N°. 99.
f
IIP Jaargang.
1876.
MIDDELBIIRGSCHE
W oensdag
26 April.
J
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 3,50.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën: 20 Cent per regel.
Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 17 regels f 1,50j
iedere regel meer f 0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Middelburg, 25 April.
ZFiETTXILIjIBTOIISr,
De hulpprediker van Brentburn.
Door burgemeester en wethouders van Middel
burg wordt het volgende bekend gemaakt.
"V er liiezïng'en.
De voorzitter van den raad der gemeente Mid
delburg,
maakt bekend:
dat de lijsten, de personen aanwijzende die bin
nen deze gemeente bevoegd zijn tot het kiezen
van leden van de tweede kamer der staten-gene-
raalvan de provinciale staten, en van den ge
meenteraad op heden geslotenin de beneden-
voorzaal van het raadhuis aangeplakt en op de
secretarie der gemeente voor een ieder ter inzage
zijn nedergelegd.
Middelburg, den 24en April 1876.
De voorzitter voornoemd,
(Get.) SCHOKER.
Jacht en -visscherij.
De burgemeester van Middelburg,
gezien de circulaire van den commissaris des
konings in de provincie Zeeland van den 27en
April 1858 A n°. 2861, le afd. B, (Provinciaal
blad n°. 61), noodigt de ingezetenen die zich voor
het dienstjaar 1876/77 van een jacht en visch-akte
wenscben te voorzien, uit, om gedurende den loop
der maand Mei a. s. zich daartoe ter gemeente
secretarie aan te melden.
Middelburg 24 April 1876.
De burgemeester van Middelburg,
(Get.) SCHORER.
„Het belang van den werkman wordt ten
zeerste benadeeld door de voortdurende ver
hooging van den accijns op het gedistilleerd."
Ziedaar de derde stelling van de commissie
uit de Middelburgsche afdeeling der Yereeniging
ter bevordering van fabriek- en handwerksnij-
verheid, welke wij te bestrijden hebben.
Wil de accijnsverhooging het belang van den
werkman „ten zeerste" benadeelen, dan moet
zij hem
óf beperken in het smaken van eenig levens-
genot,
óf het verkrijgen eener onmisbare levens
behoefte zóo kostbaar maken, dat hij daar
door belemmerd wordt in de aanschaffing van
andere, voor hem en de zijnen even onont
beerlijke behoeften.
De eerste dezer stellingen is door de ondervin
ding niet bewezen. De ondervinding bewijst, ge
lijk wij gisteren aantoonden, dat het drankver-
bruik stijgtondanks de accijnsverhooging. Met
het voorbeeld van andere landen voor ons, kun
nen wij dus uit de jeneverbelasting de inkomsten
30.
Naar het Engelsch van Mevrouw Oliphant.
(Vervolg.)
Dit alles klonk vleiend en behagelijk, maar toch
zei Mildway: „Gij zijt zeer beleefd, maar ik
moet het op rekening van mijne familiebetrekkin
gen stellen, want persoonlijk heb ik geen aanspraak
op zooveel voorkomendheid. Neen, ik heb niets
tegen de plaats, maar eene andere bedenking weegt
zwaarder bij mij. Ik heb mevrouw zelf hooren
spreken van dezen of genen stap, die in 't belang
van mijnheer St John gedaan zou worden.
„Ik? heb ik dat gezegd?" riep zij uit. „Nu
ja, het speet mij natuurlijk voor mijnheer St. John;
het deed mij erg aan."
„Daar was niets aan te doen, dat heb ik reeds
haar gezegd," zeï de heer Ascott. „Maar wat kon
zij anders tegen de meisjes zeggen, toen deze baar
nood aan haar klaagden? Ge zijt een goedhartig
lammetje, Adelaide, spreek dat maar niet tegen.
Zoo mag men ook eigenlijk de dames het liefst.
Maar voor zooveel het den ouden St. John betreft
is het onzin. De arme manja, mij spijt het ook
voor hem; maar aan wien ligt de schuld? Hij
trekken, noodig om andere, voor het algemeen
welzijn nuttiger uitgaven te bestrijden, zonder
dat daardoor het „drankgenot" onzer werklie
den zal afnemen.
