N». 113. 119® Jaargang. 1876. Vrijdag 12 Mei. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, Prijs per 3/m. franco f 3,50, Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent, Advertentiën20 Cent per regel, Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.i van 1—7 regels 1,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. VERPACHTING DER JACHT Middelburg, 11 Mei. FEUILLETON". De hulpprediker van Brentburn. Door burgemeester en wethouders van Middel burg wordt het volgende bekend gemaakt. onder Stads-Arribadh-ten. De burgemeester en wethouders van Middelburg zullen, op Vrijdag den 26en Mei 1876, des namid dags te éen uur, op het raadhuis in het openbaar verpaehten de jacht onder de Stads-Ambachten, Noordmon ster den HaaijmanMortiere of Oud-Arnemuiden en Popperoede-Ambachten zulks voor den tijd van zeven achtereenvolgende jachtseizoenen. De voorwaarden dezer verpachting liggen van heden op de secretarie ter inzage voor belangheb benden. Middelburg den 24en April 1876. De burgemeester en wethouders voornoemd, (Get.) SCHONER. De secretaris, (Get.) G. N. DE STOPPELAAR. Gremeente-lbelastïiig'. Kohier Toor de plaatselijke directe belasting op de inkomsten <ner 1876. De Burgemeester en wethouders van Middelburg, brengen ter kennis van de ingezetenen: dat het primitief kohier voor de plaatselijke directe belasting op de inkomsten voor het jaar 1876door gedeputeerde staten van Zeeland is goedgekeurd en ter invordering aan den gemeente ontvanger uitgereikt. Middelburg, den 8™ Mei 1876. De burgemeester en wethouders voornoemd, (Get.) SCHORER. De secretaris. (Get.) J. W. DE RAAD. (L. S.). -Sa- Wij meenen de tolk van een groot gedeelte van het publiek te zijn indien wij de verkla ring afleggen dat de benoeming van jhr. mr. W. Six tot commissaris des konings in onze provincie over het algemeen met genoegen vernomen is. De heer Six heeft eene eervolle loophaan in den staatsdienst achter den rug. Tot 1865 werkzaam aan het departement van koloniën (burean algemeene zaken) werd hij den 23™ Maart 1865, onder den minister Fransen van de Putte, benoemd tot referendaris, chef van het bureau „Begrootingen", welke betrekking hij in 1869 verwisselde met die van secretaris der gemeente 's Gravenhage. Bovendien was hij van het oogenblik harer 41. Nuar het Engelsch van Mevrouw Oliphant. {Vervolg.) Wat was Cecily den geheelen dag ontroerd! Maar gelukkig had zij niet veel tijd om aan hare gedachten toe te geven. Zij moest inpakken, op de kinderen passen, de weinige voorwerpen die haar vaders eigendom waren van Chester's meu belen afzonderen, op alles letten en alles voorzien, en zelfs (ofschoon zij zoo weinig had) voor den vendumeester en diens helpers zorgen. Het was haar eene verlichting toen haar vader iets vroeger dan gewoonlijk te huis kwam en er niet erger uitzag. Zij zei bij zich zelve, dat Mab gelijk had; dat het hem aandeed (zooals ook niet anders kon), maar dat hij overigens zoo wel was als altijd. Hij had wat kleur op de wangen, hij at goed en viel daarna op zijn stoel in slaap. Geen wonder dat hij na al het gebeurde insluimerde; dat was juist zeer goed voor hem. Desniettemin ging Cecily in hare bezorgdheid in den tuin, om door het open venster eens naar hem te zien en te zorgen dat hem niets ontbrak. Hoe eerwaardig stak zijn wit hoofd tegen den donkeren rug van den stoel instelling af secretaris der rijks-commissie voor de statistiek en gedurende verscheidene jaren eerst met den heer Boollater met den heer Philipsebewerker van den Staats-Al- manak. Doen deze verschillende betrekkingen den benoemde kennen als iemand van veelzijdige kundigheden en ondervinding, naar hetgeen ons van bevoegde zijde verzekerd wordt gelooven wij ook in hem te mogen verwachten een man van vrijzinnige