N°. 102. 119e Jaargang. 1876. Zaterdag 29 April. DE RÜITER'S STERFDAG. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels f 1,501 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. r- Middelburg, 28 April. FEUILLETOIT. HET PROCES-JUT. h X Het heden uitgegeven Provinciaal blad van Zeeland no. 43 bevat het besluit van gedeputeerde staten dezer provincie, waarbij zijlettende op hun besluit van 26 dezer, waarbij aan de pro vinciale veeartsen 3" klasse J. J. F. Dhont en E. A. L. Quadekker met ingang van 1 Mei a. eer vol ontslag wordt verleend, en op dat van 29 September 1875 bevattende de aanwijzing der dienstkringen en standplaatsen der provinciale veeartsenhebben bepaald1°. aan den prov veearts 3e kl. E. L. van Mervennêe te Goes op te dragen den veeartsenijkundigen dienst in den dienst- kring bij letter, f van het laatstgemelde besluit omschreven, en alzoode dienstkringen bij letter een voorloopig weder te vereenigen; 2». aan den prov. veearts 2e klasse J. C. Kegelaer te Hulst op te dragen den veeartsenijkundigen dienst in den dienstkring bij letter lc van het meergenoemd be sluit aangewezen, waardoor de bij letter i enh. van dat besluit omschreven dienstkringen voorloo pig weder zijn vereenigd. Bij het examen voor surnumerair bij de Maatschappij tot exploitatie van staatsspoor wegen, dat gisteren gehouden is, hebben van de 18 aspiranten 9 voldaan. Onder deze laatste is de heer F. J. Blankert uit Kadzand, wien tot stand plaats is aangewezen Achel op de LuikLim- burgsche lijn. Omtrent de gezondheid van d'. A. Kuyper meldt de Standaard dat deze merkelijk verbeterd is. Wel hebben de koortsen niet geheel opgehou den, maar in hevigheid zijn zij zeer afgenomen. Daar het zenuwgestel nog zeer verzwakt blijft, is onthouding van allen intellectueelen arbeid nog steeds gebiedend noodzakelijk. Blijkens bekendmaking van den minister van binnenlandsche zaken in de Staatscourant van heden is aan de kamers van koophandel te Amster dam, Botterdam, 's Gravenhage, Dordrecht, Schie dam, MiddelburgVlissingenLeeuwardenHar- lingenGroningen en Zwolleverzonden een exemplaar van het verslag van den handel en de scheepvaart in het Britsche koninkrijk over Maart 1876. Drie jaren waren voorbijgegaan sedert het bange 1672. Voor de republiek der Vereenigde Nederlan den, destijds op den rand des verderfs, was een tijdperk van verademing aangebroken, dat aan haar hoogsten glans voorafging. De Kuiter, de eenige die te midden van den donkeren nacht van vreemde overheersching en binnenlandsche twee dracht den zonnestraal der overwinning had doen schitterenhad de Engelschendoor de nederlagen die hij hunne vloten en de schade die hij hunnen handel toebracht, tot den vrede gedwongen. De vreemde mogendheden, die in 1672 de republiek aan haar lot overlietenhadden eindelijk de waar heid ingezien der oude spreuktua res agitur paries cum proximus ardet (uw eigen huis verkeert in gevaar, wanneer dat van uwen buurman brandt), en hadden hare partij gekozen. Frederik Willem, de groote keurvorst" van Brandenburghet twee gevecht openende tusschen Frankrijk ten Pruisen, dat eerst tweehonderd jaren later op de velden van Sédan volstreden zou worden, was van den aanvang af de bondgenoot der republiek geweest, doch trad nu krachtiger in het veld; keizer Leo pold I, zwak en weifelend als hij was, deed niet temin de troepen van het Duitsche rijk bij de onze aansluiten; Spanje eindelijk, de erfvijand van weleer, had zijne wapenen met de onze gekeerd tegen de veroveringszucht van Lodewijk XIV, die Het napleiten over de wet op hêt hooger onder wijs maakt thans een bijna komieken indruk. In hetzelfde nommer der N. Bott. Ct. waarin de re dactie van dat blad aantoont dat de minister Heemskerk„ter wille van een bijzonder ultramon- taansch belang," de tweede kamer in een oogen- blik van zwakheid heeft overgehaald om toe te laten