BUITENLAND.
Thermometerstand.
Algemeen Overzicht.
Garibaldi's huwelijk.
4000, hetwelk met vette letters op de prospectus
sen is gedrukt, eene drukfout is en 1000 moest
zijn. Toen zou het ledental slechts 1000 bedragen
hebben, maar later nog met 800 zijn toegenomen.
Dat iedereen de zaak als eene loterij be
schouwde en ook de bekl. zeiven, bleek volgens
den voorzitter ook daaruit, dat in een brief aan
den broeder van den tweeden bekl. mede van eene
loterij gesproken wordt. Wat het oordeel van
het publiek betreft, releveerde de voorzitter nog,
dat men in Arnemuiden en Nieuwland de zaak
geen 1 o t e r ij maar afzetter ij heeft genoemd.
De eerste beklaagde beriep zich, erkennende
dat hij geen vergunning heeft gevraagd of ver
kregen tot het houden eener zoodanige verloting,
op een door hem ingewonnen deskundig advies
van den heer A. M. van Heuven. Deze laatste,
toevallig ter terechtzitting tegenwoordig, werd
alsnog als getuige opgeroepen en beëedigd; hij
verklaarde echter, in strijd met de opgave van
den beklaagde, dat deze geruimen tijd geleden bij
hem is geweest om over de zaak te spreken, doch
hij, getuige, hem dadelijk gezegd heeft dat derge
lijke handelingen niet geoorloofd zijndat hij ech
ter bereid was er nog eens over de zaak te den
ken en de wet na te slaan. Toen is de bekl. ver
trokken en de getuige heeft later niets meer van
hem vernomen.
De tweede bekl. M. kon ook niet zeggen, dat
hij de zaak als eene loterij heeft beschouwd,
het was eene verdeeling. Was dit eene loterij
en volgens de wet ongeoorloofd, waarom worden
dan verlotingen van bons in pakketten tegenwoor
dig algemeen toegelaten? Dit punt kwam echter
hierbij niet te pas, meende de voorzitter. De
tweede beklaagde hield voldat hij uit de zaak
getreden is en opgehouden 'heeft directeur te zijn
zoodra de commissaris van politie in October '75
bij hem is geweest en gezegd heeft, dat de zaak
eene verboden loterij was. De voorzitter merkte
evenwel op, dat de beklaagde wel beweert uitge
treden te zijn en hij wel het voornemen daartoe
heeft te kennen gegeven, maar dat nergens uit
blijkt dat hij dat voornemen heeft volvoerd. Inte
gendeel, verschillende handelingen van den bekl.
doen onderstellen dat hij meer was dan eenvoudig
leverancier der voorwerpen. Zelfs heeft de be
klaagde ook tegen zijn broêr gezegd, dat hij nog
wèl directeur was.
De waarde van de door den tweeden beklaagde
voor de verloting geleverde goederen is, volgens
den voorzitter zoo laag mogelijk, geraamd op
3319. Het getal leden zouvolgens eene mede-
deeling van den bekl. aan een der getuigen ge
daan, 3500 bedragen. Het getal der agenten is
14 a 16.
Beide beklaagden bleven zich voortdurend op
hunne goede trouw beroepen.
De substituut-officier van justitie m'. van der-
Lek de Clercq lichtte zijn te nemen requisitoir toe.
Hij wees op den karaktertrek van den mensch,
om zijne hoop en verwachting te stellen op ai
wat onzeker of geheimzinnig is teneinde datgene
te verkrijgen wat men gaarne heeft, maar dat
men door arbeid niet of niet voldoende kan be
komen. Het spelen in loterijenwaarin die karak
tertrek zich openbaart, is eene neiging geworden
die bedenkelijke proportiën heeft aangenomen.
Dit blijkt ook weder uit deze procedure, waarbij
de beklaagden zeer zeker wemig dank van de
zijde der deelhebbers hebben ingeoogst. Eene aan
kondiging in de Hiddclburgsche courant ten vo-
rigen jare geplaatst, betreffende de vereeniging
„de Hoop", heeft min of meer aanleiding tot deze
procedure gegeven en getuigde hoe vijandig het
publiek tegenover de ondernemers gezind is.
