N°. 107. 119e Jaargang. 1876 Vrijdag 5 Mei. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Gent. Advertentiën20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.; van 1—7 regels f 1,50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.' Middelburg, 4 Mei. De hulpprediker van Brentburn. IIRGSCHE Weldra zal het oogenblik aanbreken waarop de dankbaarheid van het Nederlandsche volk voor hetgeen Thorbeeke heeft gewerkt en tot stand gebracht zich uiten zal in de plechtige onthulling van zijn standbeeld. De beantwoording der vragen Waarom dat standbeeld Waartoe het opgericht moge overbodig schijnen voor hendie er hunne eer in stellen den grooten staatsman in zijne loopbaan gevolgd en aangehangen te hebben, zij is niet onnoodig voor hen die, hetzij tot een jonger ge slacht behoorendehetzij door hunne gewone werkzaamheden minder op de hoogte der politiek, voor Thorbeeke's leven en streven meer een on bestemd gevoel van bewondering dan eene op juiste kennis gegronde waardeering koesteren. Hun vooral zal het aangenaam zijn indien de heteekenis van dat leven en streven hun door eene bevoegde hand wordt duidelijk gemaakt en het is daarom dat wij het als eene heugelijke gebeurtenis begroeten dat de heer J. van Vloten zich geroepen gevoeld heeft om, bij de naderende onthulling van het monument, in het openbaar rekenschap te geven van zijne bewondering voor Thorbeeke Waarom een standbeeld? Een blik op de ge schiedenis van ons land gedurende de laatste zestig jaren geeft er het antwoord op. De ver- eeuiging van Noord- en Zuid-Nederlanddat vader landslievende droombeeld, reeds door Marnix ge koesterd en door eene beschikking van het Weener congres in het leven geroepen, mislukte voor een goed deel tengevolge van het onvolkomen staats beleid, dat het juiste middel niet wist te treffen om de zoo onverhoeds saamgehechte deelen tot eene levensvolle eenheid te doen samensmelten, van een krachtigen volkszin bezield, door éen geest en éen belang gedreven. Na de scheuring in 1831, welke eerst acht jaren later als eene afgedane zaak beschouwd kon worden, scheen het oogenblik gekomen om het nog overgebleven deel van het koninkrijk, door nieuwe staatsin stellingen, met den geest des tijds in overeen stemming die krachtige eenheid te schenken, welke aan het grooter geheel ontbroken had. Thorbeeke was de man die in zijne „Aanteeke- ning op de Grondwet", in 1839 verschenen, het denkbeeld dier nieuwe staatsregeling in duidelijke lijnen omschreef, met de tot ieder vaderlandslie- "Thorbeeke's standbeeld. Nederlandsche staats- en volksbespiegeling", van J. van Vloten. Arnhem bij J. Einkes jr. JFJBTJTTjJhttTOJST- 36. Naar het Engelsch van Mevrouw Oliphant. (Vervolg.) Men ziet hieruit, dat studiën naar 't leven in den huiselijken kring niet van de gemakkelijkste zijn. Na eenig knorren en vleien slaagde, Mab er in haar ongeveer de vroegere houding weer te doen aannemen. „Als gij nu doet wat ik zeg," sprak de artiste, „zal ik u in uwe Zondagsche kleeren uitteekenen voor uwe moeder," eene belofte die een goeden indruk op het model maakte en de wolk van haar gelaat deed verdwijnen, zoodat Cecily zich gerust kon verwijderen om de lever traan te gaan ingeven. Dit was geen aangenaam werk, en ik geloof dat Cecily in dezen tijd van crisis wel eens zal gedacht hebben dat Mah het best af was met hare studiën, die haar tot eene uitspanning strekten en zoowel haar geest als hare handen bezig hielden. Zoodra zij de houtskool maar tusschen de vingers had, scheen zij geen zor gen meer te kennen. Cecily kon daar niet over klagen, want de natuur had het gedaan en daar van is geen appèl. Ik geloof echter niet, dat Mab zich de zorgen des levens sterk zou hebben aange vend hart zoo bezielend sprekende herinnering „Wij hebben van onze geschiedenis niet geleerd, in staatkundige beschaving bij eenig volk achter te blijven." Gedurende de jaren 1839 tot 1849 was Thor beeke aanhoudend