dat de grondwet verkracht wordt, leest men de verklaring van den heer Pincoffs, den warmen liberaalin de eerste kamer dat er van grondwets verkrachting geen sprake is, daar het door de grondwet geëischte toezicht op het bijzonder onderwijs dan toch in de nu aangenomen wet ge regeld wordt en in elk gevalmocht het onvoldoende blijken, later verbeterd kan worden. Deze opmerking strekt niet om het in de N. Bott. Ct. af te keuren dat zij hare overtuiging uitspreekt en, ook na de aanneming der wet, de redenen uiteenzet waarop die overtuiging rust. Maar ko miek is de tegenstelling dat, alweder in hetzelfde nommer dier courant, een artikel van de „Gelder lander" vermeld wordt, waarin dat ultramontaansche blad op allergemeenste manier de katholieke leden der tweede kamer verwijt dat zij, door vóór de wet te stemmen, de zaak der katholieken verraden hebben. Dat blad noemt de staatsambten op, welke die twaalf leden thans bekleeden of de be noemingen, welke zij aan het tegenwoordige mi nisterie te danken hebben. Daarentegen bekleeden de drie katholieke tegenstemmers toevallig geen en kele betrekking. De gemeene insinuatie van omkoo- perij of ambtenaars-vrees, welke hierin opgesloten ligt, is duidelijk. Deze tegenstand van twee zoo geheel tegenover gestelde zijden moet, dunkt ons, diegenen in hun ne overtuiging versterken die gelooven dat de wet, ondanks de gebreken die haar aankleven en de wijze waarop zij tot stand gekomen is, eene gebeurtenis is waarmede men ons land geluk mag wenschen. In de zitting van het gerechtshof te 's Graven hage van gisteren heeft de voorlezing van het arrest van terechtstelling en de akte van besehul diging benevens het verhoor van al de 46 opgeroepen getuigen en deskundigen plaats gehad. Gelijk reeds uit dezen spoedigen afloop blijktheeft het getui gen-verhoor na hetgeen reeds uit de akte van beschuldiging bekend was, weinig belangrijks opgeleverd. Beeds te acht urenzoo leest men in het Vaderlandwas in den omtrek van het ge bouw van het hof een talrijke menigte samenge vloeid teneinde zich een plaats te veroverenof het uitgestrekte maar machtelooze rijk, op alle kwetsbare punten te gelijk, in de SpaanscheNe derlanden, in Napels, in Sicilië bedreigde. De stille maar vurige eerzucht van Willem III, zijn ontluikend staatsmansgenie, zijne veelbelovende veldheerstalenten, meer dan dat alles zijn stand vastige moed en vaderlandsliefde hadden de vreem de legerscharen gedwongen den Nederlandschen bodem te verlaten en drongen thans de republiek om op hare beurt zich bij hare bondgenooten aan te sluiten, tot het ten onder brengen van den ge meenschappelijk en vijand. De Spaansche monarchie werd op Sicilië bestookt in de stad Messinawelke de Franschen, na er een oproer te hebben doen uitbarsten, bezet hielden en van waar zij het geheele eiland en het Zuiden van Italië bedreigden. Tot de staten-gene- raal wendde zich koning Karei II, met het ver zoek dat zij eene vloot mochten zenden tot het heroveren der stad. De kosten wilde hij gaarne helpen dragenzijne armada zou, onder het bevel zijner dapperste hidalgo 's, onze schepen ondersteu nen boven alles verzocht hij dat het opperbevel over de Nederlandsche vloot mocht worden toe vertrouwd aan den luitenant-admiraal-generaal de Buiter, „hem houdende, zoo schrijft Brandt, voor den grootsten zeeoverste der geheele weerelt, en daar niet dan groote zaaken van te hoopen en te verwachten stonden." Het koninklijk verzoek werd ingewilligd. De staten besloten voor eenige maanden eene vloot van 18 schepen, bemand met 450 tot 160 man en alleen om de beschuldigden naar het hof te zien vervoeren. Dit had te negen uren plaats, voor zooveel Jut betreften te 9 i uur ten aanzien van Chris tina Goedvolk. Geëscorteerd door cavalerie, wer den beiden, Jut in een coupé, Christina Goed volk in den gewonen gevangenwagen naar het hof vervoerd. De