Den loop der zaken nagaande, merkte spreker
op dat de beklaagden zich hebben voorgedaan
als „menschenvrienden"zij wilden de winkeliers
alhier be voordeden en tegelijk de deelnemers.
Wat de bevoordeelde winkeliers betreft, is do
tweede bekl. M. de eenige, en als men er op let
dat de eerste bekl. geen andere winstgevende
betrekking vervult, dan moet dat directeur
schap van „de Hoop" ook nog al winstgevend
zijn, want hij heeft zelfs eene loterij geopend
met een huis van 3000 als premieDe twetde
bekl. heeft beweerd, dat hij op den verkoop
weinig verdiend heeft, daar hij slechts 5 pet. boven
den inkoopprijs had, doch volgens spreker is dit
geheel onaannemelijk.
Tegenover het voordeel voor de ondernemers
stelde hij het nadeel der deelhebbers. Wel is
waar is dit voor elk dezer laatsten slechts gering,
maar over 4000 leden wordt dit toch eene groote
som. Onder die deelhebbers bevinden zich men-
schen uit de laagste klassenzelfs bedeelden.
Daarom zijn dergelijke loterijen eene pestilentie
der maatschappij die de justitie in dit arrondis
sement te vuur en te Zwaard te keer zal gaan in
het belang der gansche maatschappij.
Vervolgens zette de officier van justitie de gron
den uiteen, waarom hij de schuld van beide be
klaagden aan het hun ten laste gelegde wettig en
overtuigend bewezen achttewaarbij hij vooral
deed uitkomendat de tweede beklaagdein
strijd met zijne bewering, zich niet van deelne
ming onthouden heeft na de waarschuwing van
den commissaris van politie, daar hij zelfs zijn
naam is blijven leenen ten bate der vereeniging,
en ook nooit bekend heeft gemaakt of doen maken,
dat hij opgehouden had directeur te zijn.
Met aanhaling van arresten van den hoogen
raad betoogde spreker vervolgens het strafbare
der door de beklaagden gepleegde handelinghet
aanleggen en continueeren van drie particuliere
loterijen zonder vergunning. Het karakteristieke
kenmerk van iedere loterij de kans van winnen
of verliezen, is ook hier aanwezig. Vandaar dat
art. 1 van het kon. besluit van 22 Juli 1814, hou
dende verbod van alle vreemde of particuliere
loterijenin verband met art. 410 van het wet
boek van strafrecht hier toepasselijk is. Op grond
van laatstgenoemd wetsartikel requireerde hij
schuldigverklaring van beide beklaagden aan het
hun ten laste gelegde en hunne veroordeeling tot
eene gevangenisstraf van eon tot drie maanden,
in eenzame opsluiting te ondergaanen in drie
geldboeten van minstens f 50 iedermet verbeurd
verklaring van de in beslag genomen goederen
voor zoover die op de loterij betrekking hebben,
en teruggaaf der overige overtuigingstukken aan
de eigenaars of rechthebbenden.
De verdediger van beide beklaagdeninr. E.
Fokkerhield eene uitvoerige pleitrede. Hij wees
er opdat deze zaak in den aanvang grooter
proportiën had dan nu. In den aanvang zijn alle
stukken van het dossier even ongunstig, maar
van lieverlede worden zij helderder. Onder de deel
nemers aan de zaak was eene ongunstige stem
ming geborendaar hunne verwachtingen op gou
den bergendie hun door de agenten buiten toe
doen der beklaagden waren voorgespiegeld, niet
verwezenlijkt werden. In die sombere stemming
werd aanvankelijk alles in een ongunstig daglicht
gesteld en sprak men van eene vervolging ter zake
van „oplichting." Thans evenwel is de zaak tot meer
bescheiden proportiën teruggebracht en zijn beide
bekl. voor wat „oplichterij" betreft buiten ver
volging gesteld, en staan zij alleen terecht wegens
het aanleggen eu continueeren eener loterij zonder
vergunning. De bekl. erkennen dat zij eene ver
eeniging opgericht hebben, maar geen loterij.