werkzaam om de verwezenlijking zijner denkbeelden tot stand te brengen, ze in menig opzicht wijzende naarmate de noodzakelijk heid, of de inzichten van hen die met hem samen werkten zulks medebrachtenmaar toch, als leeraar voor het gansehe volk van bet staatsrecht dat hij predikte, een toestand voorbereidende, waarin naar zijne overtuiging de nieuwe grondwet eene nieuwe „nationale kracht" zou worden. Ook nadat hij in 1849 geroepen werd om het werk, waaraan hij zoovele jaren gearbeid had, zelf als minister te helpen uitvoeren, moest hij nog herhaaldelijk als leeraar en uitlegger, zelfs voor zijn eigen geestverwanten, optreden. Zoo wordt dan de vraag, waarom aan Thorbeeke een standbeeld wordt opgericht, beantwoord door de beschouwing zijner werkzaamheid tot Nederlands staatkundige beschaving, in verband tot 's lands grootsche en leerrijke geschiedenis. „Omdat hij de grondwet wrocht, die, met behoud van 't vol ledige leven der afzonderlijke deelen, door de innige samensmelting van dat leven met dat van 't groote staatsgeheel zelf, die eenheid van staats verband voor Nederland tot stand wist te brengen, waaraan het onzen voorzaten steeds ontbrak en ontbreken moest, daarom richt Nederland hem, in zijne hoofdstad, een standbeeld op." De beschrijving van Thorbeeke's werkzaamheid als minister, hoe verdienstelijk en vruchtbaar ook in menig opzicht, kan bij deze beschouwing ach terwege blijven. Niet voor ieder bekwaam minis ter wordt een standbeeld opgericht. Wel wordt dat gedaan voor den grondvester eener nieuwe orde van zaken, welke 's lands eenheid versterkt, zijne ontwikkeling bevorderdzijn vooruitgang nieuwe banen geopend heeft. Waartoe echter dat monument? „Om er in aan bidding voor neer te zinken, er onafgebroken den wierook zijner hulde aan te brengen en verder, naar de bekende spreekwijs, Gods water over Gods akker te laten loopen in den blijden waan dat met de in werking stelling der nieuwe staats wet die nu reeds meer dan een kwart-eeuw le* vens telt, alles is afgedaan Thorbeeke zelf leert ons beter. In de narede zijner „parlementaire redevoeringen" omschrijft hij aldus het kenmerk van een liberalen staat en van een liberaal gouvernement, en uit die omschrijving blijkt tevens hoe weinig het woord „liberaal" voor hem een partij-naam was en welk eene voor het algemeen ruime, werkzame heteekenis dat woord voor hem bezat: trokken, ook al ware zij geen artiste, geweest. Zij zou evenzeer, al had zij zich enkel met naai werk bezig gehouden, alles aan Cecily overge laten, alles uit hare handen verwacht hebben. Cecily kon pas aan haar werk beginnen, toen Antje vrij kwam, de gescheurde jurk, die haar zoo pittoresk maakte, had mogen uittrekken, en tot hare gewone bedrijven terugkeerde. Cecily ging met dat werk naar de kinderkamer, waai de twee kleine knaapjes op eene plechtstatige wijze speelden. Zij hadden hun speelgoed op den grond uitgespreid en kibbelden er op eene kalme wijze over. „Da's van Harry!" hoorde zij elk oogenblik, waarop dan een flauw geluid van tegen spraak volgde. Die kinderen waren mysterieuse voorwerpen voor haar; zij begreep hen niet en was er eenigszins schuw van. Na een poosje legde zij haar werk neder, om meer bepaald naar hun spelen te zien. Zij hadden eene groote doos met blokjes, waarmeê Cecily zich herinnerde zelve nog gespeeld te hebben, en het spel scheen daarin te bestaan dat het eene broertje in de lange doos dook en er een bepaald blokje uithaalde, 'tgeen het andere broertje hem dan dadelijk ontrukte met den uitroep: „Da's van Harry!" Charley, die de beide handen noodig had, de eene om die op den rand van de doos te leggen en de andere om een blokje te zoeken, had geen duim meer beschikbaar om in zijn mond te steken. Zij lachten of schreeuw den niet zooals andere kinderen, maar zaten bij de blokkendoos in eene houding dat men niet zeggen kon of zij speelden dan wel boos op elkander waren. „Het kenmerk van een