119e Jaargang. 1876. Donderdag 11 Mei. No. 112. Dit blad verschijnt dagelijks,' met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50, Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentie!!.! 20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.;'van 1—7 regels f 1,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Middelburg, 10 Mei. IFIEJTXIIl.IL.ZBT'OlSr. 40. De hulpprediker van Brentburn. De hoogleeraar P. J. Yeth heeft de beleefd heid gehad ons een exemplaar te zenden van zijne op verzoek van den heer Clements Markham, redacteur van het Engelsche Geographical Maga zine, samengestelde en in de verken van het Aardrijkskundig genootschap opgenomen aantee- keningen omtrent den Nederlandschen reiziger Samuel van de Putteviens naam slechts door enkele schrijvers vermeld en viens leven en daden slechts uit overal verspreide berichten ook nu nog zeer onvolledigte beschrijven zijn. Yan de Putte verd in 1690 te Vlissingen ge boren. Hij was een der vijf kinderen van den vice-admiraal Carel van de Puttevan wien ook de tegenwoordige familie Fransen van de Putte rechtstreeks afstamt. Na te Leiden gepromoveerd te zijn werd Samuel reeds in 1715 lid van den raad der stad Ylissingen en in het volgende jaar schepen. Men kwam in dien tijd spoedig op het kussen, als men maar van goede familie was. Samuel verlangde echter een ruimer kring dan dien der Vlissingsche vroedschap. In 1718 ver trok hij naar Italië, waar hij de taal des lands zoo goed aanleerde dat hij die beter leerde schrij ven dan zijne moedertaal. In 1721 bevond hij zich weder in Nederland, maar spoedig daarna vin den wij hem met den heer van Egmond van der Nijenburg op reis naar Constantinopel vervolgens naar Egypte en Syrië, waar hij van zijne reis- genooten afscheid nam en alleen met eene kara vaan de reis voortzette naar Ispahanvervolgens naar Indosian en eindelijk naar Cochinwaar hij geruimen tijd vertoefde. Na een uitstapje naar Ceylon ondernam hij waarschijnlijk in 1729 zijne reis naar het toen nog geheel onbekende en zelfs nu nog niet volledig beschrevene Tibet. Uit de hoofdstadL'hasa, drong hij twee jaren later Noordwaarts door in het land der Tartaren van Koekoenoortrok vervolgens den grooten Chineeschen muur over en bereikte de hoofdstad van China. De stoutmoe digheid dezer reis is misschien geëvenaard doch nimmer overtroffen. Zijne overtrekking der streng bewaakte Chineesche grensscheiding beschrijft hij zelf in zijn gebrekkig Hollandsch op de volgende wijze „Den seer berugtenweêrgadeloosenover ber gen en dalen voor veele eeuwen tegen d'invallen der Tartaren opgerigten, groten Chinesen grens- walben ik op drie verscheiden plaatsen gepas seerd en eindelijk de vierde intogt met een gede- Nmar het Engelsch van Mevrouw Oliphant. (Vervolg.) HOOFDSTUK XVII. HET BEGIN VAN HET EINDE. Den dag nadat St. John dit overhaast besluit genomen had (misschien het eenige besluit dat hij gedurende zijn gansche leven zelf had genomen, zonder dat anderen hem er toe hadden aange spoord) ging hij als naar gewoonte zijne huisbe zoeken in de gemeente doen, doch hij kwam zeer afgemat tehuis en ging vroeg naar bed, hetgeen zijne dochters niet onnatuurlijk vonden. In den loop van den dag had Cecily het aan Mab ver teld dat zij een brief van Mildway ontvangen en ook dat zij een antwoord gereed gemaakt had, om hem dank te zeggen voor zijne welwillendheid en hem het besluit, waartoe haar vader gekomen was, mede te deelen. „Wij zullen nimmer de vriende lijkheid vergeten die gij ons betoond hebt," had zij geschreven; „Mab en ik zijn daarvan door drongen." „Is dat te veel gezegd?" vroeg zij, na den brief te hebben voorgelezen. „Ik zou niet gaarne te veel zeggen." guiseerde naam en inlandse kledingmijn Europees wezen en blauwe óogen onder voorwending van ziekte zooveel doenlijk onkenbaar gemaakten in eene talrijke Kemeltrayn van een aanzienlijk Lama of priester eene dier lastbeesten aan de hand ley- dendealle