Zij hebben echter blijkbaar geen begrip van wat
1 o t e r ij is, en dit is volstrekt niet te verwonderen
wanneer men bedenkt dat zelfs juristen het niet
eens zijn over het karakteristieke onderscheid tus-
schen spel, weddenschap en loterij, hetgeen pleiter
met een beroep op arresten van den H. B. aantoont.
In plaats van 1-oterij zou de verdediger de
gepleegde handeling veeleer noemen eene, zij het
dan ook zeer willekeurige, verdeeling der
goederen. In de prospectussen staat wel „ver
deeling hij wijze van loting", maar dat is het ge
volg hiervan dat de eerste bekl. geen begrip heeft
van loterij. Vandaar ook dat hij zoo geheimzin
nig is te werk gegaan; hij meende dat eene open
bare loterij alleen eene zoodanige is, waarbij de
nommers door een weesjongen in het openbaar uit
de bus worden gehaalddaartegenover stelt hij eene
geheime loterij, welke geschiedt zonder dat er
iemand bij is, en deze laatste nu achtte hij niet
strafbaar. Er is dus begripsverwarring over de
benaming „particuliere" loterijen.
Kon pleiter aan art. 1 van hetsouverein besluit
van 22 Juli 1814 geen grond ontleenen tot het
vragen van ontslag van rechtsvervolging, wèl deed
hij dit aan art. 5 van dat besluit, hetwelk aldus
luidt: „Onder de bepalingen van art. 1 vermeld
zijn echter niet begrepen onderhandsche loterijen
van slachtvee, meubilaire goederen, boeken, lief
hebberijen, zijden of andere stoffen, kleederen of
dergelijke objecten, alle beneden de waarde van
honderd gulden." Verder wordt in het artikel be
paald dat de koning op verzoek van belangheb
benden in bijzondere gevallen permissie kan geven
tot het doen aanleggen van zoodanige loterijen,
wanneer de goederen welke men mocht willen
verloten meer dan 100 mochten waard zijn.
Met f 100 wordt, volgens spreker, niet bedoeld
de som van den inleg, maar de waarde van ieder
voorwerp, ter verloting bestemd. Ware de bedoe
ling van genoemd art. 5 anders, dan zou in plaats
van „alle beneden de waarde van honderd gulden"
daar wel geschreven zijn „alle te zamen bene
den de waarde." In casii waren er geen prijzen van
f 100 zoodat pleiter in de eerste plaats conclu
deerde tot ontslag van rechtsvervolging van beide
beklaagden.
Vervolgens besprak hij het verschil in den
Franschen tekst van art. 410 van den code pénal
en de Hollandsche vertaling daarvan. In het
Franseh zijn de woorden étdblir en tenir synoniem,
maar in het Hollandsch heeft men die woorden
vertaald door „oprichten" en „houden"die men
tegenover elkander heeft geplaatst. Het souverein
besluit van 1814 spreekt van „aanleggen van lote
rijen", en dit drukt ook beter de bedoeling van
het Fransche étdblir uit.
De tweedo beklaagde M. heeft wel de vereeni
ging mede opgericht, maar haar niet ten einde toe
mede „gehouden." De afzending van pakketten
en andere werkzaamheden heeft hij alleen gedaan
ten genoege van den eersten bekl.terwijl men
bovendien niet vergeten moet dat hij als leveran
cier altijd bij den verkoop belang had, ook al deed
hij persoonlijk niet mede. M. moge dom gehan
deld hebben, maar zijne handelingen na de verdee
ling zijn niet als „deelneming" te qualificeeren.
Ware hij alleen oprichter geweest, dan zou M. na
de ontvangen waarschuwing de zaak geliquideerd
hebben, maar zijn compagnon wilde dit niet.
Pleiter wees er op, dat volgens de wet de hier
als getuigen gehoorde agenten van beklaagden
ook zouden kunnen terecht staan, daar ook zij
eene ongeoorloofde daad gepleegd hebben, ver
moedelijk echter zonder dat zij het zelf wisten.