liberalen staat en een liberaal gouvernement, schreef hijis dat zij de ontwikkeling van zelfstandige kracht bevorderen; zelfstandige kracht in provincie, gemeente, ver- eeniging en individu; bevorderen, dat heet de al- gemeene voorwaarden scheppenwaaronder die ontwikkeling mogelijk wordt. In welke maatregelen van wetgeving en bestuur zich dat karakter eener liberale regeering zal kunnen openbarenhangt op elk tijdstip van velerlei omstandigheden af. Een zelfde maatregel (uitbreiding van stemrecht bij voorbeeld) kan in den eenen toestand liberaal, in den anderen doodend voor de vrijheid zijn. Indien soms een negatieve rol, opruiming van versperringen, van overblijfselen eener verouderde ordevoldoen de is, een andere tijd gebiedt nieuwe beginselen, regelsinstellingen te vestigen. Maar de geest en wil eener regeering moeten onder alle omstandig heden blijken." Hoe weinig gelijken deze woorden op die leer van het stilzitten en toekijken, van het laisser- faire en van staats-onthoudingdie men nog som tijds, omdat hare prediking op een gegeven tijd stip onzer ontwikkeling nuttig geweest is, als het toppunt van ware staatswijsheid hoort verkon digen! Werkzaamheid is het integendeel, ingrij pen waar het noodig is voor de „ontwikkeling van zelfstandige kracht wat ons door Thorbeeke geleerd wordt. Daartoe behoort ook zijn stand beeld ons op te wekken. Den heer van Vloten zijn wij dank schuldig, omdat bij er ons aan her innerd heeft. Volgens de regeling van den zomerdienst op de spoorweglijn VlissingenRoosendaal zullen de gewone treinen van Vlissingen vertrekken te 6.15, 12.45 en 5.30; die van Roosendaal te 9.10, 11.55 en 8.50. De expres-trein vertrekt van Vlissingen (havenstation) des morgens te 9.30 en van Roo sendaal des namiddags te 6.50. Lokaal-treinen loepen van Vlissingen naar Middelburg des morgens te 7.30 en des namiddags te 6.10; van Vlissingen tot Goes des avonds te 8.45, en van Roosendaal naar Bergen op Zoom des namiddags te 3.20. Omtrent de aanhouding van een passagier aan boord van het stoomschip Pallas, welke Zondag jl. ter reede van Brouwershaven heeft plaats gehad, wordt ons nader gemeld dat de aangehoudene een Duitscher is en Carel Alexander Eek heet. (Het door ons ontvangen telegram meldde (ten onrechte den naam Erk). De aanhouding had plaats ten verzoeke van den burgemeester van Brouwershaven, als hulpofficier van justitie, op aanvraag van den politiebeambte Pfeiffer uit Riga, de macht daar tot voorloopige aanhouding bevoegd. De uitlevering wordt langs diplomatieken weg „Zijn zij dan allemaal van Harry?" vroeg Cecily, die eene plotselinge opwelling kreeg, om er zich mee te bemoeien. Het geluid van hare stem deed de kleinen schrikken; zij draaiden zich recht op hunne as rond en keken van den vloer met groote verwonderde oogen naar haar op. „Da's van Harry!" zet het knaapje weêr, met dien lust tot herhalen die aan kinderen eigen is. Charley had geen antwoord te geven, maar stak nu zijn duim in zijn mond, bij wijze van nadere verklaring. Cecily deed hare vraag nogmaals en wel wat nadrukkelijker, want geduld was hare sterke zijde niet; maar nu werden de oogen van Harry, die de stoutmoedigste was, al grooter en grooter, al rooder en rooder van schrik, terwijl Charley begon te grienen. Dit ergerde haar niet weinig. „Malle kereltjes," riep zij uit, „ik knor niet op uWaar huilt ge om Kom hier, Harry, en vertel mij eens waarom ge al die blokjes neemt. Zij zijn van Charley ook." Kinderen worden engelen genoemd, maar kunnen ook wel kleine duivels wezen. Cecily ergerde zich dat die twee hleeke schepseltjes daar half dood van schrik neêrzaten en haar aankeken alsof zij hen wilde opeten. Half lachend half boos sprong zij op, en onmiddellijk hieven de knaapjes een eenparig gebalk van ontzetting aan. Hoe dapper zij ook was, benam dit haar den moed, zoodat zij naar haar stoel terugkeerde, bijna op 'tpunt om ook te gaan schreien. „Ik zal u niet