de Chinese wagten die zedert den aanvang van den actuelen oorlog tusschen den Keyzer en de Ziongaren order op order ontvan gende, niemand zonder patenten der Mandarins even gementioneerden wondermuur in of uyt te laten trekken, zeer nauw toezien en onderzoeke^ tot binnen Peking doorgekomen." Een jaar of drie later, na uithoofde der bestaan de vijandigheid tegen de Christenen onder allerlei vermommingen in China te hebben rondgezworven, bereikte van de Putte Achter-Indië en in 1743 (gedurende verscheidene jaren blijkt van zijne verdere omzwervingen niets) zeilde hij uit Benga len naar Batavia, met het voornemen om, na een bezoek aan den Indisehen archipel, met al zijne verzamelde aanteekeningen en merkwaardigheden naar Nederland terug te keeren, In 1744 werd hij echter, ten huize van den heer Lammens, door eene hevige koorts aangegrepen, die hem den 27cn September uit het leven rukte. Hij werd met groote staatsie op het Portugeesche binnenkerkhof begraven. „Het ware wel de moeite waard, - zegt zijn levensbeschrijver, een onderzoek te doen of zijn grafzerk niet kan worden wederge- vonden." Overeenkomstig zijn uitersten wil werden na zijn overlijden zijn reisjournaal en zijne meeste aanteekeningen verbranddewijl hij vreesde dat iemand anders dan hijzelf er niet uit zou kunnen wijs worden en dus ze niet zou kunnen rangschik ken en uitgeven. Wat nog van hem voorhanden is, helstaat uit eene verzameling losse papiersnip pers dicht beschreven en soms bijna onleesbaar, benevens uit eenige schetskaartjes. Een en ander bevindt zich, met eenige door van de Putte verza melde en later door den heer Lammens uit Indië medegebrachte voorwerpen, in de verzamelingen van het Zeeuwsch genootsehap. Uit deze proeven blijktzegt de heer Veth, die er het belangrijkste uit mededeelt„dat van de Putte voor alles oogen en ooren had en geen gelegenheid liet voorbijgaan om zich te onder richten. Bezaten wij het volledige verhaal zijner reizenwij zouden daarin een schat hebbendie geen latere reiziger in de door hem bezochte gewesten ons tot dusver geheel heeft kunnen ver goeden. Van de juistheid van zijn blik getuigt de inderdaad merkwaardige overeenstemming van de gedaante van het meer Koekoe-noor op zijn schetskaart met die op de nieuwste en beste alge- meene kaart van Tibetvoorkomende in het prach tige werkdezer dagen door den heer Clements „Maar wij moeten ook niet te weinig zeggen," antwoordde Mab, die altijd practisch was; „en als men een man, die bereid is geweest de helft van zijn inkomen op te offeren, niet mag bedanken, zou ik niet weten wien men het wèl mag doen." „Het is niet zoozeer het inkomen, als wel het gevoel dat er bij voorzat, dat dank verdient," zei Cecily, eenigszins onaangenaam aangedaan door het ter sprake brengen van die geldquaestie. „Maar uit het aanbod van het inkomen blijkt juist het gevoel," hernam Mab, en zij had gelijk. Gelijk gezegd is kwam St. John vroeger dan gewoonlijk te huis en ging hij zeer tijdig te bed. Den volgenden morgen trok hij aan de bel (iets zeer ongewoons) en liet hij door Betsy zeggen, dat hij niet zou opstaan. Toen Cecily bij hem kwam zij was dadelijk naar hem heen gevlogen, want het geluid van de bel en die boodschap hadden in huis een grooten schrik teweeg gebracht vond zij hem half bewusteloos, zwak eu slap er uitziende met zijne bleeke hand boven op de deken. „Neen, neen," antwoordde hij, toen zij hem op gewekt en naar zijn bevinden gevraagd had, „ziek ben ik niet; alleen zwaar vermoeid en lusteloos. Ik heb in den laatsten tijd al meer gedacht, dat ik 's morgens eens moest blijven liggen, en van daag heb ik dat nu gedaan. Anders is het niets, kindlief." Hij wilde niet, dat de dokter zou gehaald wor den; want, verklaarde hij, niets had hij noodig dan een dag rust. Cecily moest zich daarmee te vreden stellen en naar beneden gaandoch zij was Markham, onder den titel„Narratives óf the mission of George Bogle to Tibet and oi the