Tot het bespreken der tweede stelling moe
ten wij tot onzen spijt (wij zeiden gisteren
waarom wij het liever niet deden) een paar
regels aan het rapport der commissie ontleenen.
Zij staat hij hare redeneering op een zoo ge
heel anderen grondslag dan de onze is, dat
wij óf haar onrecht zouden doenóf den schijn
op ons laden van tegen windmolens te scher
men indien wij haar niet zelve lieten spreken.
„Geheele onthouding van geestrijke opwek
kingsmiddelen lezen wijals voedings
middelen sleept in vele omstandigheden zeer
schadelijke gevolgen na zich, ja kan als dui-
delijke oorzaak van geestverslapping aange
merkt worden."
Ware deze uitspraak juist, dan zou iedere be
lemmering in het matig gebruik van sterken
drank veroordeeld wezen. Alleen zou het ons
dan nog bevreemden die belemmering te hooren
afkeuren in het bijzonder „belang van den
werkman". Men kan toch niet beweren dat
deze meer dan eenige andere klasse van per
sonen met zijn geest werkzaam is. Veeleer
zou men dan aan hoogleerarenpredikanten,
onderwijzers, letterkundigen en andere met
verstandsarbeid zich bezig houdende personen
bij voorkeur het gebruik van alcoholia moeten
aanbevelen, als middel om zich tegen de,
vooral voor hen zoo dreigende „geestver
slapping" te vrijwaren.
Onze overtuiging is echter eene geheel an
dere, Wij achten het gebruik van sterken
drank voor het menschelijk lichaam in verre
de meeste gevallen schadelijkwij gelooven
niet dat dit (zeer zeldzame ziekte-toestanden
uitgezonderd) ooit nuttig of noodzakelijk is;
wij houden het er eindelijk voor dat indien
men na lang zoeken eenig voordeel mocht kun
nen aantoonen, aan het matig gebruik van jene
ver verbonden, dit voordeel zoo ten volle in
de schaduw gesteld wordt door het gevaar,
waaraan duizende jeneverdrinkers blootgesteld
wordenom van het matig gebruik tot het
schadelijk misbruik te vervallen, dat alleen om
deze reden het plotseling verdwijnen van allen
sterken drank in ons oog een geluk voor het
menschdom, ten koste misschien van eenig
genot of voordeel voor zeer enkelen, zou wezen.
wist, dat Chester's leven geen penning waard was,
en desniettemin is hij hier maar blijven hangen,
zonder zich de moeite te geven een stap in zijn
eigen belang te doen. Gij en ik behoeven ons
niet te kwellen om een man, die zelf geen hand
uitgestoken heeft."
„Dat is wel waar," zei Mildway, „maar met het
oog op zijn langdurig dienstwerk in de gemeente,
zijn leeftijd en zijne trouwe plichtsbetrachting schijnt
het toch niet rechtvaardig."
„Ja, hij heeft zijn werk nauwgezet verricht,"
hernam Ascott; „dat wordt, als iemand sterft of
heengaat, trouwe plichtsbetrachting genoemd, en
dien lof kunnen wij den armen ouden man geven;
maar als men dat erkend heeft, valt er ook niets
meer van hem te zeggen. Misschien was het niet
goed, dat Chester het grootste gedeelte van het
inkomen genoot en St. John al het werk liet doen;
maar dat is nu voorbijen als gij om die reden
aarzelt.
„Het moge u dwaas toeschijnen," zei de jonge
man, „maar ik b 1 ij f aarzelen. Ik heb het gevoel
dat er een groot onrecht gedaan wordt, natuurlijk
in de eerste plaats aan mijnheer St. John; maar
ook al scheidt men de zaak van de personen af,
dan is het iets dat de kerk moet benadeelen; en
ik wensch het middel niet te zijn, om aan de kerk
schade toe te brengen."
„Kom, kom, ge zijt veel te teer van geweten,"
riep Ascott uit.