aanraken," sprak zij geruststellend; „waarom zijt ge bang voor mij Kom eens hier, dan zal ik u wat moois aangevraagd en heeft plaats overeenkomstig de wet van 6 April 1875, Staatsblad n° 66. De Staats-courant van heden bevat het konink lijk besluit van den 25en April jl.tot nadere vaststelling van twee modellen voor gezondheids- brieven ten behoeve van uitgaande zeeschepen, en zulks met intrekking van het koninklijk be sluit van 24 Augustus 1874 (Staatsblad n° 122). In hetzelfde nommer is opgenomen de wet van den 27en April jl.houdende goedkeuring van sommige artikelen der tusschen Nederland eu Italië op 3 Augustus 1875 gesloten overeenkomst, tot vaststelling van de rechten, voorrechten en vrijdommen der consuls van den eenen in den anderen staat. Den 22en April jl. heeft te Parijs de ondertee- kening plaats gehad eener overeenkomst tusschen Nederland en Frankrijk betreffende de uitwisseling van postwissels. (Staats cour.) Morgen (Vrijdag) wordt te Brussel eene verga dering gehouden tot benoeming eener nieuwe regelingscommissie voor het aanstaande 15e Neder landsche taal- en letterkundig congres. De oproeping daartoe is gericht tot allen, zonder onder scheid van godsdienstige belijdenis of staatkundige gezindheid, die liefde gevoelen voor de ontwikke ling hunner moedertaal en belangstellen in de ont wikkeling der vaderlandsche kunsten. De circulaire is onderteekend door de voorzit ters van 24 letterkundige vereenigingen te of in den omtrek van Brusselzijnde de heerenBroec- kaert (lid van den gemeenteraad) Bataille, Crabbe, de Kies, F. de Mol, P. de Freijn, dr. Hanau, X. Ha- vermans, E. Hiel, J. Hoste, G. Jottrand (volks vertegenwoordiger) F. Luijten, H. Michiels, Mit chell, Steppé, E. Stroobant, P. Symons, J. B. van Damme, F. v. d. Voorde, v. Doorslaer, v. d. Dungen, K. v. Loo, F. Vermeulen en L. L. Wagenaar. Het Haagsche Dagblad maakt ons aandachtig op eene vergissing door ons begaan bij de bespre king der wijziging, in de conventie betreffende het kanaal NeuzenGent gebracht, in ons nommer van Dinsdag jl. De conventie is namelijk nog nietzooals wij meendendoor onze tweede kamer goedgekeurd. De opmerking is juist, doch de vergissing slechts gedeeltelijk onze schuld. De conventie i3 den 22™ April 1875 aan de kamer ingediend, het verslag der commissie van rapporteurs, waarbij het onderwerp „rijp voor de beraadslaging" verklaard werd, uitgebracht in de zitting van 19 Mei 1875; vertellen." Het deed haar pijn, dat de kinderen niet van haar schenen te houden; overal elders hadden ze altijd veel van haar gehouden. En no.g des te harder begon het voor haar te worden, toen, te midden van al het gehuil, Antje veront waardigd kwam binnenstuiven en zich naast de kinderen neerwierp op den vloer, waar zij haar snikkend de armen om den hals sloegen, éen aan eiken kant. „Gij hebt hen aan 't hnilen gemaakt, juffrouw," riep Antje uit, „en mevrouw heeft altijd gezegd dat men ze niet moest laten huilen, want dat zij zich een breuk konden schreeuwen. Heeft ze de kleintjes bang gemaakt, die ondeugende juffrouw Nu, wees maar niet bang, schaapjes; Antje is bij u." Dit kind daar op den vloer, die nog kleinere kinderen onder hare vleugels nemende, zou voor een kalm toeschouwer een vermakelijk tooneel zijn geweest; maar Cecily beschouwde het niet in dat licht. Zij wachtte tot do kinderen weêr rustig waren en op nieuw aan 't spelen waren gegaan. Maar toen stond zij op, nam de kleine kindermeid bij den arm en bracht haar naar de deur, met de woorden„Kom de kamer niet meer in en bemoei u niet meer met de kinderen. Als ge tegenstrib belt zal ik u een klap geven. Ga naar beneden naar uwe zuster; ik zal u later wel vinden. Geen woord meer! Hier wil ik niet met u spieken!" Na dit gezegd te hebben op een toon die Antje deed beven, keerde Cecily, zelf van ontroering trillende, naar hare plaats terug. Lang zag zij

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1