beginselen, van grooten ijver en van aangename vormen. Vooral met het oog op de verschillende ge ruchten diegelijk bij het openvallen van alle voorname betrekkingen, ook thans geloopen hebben en de vrees opwekten voor de benoe ming van personen, die door hun staatkundig verleden en hunne beginselen niet den nuttigen en heilzamen invloed zouden hebben kunnen uitoefenen, welke van den commissaris des konings in dit gewest met reden verwacht mag worden, meenen wij de provincie met de benoeming van den heer Six geluk te mogen wenschen. Wij hebben behoefte aan een vriend van den vooruitgang in ieder opzicht, aan een man met een geopend oog voor de belangen van handel, scheepvaart en nijverheid, voor alles wat tot de bevordering der maatschappelijke welvaart kan strekken. Indien wij zoo gelukkig zijn gelijk wij verwachtenzulk een man in den heer Six te vinden, dan meenen wij hem de verzekering te mogen geven dat de zorg, welke hij voor de belangen onzer provincie aan den dag zal leggen, door de algemeene hoog achting en waardeering erkend zal worden. Wij behoeven wel niet te zeggen dat de uitslag der korte discussie in de tweede kamer over de jachtwet ons zeer teleurgesteld heeft. Dat het voorstel der heeren GratamaIdzerda en van Kerkwijk aangenomen zou wordenhebben wij nooit geloofd en de N. Rott. Ct. bevestigt heden het oordeel, dat wij meer dan eens over het gewij zigde wetsvoorstel hebben uitgesproken„In zake van wetgeving komt het niet alleen op de begin selen aan, maar ook op den vorm en ook óp de redactie." De vorm nu was in dit geval zoo on voldoende dat wij ons nooit hebben kunnen voor stellen dat de wetgevende macht dit ontwerp tot wet verheffen zou. af, met dat gelaat dat op ivoor zou geleken hebben als er neit een blosje op de wangen ware geweest; maar hij zag er toch gezond uit, al ware het dan ook wat vermoeid; en dat was ook geen wonder; 't was veeleer de natuurlijkste zaak van de wereld. Den volgenden morgen wa3 hij sterker en opge ruimder. Hij aanvaardde zijn gewonen tocht en ging bij al de arme lieden rond, om afscheid van hen te nemen. De halve bevolking van Brentburn kwam voor de deuren der woningen, om hem: „Vaarwel, mijnheeren „God zegen u, mijnheer toe te roepen en de vrouwen maakten neigingen voor hem en wischten hare cogen met den tip van haar voorschoot af. De laatste zesstuiverstukken, die hij had, gingen dien dag in de handen van de oude vrouwen en de kinderen over, om er in het winkeltje wat thee of wat lekkers voor te koopen. Zijne oogen waren dik en rood, toen hij te huis kwam, en na thee gedronken te hebben ging hij zijne avondwandeling doen, zooals altijd zijne gewoonte was geweest voordat deze stoornis sen in zijn leven waren gekomen. Hij noodigde Cecily niet uit met hem mede te gaan, maar mis schien liet hij dit na, omdat hij wist hoe druk zij het had. Toen zij echter ue kinderen te bed ge legd en alles gepakt had, met uitzondering van den laatsten koffer, die eerst den volgenden morgen zou gesloten worden, merkte Cecily dat het don ker werd. Haar vader vond zij in geen der ka mers. Verschrikt liep zij naar buiten, om naar hem uit te zien, en nergens hem ontwarende snelde zij volgens eene plotselinge ingeving de helling 'Maar wij hadden gehoopt dat de meerderheid der tweede kamer althans voor het beginsel der voorstellers gewonnen zou zijn; dat zij niet geaarzeld zou hebben hare meening uit te spreken dat eene wetwelke in 1857 werd aangenomen als een stap in de goede richting, die na ver loop van zekeren tijd noodzakelijk door een twee den gevolgd moest worden, thans, 19 jaren later, werkelijk heeft uitgediend en het oogenblik ge komen is om de bescherming, welke het jacht bedrijf ten koste van den landbouw en de recht vaardigheid geniet, te doen ophouden. De heer Bredius deed eene poging om eene beslissing der kamer in dien zin uit te lokken. Hij stelde deze motie voor „De kamer, van oordeel dat het noodig is, dat de wet van 13 Juni 1857 (Stbl. n°. 