was 'tover het onverstand
dergenen die dachten dat zij bezwijken zou of dat
haar de moed zou ontzinken; méér was het niet.
Zij zag integendeel met angstige spanning zijne
toestemming en die van Ascott te gemoet om den
gewenschten werkkring in te treden en was de be
scheidenheid zelve met opzicht tot hare talenten,
zoodat zij de recommandatie der dames Blandy
inriepen niemand (hij althans niet, ofschoon hij
over méér middelen beschikte dan hij noodig had)
kon daar iets tegen doen. Ware Cecily een knaap
van negentien jaren geweest in plaats van een
van het Roode Kruis zijne pogingen tot verbete
ring der ziekenverpleging hier ter stede aanvan
kelijk met een gunstig gevolg bekroond ziet. De
hoop mag dan ook gekoesterd worden, dat de
contribuanten, nu zij zien dat hunne bijdragen
nuttig worden besteed, zullen blijven voortgaan
het comité te steunen en dat ook vele nieuwe
leden zullen toetreden, waaraan door het vertrek
of overlijden van sommigen groote behoefte bestaat.
Naar wij vernemen zal daartoe dezer dagen eene
lijst aan de ingezetenen worden aangeboden.
In de openbare zitting van den raad van
state, (afdeeling voor de geschillen van bestuur)
van 24 dezer zal o. a. verslag worden uitge
bracht in zake van het beroep van den gemeente
raad van Middelburg, van een besluit van gede
puteerde staten van Zeeland, waarbij goedkeuring
is onthouden aan het raadsbesluit tot vermindering
der vroeger verhoogde jaarwedden van een drietal
onderwijzers aan de openbare lagere scholen.
Het door vele bladen medegedeelde en door ons
overgenomen bericht dat het Aardrijkskundig
genootschap den 17ea Juni a. te Middelburg eene
algemeene vergadering zou houden, berustte op
een genomen besluit in de vergadering van het
bestuur dier vereeniging. Naar wij nader verne
men zijn tegen dit plan echter verschillende be
zwaren gerezen, zoodat de bijeenkomst van het
genootschap op den bedoelden datum te 's Hage
en eerst eene latere vergadering vermoedelijk in
onze stad gehouden zal worden.
Tot ons genoegen bemerkten wijschrijft de
G. Ct.dat de heer Viruly de regeering zal inter-
pelleeren over de wijze van gebruik der spoor-
weglijn ZwaluweZevenbergen. Vooral met
't oog op den stoombootdienst VlissingenEnge
land had men van die lijn meer gebruik kunnen
maken. De reizigersdie van Rotterdam over
Vlissingen naar Londen willen vertrekkenmoeten
te 2.45 eerstgenoemde stad verlatenom vervol
gens te Breda 2 uren stil te zijn. Kan men nu
niet de lijn ZwaluweZevenbergen gebruiken ter
voorkoming van dit oponthoud?
De Staats-courant van heden bevat de wet van
den 27en April jl., waarbij wordt goedgekeurd de
op 31 December en 1 Januari jl. gesloten overeen
komst tot verkoop van 39.30 aren rijksgrond te
Vlissingen aan de stoomvaartmaatschappij „Zee
land", voor f 15,720, met de verplichting voor die
maatschappij om er binnen vier jaren een hotel
op te bouwen.
meisje van dien leeftijd, er had nog iets op ge
vonden kunnen worden, maar nu was daar geen
sprake van.
Men ziet dat die bekende weg om den knoop
door te hakken, dat element waaraan in de ge
schiedenis van ieder meisje gedacht wordt, de
melodramatische oplossing van de quaestie, die in
het menschelijk leven altijd tot de mogelijkheden,
ja zelfs tot de waarschijnlijkheden behoort, den
jongen predikant nog niet voor den geest was
gekomen. Hij was inderdaad verbolgen dat Ceci
ly's goede of slechte kans op een huwelijk het
onderwerp van een gesprek tusschen den heer en
mevrouw Ascott had uitgemaakt, doch voor zoo
veel hem zelf betrof had hij geen gedachte op
dien gemakkelijken uitweg. En waarom niet
Omdat hij op Cecily niet verliefd was. Hij droeg
haar alle mogelijke sympathie toe, hij deelde in
hare smart bijna alsof het de zijne was, haar
moed vervulde hem met bewondering, terwijl hij
gevoelde dat niets, wat hij zou kunnen doen, in
vergelijking kon komen met hetgeen zij op haar
leeftijd zoo vastberaden ondernam. Mildway ge
voelde dat zij hem zou hebben kunnen bevelen
wat zij goedvond, dat hij uit bewondering voor
hare geestkracht en uit meêwarigheid met hare
jeugd haar niets zou hebben kunnen weigeren, ja
het onmogelijke zou beproefd hebben om elk plan
van haar te doen gelukken. Doch hij beminde
Cecily niet of was zich voor 't minst niet bewust
dat eenig gevoel van dien aard bij hem bestond,
zoodat hij ook niet aan de mogelijkheid dacht