man werd in de gewone gevan genkamer, de vrouw in een ander vertrek ge bracht, in afwachting dat de terechtzitting zou worden geopend. Vóór de opening der zitting was het afgesloten deel der zaal reeds eivol. De gereserveerde tri bune was bezet door een gedistingeerd publiek; tal van autoriteitenleden der kamersvan den gemeenteraad, van de rechterlijke machtzeer vele leden der balie hadden zich in de zaal ver eenigd. Tegen 10 uren stormde eene opgewonden en voor de publieke tribune veel te talrijke me nigte naar binnen. Een oorverdoovend geraas en geschreeuw, een rumoerig gedrang gaven aan de militairen en de deurwaarders de handen vol werk. In éen'oogwenk was de zaal gevuld; tot zelfs in de vensters hoopte zich de massa opeen. Op 'toogenblik dat het hof echter in de zaal verscheen, voorafgegaan door den president mr. Fran<jois en gevolgd door den advocaat-generaal mr. van Maanenverkeerde de woelige drukte plotseling in een plechtige stilte. Eerst werd door den deurwaarder der rolden heer Pontier, de 2® beschuldigde, vrouw Jut, binnengeleid. Zij was als een dame gekleed, met hoed en mantel en een lange donkerbruine voile over 't aangezichtdie zij echter terstond weg streek nadat zij plaats had genomen. Nadat zij gezeten was achter de daarvoor be stemde afschutting, zoodat zij door een beschot van het andere deel der beschuldigden-bank was gescheiden en ook voor het groote publiek onzicht baar was werd ook Jut door den deurwaarder binnengevoerdvoorafgegaan en gevolgd door acht rijksveldwachters, die gedurende de zitting om hem geschaard bleven. Hij droeg een dwang buis onder den schoudermantelzijn handen waren geboeidoverigens zag hij er als een heer uit zijn groote staande halsboord sprong zeer in het oog; zijn uiterlijk was door de uitdrukking van zijne donkere oogen en zijn lang zwart haar op vallend woest. De wijzewaarop hij binnen kwam deed denken aan een acteurhij wierp het hof min of meer een uittartenden blik toe en zijn oogopslag deed een uitbarsting van toorn vermoeden. Zoover kwam het echter niet; waar schijnlijk deed het gezicht van de talrijke politie macht hem inziendat het in zijn eigen belang wenschelijk was zich rustig te houden. Opper- gewapend met 76 tot 34 stukken, 6 snauwen, ieder met 36 man en 8 stukken, 4 branders en twee behoefteschepen, naar de Midüeliandsche zee te zenden, onder de Buiter, wien als onderbevel hebber toegevoegd werd de vice-admiraal Johan de Haan. De opdracht was voor een man als de Buiter, die twee jaren te voren de machtigste vloten der wereld onder zijn bevel gehad en de grootste zee mogendheden overwonnen hadniet schitterend. Hij verborg dan ook zijn gevoelen over het onvol doende der uitrusting niet, te meer daar hij beter dan de kantoor-mannen der republiek de bekwaam heid en dapperheid der Fransche zeelieden op prijs stelden. Men kent de onbeschaamde vraag, den grijzen held door een der „Edele Heeren" gedaan, „of hij nu voor zijne oude dagen bevreesd begon te worden en den moed liet vallen met het kloekewaardige antwoord„Ik begin den moed niet te laten vallen en heb mijn leven veil voor den staatmaar ik ben verwonderd en 't is mij leed dat de heeren de vlag van den staat zoo veil hebben en wagen. Al werd mij bevolen 's lands vlag op éen enkel schip te voeren, ik zou daarmede naar zee gaan en waar de heeren staten hunne vlag vertrouwenzal ik mijn leven wagen." Dat echter de vraag hem in de ziel gekrenkt had bewees zijn later bescheid, toen een vriend hem aanried, uithoofde van ongesteld heid het bevel te weigeren„Ik zal dien tocht doen, al zou men mij naar 't schip dragen." Hij voorzag toen reeds het einde. Bij zijn afscheid .vlakkig zou men het vrij oveïbodig kunnen be* schouwen om een man van zoo tengere gestalte, die door dwangbuis en boeien als het ware on machtig is gemaakttoch nog streng te bewaren, maar de ondervinding