87) meer in overeenstemming met het hoofdbeginsel van art. 641 van het burg. wetb. geheel worde herzien hulde brengende aan het initiatief tot gedeeltelijke herziening door de voorstellers genomenschorst de verdere behandeling van het wetsvoorstel en gaat over tot de orde van den dag." Slechts 14 stemmen, behalve die der drie voor stellers, die zich onthielden, verklaarden zich voor deze verklaring, waardoor het beginsel uitgemaakt en de regeering van haren kant tot eene hervat ting van het onderwerp genoodzaakt zou zijn. De minister van justitie bestreed daarna nog eens het voorstel, voornamelijk op grond der be zwaren tegen den vorm. „Het voorstel, zeide hij, doet een greep in eene bestaande wet het schaft eene wet geheel afmaar voert haar tegelijk weder gedeeltelijk in. Rationeel zou het geweest zijn, scheiding van de jacht en de visscherij voor té stellen: daardoor zon de noodzakelijkheid eener nieuwe, volledige regeling geboren worden." Dat de minister het oude, zoo vaak weerlegde argument tegen het beginsel van het voorstel her haalde „de belangen van den landbouwer worden door de tegenwoordige wet beter gewaarborgd dan door het voorstel," doet ons leed. De mi nister schijnt de belangen van den landbouwer beter te kennen dan de vele landbouwers, die bij adressen hunne ingenomenheid met het voorstel hebben betuigd, en dan de landbouwkundigen die eenparig de jachtwet veroordeelen De voorstellers hebben zich tot het laatst toe wakker gekweten. In eene uitvoerige rede be handelde de heer Gratama nog eens het geheele jacht-vraagstukde heer Idzerda vulde enkele punten in dat betoog aan en de heer van Kerk wijk trachtte op zijne gewone geestige wijze de bezwaren tegen den vorm van het voorstel door een beroep op het beginsel te wederleggen. Wat baatte echter dit beroep tegenover 64 hee ren, waarvan de meerderheid pas getoond had op, naar het kleine kerkhof. Daar vond zij hem, staande bij het kruis op haar moeders graf. Hij had er zijn eenen arm om heen geslagen en plukte met de andere hand de geele mosplantjes weg, die zich op den steen hadden vastgezet. Toen zij hem riep hield hij daarmede op, nam zijn hoed die aan zijne voeten lag en volgde haar gedwee. „'t Is al laat, papa," sprak zij met bevende lippen. „Ja, kindlief, ge hebt gelijk," gaf hij ten ant woord en richtte zich naar do pastorie, maar als iemand die niet zien kan waar hij gaat. Een paar malen moest zij hem vasthouden, opdat hij niet struikelen zou over de zerken der nederige graven; waarvoor hij altijd zooveel eerbied betoonde. Op dezelfde wijze ging hij het huis binnen, recht vooruit tredende, alsof hij niet wist waar zich de deuren bevonden en in plaats van in de eetkamer te gaan, waar het avondeten als naar gewoonte aangericht was, nam hij eene kaars op, die op het tafeltje in het voorhuis stond, en begaf zich naar zijn studeervertrek. Cecily volgde hem ongerust, doch hij zette zich eenvoudig aan zijne schrijftafel neêr. „Komt gij niet eten, papa?" zeide zij. „Spreekt daar iemand?" vroeg hij, uitkijkende alsof hij niet goed kon zien. „Kom, papa lief, ga meê om te etenvleide zij. „Ja, lieve, ja," riep hij levendig uit, terwijl zijn gelaat ophelderde en zijn starende blik vastheid scheen te krijgen: „ik kom, ik kom Cecily wist niet wat zij denken of zeggen moest- Sprak hij tegen haar Zij ging met een kloppend zelfs in beginsel niet aan het algemeen belang de jachtliefhebberij ten offer te willen brengen? Datzelfde bleek weder bij de stemming over art. 1 van het voorstel, dat met 39 tegen 25 stemmen verworpen werd. Vóór stemden de heeren: Gevers, Wybenga, Lenting, Sandberg, Schepel, van Houten, Bergsma, Kops, Mees, Moens, van de Putte, Smidt, Tak, van Kerkwijk, Zijlker, Gratama, de Vries, de Jong, Jonckboet, Rombach, de Roo, van der Loeff, Bredins, Hingst en Idzerda. Het voorstel werd daarop door den heer Grata ma ingetrokken. De stemming levert voor hem en zijne mede-voorstellers niets vernederends, maar wel eene groote teleurstelling op. Een beginsel, waarvoor men eerlijk en krachtig gestreden heeft, niet dadelijk te zien zegevieren in den vorm dien men zich gedacht heeft, is niet grievend. Maar wèl grievend moet het zijn, onverschilligheid en tegenwerking te ondervinden, daar waar men met recht op ondersteuning aanspraak mocht maken. De N. R. Ct. zegt aan het slot van haar kamer overzicht „te hopen en te vertrouwen dat, naarmate de volksovertuiging zich in den loop der tijden krachtiger tegen de bestaande jachtwet zal ver zetten, deze minister van justitie (of zijn opvolger) zich des te bereidvaardiger zal betoonenom aan dien klemmenden aandrang gehoor te verlee- nen op zóódanige wijze, dat het onderwerp in zijn ganschen omvang, in ééns af, volkomen goed en doeltreffend geregeld zij. Dezen wenseh herhalen wij gaarne. Maar wij hadden wel gehoopt dat het niet noodig zou zijn geweest nu nog een beroep te doen op eene zoo verre toekomst als „de loop der tij den" en gaarne hadden wij gezien dat aan den minister van Lijnden de zedelijke verplichting ware opgelegd om het onderwerp „in zijn ganschen omvang in eens af, volkomen goed en doeltreffend te regelen." De eerstvolgende algemeene vergadering van het Aardrijkskundig genootschap zal Zater dag 17 Juni a. te Middelburg gehouden worden. Bij Provinciaal blad n° 50 zijn burgemeesters en wethouders der gemeenten in Zeeland uitgenoodigd aan den procureur-generaal bij den hoogen raad te doen toekomen alle gemeentelijke verordeningen, voor zoover daarbij straffen worden bedreigd. Die uitnoodiging is gegrond op art. 33 der wet van 18 April 1874 (Stbl. n° 60) in verband tot art. 83 van het reglement, vastgesteld bij kon. besluit van 14 Sept. 1838 (Stbl. n° 36). Bij Provinciaal blad n° 51 zijn aan burgemeesters en wethouders medegedeeld 18 der meest alge meen voorkomende aanmerkingen op de rekeningen der gemeenten, welke in het jaar 1874 aanleiding hart heen om te zien of alles in orde was, in de hoop dat hij haar zou volgen. Maar toen hij tien minu ten later nog niet gekomen was, keerde zij naar hem terug. De kamer was zeer donker, daar zij slechts in den eenen hoek verlicht werd door de kaars, die al haar licht op zijn bleek gelaat en sneeuwwit haar liet vallen. Hij w as verdieptin het doorbladeren van eenige papieren en scheen daar door hare komst niet te bespeuren. Zij ging dus zachtkens naar hem toe en zei, hare hand op zijn schouder leggende„Kom nu meê, papa, als 't u belieft; ik wacht op u." Met geheel verhelderd gelaat keerde hij zich tot haar onder den uitroep: „Ach ja, mijn lieveling, gij wacht mijWat hebt gij mij al lang gewacht Maar nu ben ik bereid bereid Ik wist dat gij zoudt komen, Esther; ik wist dat gij komen zoudt als ik de meeste behoefte aan u had „Papa!" kreet Cecily met een stem vol ontzet ting. Hij sprong op, de verhelderde trekken verdwe nen van zijn gelaat, wederom werden zijne oogen duister en onzeker. „Wat hebt gij gezegd, Cecily vroeg hij. „Ik word wat hardhoorend. Ik heb u niet goed verstaan." „Komt ge eten, vader?" „Ja, ja; maar ge behoeft u niet ongerust te ma ken; er is geen gevaar bij." En zich geheel her stellende ging hij met haar mede en gebruikte zijn maal, zelfs niet zonder smaak. Vervolgens keerde hij naar zijn studeervertrek terug. Toen Cecily hem daar een goede nachtrust kwam wenschen,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1