„Mijnheer Mildway," zet mevrouw op haar zoet-
sten toon, „ik kan de hooge vlucht van zulke
Aan autoriteiten om deze onze meening te
staven zou het onsdesverkiezende, niet ont
breken. Voor ditmaal bepalen wij ons tot het
getnfgerfis van den hoogleeraar C. B. Trianus,
voor dertig jaren reeds afgelegd en nog onlangs,
den 29™ September 1875 opnieuw door hem
bevestigd.
„Het matig gebruik van sterken drank,
schreef deze geneeskundige, is in gezonden
toestand steeds schadelijkhet bevordert de
spijsvertering nietzelfs vindt eene reeks van
aandoeningen der maag, welke meestal aan
andere oorzaken worden toegeschrevenbij
matige drinkers, in het gewone gebruik haren
grond.
„Het beweren dat geestrijke drankenmet
matigheid gebruikt, noodzakelijke en onschul
dige opwekkingsmiddelen zijn bij hevige koude
en verhitting, bij inspannenden arbeid en gemis
van genoegzaam versterkend voedsel, bij ver
keer in eene vochtige lucht en voor menschen
die in het water werkendat zij een voorbe
hoedmiddel tegen besmetting opleveren, is van
allen grond ontbloot, wordt door de ondervin
ding en het gezond verstand rechtstreeks te
gengesproken en het gewone gebruik oefent
daarom niet alleen een nadeeligen, maar een
juist tegenovergestelden invloed uit van dien,
welken men er gewoonlijk van verwacht.
„Op alle ziekten en in het bijzonder op de
snelverloopendewerkt het gewone gebruik
van sterke dranken allernadeeligst."
Daar de hoogleeraar zich ook op het gezond
verstand en de ondervinding beroept, herin
neren wij nog dat vrouwen in den regel geen
sterken drank gebruiken, dat zij aan dezelfde
vermoeienissen en ontberingen als de mannen
(dikwijls vrij wat meer dan noodig zou zijn,
tengevolge van het drank-misbruik barer
echtgenooten) zijn blootgesteld en dat niettemin
de vrouwelijke geest over het algemeen niet
aan „verslapping" lijdende is. Ook op die
schepen, waar geen sterke drank verstrekt
wordtvernam men nooit de klacht over mindere
werkzaamheid of mindere opgewektheid van
den geest bij het scheepsvolk. Sommige ge
vaarlijke tochten, als eene Noordpoolreis van
sir John Kaneeene espeditie van 1600 Engel-
sche soldaten in Canada en de jongste oorlog
der Engelschen tegen de Ashantijnen zijn vol
bracht, zonder dat aan de manschappen sterke
drank verstrekt werd en zonder dat daarbij
redeneeringen niet volgenmaar ge moet bedenken
van hoeveel belang het voor eene gemeente is,
iemand te hebben tegen wien men op moet zien,
iemand dien de arme lieden gevoelen dat inderdaad
hun meerdere is."
„Geen bedelaar van een hulpprediker," liet haar
echtgenoot er delicaat op volgen. „Gij hebt den
spijker op den kop geslagen, Adelaide. Dat is
het ware oogpunt, waaruit men de zaak beschou
wen moet. Ik zeg niet, dat de oude St. John een
gelukkig lot heeft; hij heeft hard gewerkt en het
trouw volgehouden; maar een predikant moet een
man zijn, die iets beteekent. Hij is wel tot den
dienst toegelaten en gewijd, even goed als de
aartsbisschop van Canterbury; maar hij heeft geen
positie, geen middelen, niets wat hem tot den voor
namen man van het dorp kan maken, zooals de
predikant behoort te zijn. De armste daglooner
ziet uit de hoogte op hem neêr. „Hij is even arm
als wij zelf," zeggen zij. ,'k Heb het met mijn
eigen ooren gehoord. Hij heeft zijne rekening in
de kleine winkeltjes moeten laten oploopen, even
als zij. Hij bezit geen geld, om hen te ondersteu
nen als zij zonder werk zijn. De boeren zien natuurlijk
ook op hem neêr, want die hebben nooit ontzag,
voor iemand die geen geld heeft; en wat de aan
zienlijken betreft,
„Nu, Henry, de aanzienlijken zijn altijd zeer
vriendelijk voor de St. John's geweest," kwam
mevrouw er tusschen. „Wij hebben altijd meêlij-
den met de meisjes gehad. Hare moeder was
wezenlijk eene dame, ofschoon ik nooit gehoord
over mindere opgewektheid van den geest of
het lichaamonder deze zoo uiteenloopende
klimaten en omstandigheden, geklaagd werd.