heeft de justhfe geleerd, dat zich onder die tengere gestalte een woestaard verbergt, die in oogenblikken van razernij een zoo groote kracht ontwikkeltdat ondanks het dwangbuis en de boeien een aanzienlijke politie macht noodig is om de omstanders te beveiligen. De vrouw daarentegen maakte met haar blauwe, zachte oogen juist een tegenovergestelden indruk, zoodat niemand, met haar vorig leven onbekend, in haar eene zoo groote misdadigster zou zien. Haar blik is zóo vrouwelijk, zóo teeder zou men bijna zeggen dat men eerder zou denken dat zij het op de zenuwen zou krijgen bij de geringste mishandeling. Het eerst richtte de presidentna het afroepen van de rol, de gebruikelijke vragen tot de be schuldigden. Merkwaardig was de blik van Jut, toen zijn vrouwdie hij in het geheel niet te zien krijgt, met zwakke stem haar naam stamelde. Of hij niet wist dat zij daar achter het beschot zat, dan wel of het hooren dier stem een vreeselijken indruk op hem maakteweten wij nietmaar zeker is hetdat hij op dat oogenblik zijn oogen nog woes ter dan gewoonlijk heen en weer liet rollen en een krampachtige beweging maakte, alsof hij niets liever wilde dan die schutting verbreken. Weder volgden er enkele oogenblikken van doodelijke stilte. Die echter het voorrecht had Jut in de oogen te zien, kon wel bemerken dat het in zijn binnenste nog allesbehalve rustig ge worden was. En werkelijk trachtte hij een poosje later om zich heen ziende, en woedende blikken werpende op de veldwachters om zich heen, zich van zijn schoudermantel te ontdoen. Dit veroor zaakte opnieuw eenige opschudding. De president vermaande daarom den len be schuldigde ernstig en óp plechtigen toon, zich toch vooral rustig te houden. De wet veroorlooft, sprak hijeen beschuldigde, die door woorden of gebaren de rust ter terechtzitting verstoort, te verwijderen en de behandeling der zaak buiten zijne tegenwoordigheid voort te zetten en af te doen. Hij houde zich dus gewaarschuwd, opdat het hof niet in de noodzakelijkheid kome over de toepassing van dezen maatregel te beraadslagen. Na deze aanmaning kwam de beschuldigde tot kalmte. De verklaring der getuige Mietje Slap (zie ons telegrafisch bericht van gisteren) wordt in Het Vaderland medegedeeld als volgt: De 25® getuige is de bekende en veel besproken Mietje Slap, de koopvrouw, die steeds zooveel met van vrouw en kinderen was hij meer aangedaan dan ooit te voren en tot een zijner vrienden zeide hij„Mijn vriend, ik zeg u adieu, en niet alleen adieumaar adieu voor eeuwig, want ik denk niet weer te komen. Ik zal op dezen tocht blij ven. Ik voel 't." De Buiter was op dat tijdstip in zijn 69" jaar Hij was geboren te Vlissingen, den 24en Maart 1607, hetzelfde roemrijke jaar, gelijk Brandt doet opmerken, waarin Heemskerk bij Gibraltar de Spaansche vloot vernielde en waarin de aartsher togen Albertus en Isabellabij de onderhande ling over het twaalfjarig bestandvoor het eerst de Nederlanden erkenden als „vrije landen en statenwaarop zij niets hadden te zeggen." Zijn vader heette Adriaan Michielszoonzijn groot vader kortweg Michiel; den naam de Kuiter ont leende de admiraal aan zijne moeder, Alida Jans van Middelburgdie den bijnaam de Buiter droeg omdat haar vader bij het paardenvolk gestaan had. Bijzonder duidelijk is deze genealogie niet, doch Brandtde besteof liever de eenige gezag hebbende schrijver over de Buiter, stelt er zich mede tevreden en schijnt er dan ook niets bijzon ders in te vinden, dat „burgerluijden" in het tweede of derde geslacht reeds niet meer wisten hoe zij aan hun geslachtsnaam kwamen. Den 20en Juni 1641na van zijne jeugd af ter koopvaart gevaren te hebben, tot kapitein van 's lands schip „de Haze" en te gelijk tot vice- kommandeur of schout bij nacht bij eene vloot benoemd, welke onder bevel van den admiraal

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1