Jour ney of Thomas Manning to Lhasa-" (London 1876), in het licht gegeven. Zijn buitengewone taalken nis en vaardigheid om zich in vreemde talen uit te drukken, stelden hem in staat zich al de inlichtingen ten nutte te makendie de inlanders in staat waren hem te verschaffen. Het blijkt ons uit zijn aanteekeningendat hij zich op de NewarscheTibetaansche en Mongoolsche talen en waarschijnlijk op die van andere door hem bereisde landen ijvërig heeft toegelegd, en wij vinden zelfs een Mongoolsch woordenboekje, door hem ver vaardigd, meermalen aangehaald. Daarbij schijnt van de Putte er voortreffelijk den slag van gehad te hehben met Oosterlingen van verschillende natiën om te gaan en hun achting in te boeze men. Men verhaalt dat hij wegens de reinheid van zijn leven en zeden schier als een heilige door hen werd vereerd. „Alles wat wij nu nog van van de Putte kun nen wetendringt ons de overtuiging opdat hij zoowel om den langen duur en de stoutheid zijner tochtenals om zijn uitgebreide kennis en den geest van onderzoek die hem bezielde onder de groote reizigers een der- eerste plaatsen bekleed. Hoe jammer voor de geograph'sche wetenschap en voor de eer van den Nederlandschen naam, dat zijn reizen en ontdekkingen schier geheel in vergetelheid zijn geraakt en ons de middelen ont breken om thans nog meer dan een schemerlicht te wei pen op ondernemingendiezoo ze in onze eeuw hadden plaats gehadongetwijfeld door het volle daglicht zouden beschenen zijn en hem een onsterfelijken naam zouden gewaarborgd hebben! Toch kan ik met genoegen hier meldendat de heör Clements Markham, in de inleiding van het zoo even bedoelde werkafgaande op eenige mededeelingen die ik het genoegen had hem te verschaffen aan dè verdiensten van van de Putte een schitterende hulde heeft doen wedervaren." Naar wij vernemen zijn de onderhandelingen tusschen de regeering en de maatschappij tot expl. van staatsspoorwegen over de nieuwe over eenkomst reeds zoo ver gevorderd dat binnen kort (waarschijnlijk nog deze maand) eene alge- meene vergadering van aandeelhouders zal plaats hebben, waarin de nieuwe overeenkomst ter tafel zal gebracht worden. Het programma voor de eerste uitvoering van het muziekkorps der stedelijke schutterij op het Molenwater alhier op aanstaanden Vrijdag luidt als volgt: N°. 1 Marsch, F. Schubert; n°. 2 Wals, Strauss; verre van gerust. De zusters spraken er den ge- heelen morgen over, doch kwamen er niet verder meê. Dat men eens een dag lusteloos was betee- kende zooveel niet en een dag rust kon niet anders dan goed doen; maar toch wisten de meisjes niet wat zij er eigenlijk van denken moesten. Is het u voorgekomen dat hij er in den laatsten tijd slecht uitzag? vroegen zij elkander. Maar neen, hij had er eigenlijk niet slecht uitgezienalleen misschien wat afgemat, vermoeid door het heete weer, zooals wel meer met hem het geval was; maar anders was hij in zijne handelingen dezelfde geweest als altijd; hij had den geheelen dag met huisbezoeken doorgebracht en was altijd's morgens en 's avonds bereid geweest te komen, als hij bij een zieke geroepen werd. „En wat is natuurlijker, dan dat dit alles hem eindelijk heeft afgemat?" zeï Mab; „een dag rust zal hem zeker helpen." Ofschoon Cecily anders den toon aangaf, berustte zij thans lijdelijk in die verklaring, ofschoon, zon der dat zij recht wist waarom, haar hart zeer be drukt was;" want al was het natuurlijk dat hij nu zijne rust nam, zoo had hij het toch nooit te voren gedaanen eene nieuwigheid tusschen zulke vaste oude gewoonten was zonder tegenspraak verontrustend. „Doch, zei Cecily, Mab dacht altijd het kalmst en zou dus wel gelijk hebben." Den volgenden dag bleek het, dat Mab inder daad gelijk had gehad. Haar vader kwam als gewoonlijk beneden om te ontbijten, zei op opge- ruimden toon dat hij heel wel was en ging volgens gebruik weêr uit. Die dag rust had hem „onbe- n°. 3 Ouverture, Flandre au Lion, Gevaert; n°. 