Maar nog eens herhalen wijindien de
goede werking van sterken drank in enkele
gevallen moest toegegeven wordendan nog
zou zijn bestaan veel te duur gekocht worden
door de groote gevaren, aan welke hij in een
oneindig grooter aantal gevallen de drinkers
blootstelt.
Daar wij dus den drank niet als eene levens-
behoefte ktinnen beschouwen, achten wij
het belang van den werkman er niet mede
gemoeid of het verkrijgen van jenever hem
door prijsverhooging moeilijker wordt gemaakt.
Vraagt men ons echter of wij den werkman
dan niet het genot gunnendat in het matig
gebruik van jenever gelegen moet zijn, dan
doen wij de tegenvraag of, aangenomen
dat accijnsverhooging hem dwingt zich dat
genot te ontzeggen, niet andere genietingen
onder zijn bereik liggen, ruimschoots in staat
hem voor die ontzegging schadeloos te stellen
Gesteld b. v. een matig drinkerdie gemiddeld
tien cent daags in de herberg verteert. Ge
steld dat door accijnsverhooging plotseling de
prijs der zelfde hoeveelheid jenever op twintig
cent en dus, daar hij een berekenend en zorg
vuldig huisvader isbuiten zijn bereik gebracht
wordt. Gesteld dat hij de som, te voren aan
jenever besteed, 36,50 in het jaar, nu uit
geeft aan het koopen van een warme winter
jas in plaats van de gescheurde present-jas
die hem thans bedekt, of aan een dergelijk
kleedingstuk voor zijne vrouw of kinderen of
aan een kachel met de noodige brandstoffen,
óf eindelijkindien men vasthoudt aan het
denkbeeld van genot, van pleizier, dat ook
wij niemand misgunnendat hij 36,50
in een jaar besteedt aan genoegens voor zich
of de zijnenzonder jenever. Meent men dat
het belang van dien werkman door dien ruil,
het mogelijk gevolg eener accijnsverhoo
ging „ten zeerste benadeeld" zou worden
Wij zijn van eene tegenovergestelde meening.
Om al deze redenen laat eene verhooging
van den jenever-accijnsvan het uitsluitend
standpunt van het belang des werkmans gezien,
ons tamelijk onverschillig. Vermindering van
het drankverbruik zien wij er, gelijk wij gis
teren aantoondenniet van te gemoet. Mocht
dat onverhoopt wel het geval wezendan
heb, dat zij geld bezat. Dat laatste treurige geval
toen hij die gouvernante trouwde, heeft ons allen
zeer gespeten, en ik zou het altijd als mijn plicht
beschouwd hebben de meisjes voorkomend te be
handelen. Maar, mijnheer," ging zij voort, zich
tot Mildway wendende, „dat is een geheel andere
zaak dan de vraag of men niet een predikant moet
hebben, die gezag in de gemeente heeft en die
zoowel een vriend en buurman is waar men omgang
meê kan houden, als een leeraar naar wien men
luistert. Gij blijft toch het luncheon bij ons ge
bruiken? Ik hoor daar de schel gaan."
HOOFDSTUK XIII.
WAT DE MEISJES ZOUDEN DOEN.
Op deze aankondiging verliet Mildway met over
haasting het huis der Ascott's. Hij vond het
echtpaar onderhoudend genoeg wie vindt de
menschen niet aangenaam die ons vleien en prij
zen? maar hij wilde zich niet laten afbrengen
van zijn voornemen om naar de pastorie terug te
keeren. Zijn geest was echter verwarder dan ooit
toen hij den weg langs de gemeene weide volgde,
dien de hulpprediker hem den vorigen avond had
leeren gaan. Elke zaak heeft twee handvatsels,
dat weet ieder. Na twintig jaar de geheele taak
van predikant te hebben waargenomen, Brentburn
te moeten verlaten, slechts met den rang en op
het traktement van hulpprediker, was hard voor
St. John; maar Mildway behoefde de zaak niet