4 Grande fantaisie uit la Traviata, Verdi; n°. 5 Mazurka des Fraineaux, Ascher; n°. 6 Lied, gute Nacht du mein herziges Kind, Abt; n°. 7 Galop, Gungl; n°. 8 Les Kencontres marche-potpourri, Dünkler. Aan het Haagsche Dagblad werd gisteren mede gedeeld dat de stoomvaart-maatschappij Neder land voornemens was voortaan hare booten op de Zwarte zee uit Ylissingen te doen afvaren. Het Handelsblad verbetert heden deze opgaaf door op te merken dat de berichtgever waarschijnlijk de Koninklijke Nederlandsche stoombootmaat schappij bedoelt. Ook ons waren de plannen dezer maatschappij reeds sedert eenigen tijd bekend; daar ze echter tot dusverre nog niet tot rijpheid waren gekomenonthielden wij ons er melding van te maken, evenals van zoovele andere voorne mens met betrekking tot Vlissingen, die door ontijdige publiciteit slechts kunnen benadeeld worden. Het wetsontwerp tot goedkeuring der wijzigingen in het tractaat betreffende het kanaal Neuzen Gent is door den Belgischen minister van huiten- landsche zaken aan de kamer van afgevaardigden ingediend. Art. 11 wordt daarbij in dien zin ge wijzigd dat de gelijkstelling der haven van Neu zen, wat de spoorwegtarieven betreftmet de meest begunstigde Belgische havens, welke in het traktaat van 24 Juni 1874 voor altijd was toegestaan, beperkt wordt tot een tijdperk van vijftien jaren. Aan de memorie van toelichting, welke in de Indépendauce wordt medegedeeld, ontleenen wij het volgende. „De Nederlandsche regeering beweerde dat de gelijkstelling der haven van Neuzen met de meest bevoorrechte Belgische havens reeds voortvloeide uit de conventie van 9 Nov. 1867, betreffende de concessie van den spoorweg Mechelen—Neüzen en zij maakte van die gelijkstellingwelke zij als een recht beschouwde, eene voorwaarde voor hare toestemming in de werkendoor welke Gent in eene groote zeehaven herschapen zal worden. „De uitdieping van het Neuzensche kanaal is voor het geheele land en in het bijzonder voor de Vlaanderen's een allergewichtigst belang en daar de voorbereidende werken, krachtens de wet van 3 Juni 1870, zonder conventie, aangevangen en reeds zeer ver gevorderd waren, stemde de (Bel gische) regeering in art. 11 toe, zonder de bezwa ren te miskennendie tegen dat artikel konden worden ingebracht en niet dan na de Nederland sche regeering op die bezwaren opmerkzaam ge maakt te hebben. schrijfelijk veel goed" gedaan, en hem „buitenge woon verkwikt," ook klaagde hij niet meer over vermoeidheid. Hoe snel volgde gedurende die laatste veertien dagen den eene dag op den anderen zij verdrongen elkander als 't wareHet was nu bepaald, dat St. John den 25en September zou vertrekken, opdat de verkooping der meubelen afgeloopen en alles weggehaald zou zijn vóór het begin van het nieuwe kwartaal. Mildway schreef nogmaals een brief van verontschuldiging aan Cecily en richtte er ook nog een in behoedzame maar dringende termen aan haar vader, waarin hij ver klaarde dat hij het als een groot voorrecht zou beschouwen, indien de heer St. John kon besluiten te blijven. Doch St. John schudde het hoofd en overhandigde den brief aan Cecily, die echter van haar kant niet zoo vertrouwelijk was. „Schrijft gij maar voor mij aan hem, kindlief, want ik heb geen tijd," voegde hij er bij„zeg dat ik hem zeer verplictit ben, maar dat het onmogelijk is." „Is dat alles, papa?" vroeg Cecily weifelend. „Alles? Wat zou er dan nog meer kunnen gezegd worden? Ge kunt nog melden, dat alles den len October in orde zal zijn, alles." Daarbij liet hij een zonderlingen, afgetrokken blik op de zware mahonihouten meubelen rusten, die tegen de wan den stonden en er uitzagen alsof zij nimmermeer verplaatst zouden worden. Zijne oogen hadden nog altijd diezelfde uitdrukking toen hij uitging, en ook toen hij weêr te huis kwam: eene uitdruk king van droomerige verwondering en verwarring. Cecily meende den volgenden morgen en weêr den

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1