De daad der oprichting eener loterij zon
der dat daaraan gevolg is gegeven, acht spre
ker niet strafbaar. Eerst na de verdeeling der
goederen was het misdrijf voltooid. Daar nu niet
bewezen is, dat M. aan de verloting heeft deelge
nomen, concludeerde hij ook op dit punt ten zijnen
aanzien tot ontslag van rechtsvervolging.
Een vast commissieloon van 5 pet. zonder risico
achtte pleiter voor M. vrij beduidend, en het is
niet te verwonderen dat M. is blijven leveren,
hetgeen hij als fatsoenlijk winkelier ook doen
mocht.
Wat de bij de wet bedreigde gevangenisstraf
betreft, deze is z. i. daarin alleen opgenomen om
aan de staatsloterij een monopolie te verzekeren.
Voor den tersten bekl. vroeg bij, bijaldien de
rechtbank hem niet van rechtsvervolging mocht
ontslaan, ruime toepassing van verzachtende om
standigheden.
Hij beaamde het gezegde van het openbaar
ministerie, dat alle dergelijke versenigingen eene
pest der maatschappij zijn, doch meent dat het
kwaad niet is te keeren door strafvervolgingen,
maar door de pers, die dt menschen kan voor
lichten en hen wijzen op het gevaar van teleur
stelling en bedrog. Dat is de taak der pers, en
daarom noemt de verdediger het een trenrig tee-
ken des tijds, dat nog onlangs een blad, hetwelk
critiek tegen eene zoodanige vereeniging geleverd
had, eene drukpersvervolging heeft moeten onder
gaan.
De Nederlandsche staat maakt zich medeplichtig
aan het kwaad door hot instandhouden der staats
loterij, geen wonder daarom dat het publick niet
weet waarom het ook niet eene loterij mag op
richten. Daarom is het zeer wcnachelijk de pu
blieke opinie voor te lichten.
Ten slotte beval pleiter zijne beide clienten,
voor het geval zij niet van rechtsvervolging moch
ten ontslagen worden, in de clementie der recht
bank aan, en rekent hij alleen op het opleggen eener
geldboete zonder gevangenisstraf.
Bij zijne repliek merkte de substituut-officier
van justitie onder anderen opdat beide be
klaagden verdienden als oplichters te kunnen
worden beschouwd, maar dat de rechtbank z. i.
terecht geoordeeld heeft dat niet bewezen is dat
in de verspreiding der circulaire het opzet tot
oplichting lag. Het prospectus is echter blijkbaar
opzettelijk dubbelzinnig gesteld en aan de gedane
voorspiegelingen is niet voldaanvan den beginne
af heeft de bedoeling voorgezeten om te kwader
trouw te zijn. Ten aanzien van beide beklaagden
persisteerde hij bij zijn genomen requisitoir.
M.r. Fokker beriep zich bij zijn dupliek op som
mige in de instructie en ook hier afgelegde gun
stige verklaringen ten voordeele zijner cliënten,
ook wat de waarde der voorwerpen betreft. Ook
deed hij nogmaals uitkomen, dat het houden der
verloting zelve eerst strafbaar ia, maar niet het
in de wereld zenden eener circulaire, die slechts
eene verbintenis behelst. Ook hij persisteerde bij
de genomen conclusie.
De uitspraak is bepaald op a. Woensdag, des
voormiddags te 11 uren.
De berichten omtrent de vechtpartijen te Haar
lem blijken overdreven te zijn geweest. Niemand
is althans doodelijk gewond. De schuld wordt
zoowel aan de burgers als aan de huzaren gewe
ten. Vermelding verdient het goede voorbeeld
door een fabrikant, den heer Prévinaire gegeven,
die tot zijne arbeiders zeide: „Ik verlang dat gij
na uw werk rustig naar huis gaat, anders kan
ik u niet meer gebruiken." Indien ook andere
patroons op dezelfde wijze hun invloed op hunne
ondergeschikten aangewend hadden zouden mis
schien de ongeregeldheden voorkomen zijn.
Te Wijhe worden ijzeren bouten in een veer
tigtal huizen geslagen met het inschrift „H. E. 76"
(hoogste rivierstand in 1876). Sommige dier
bonten zitten inandere nabij het dak der wonin
gen.
Onder de Paasch-ossen in den Haag wordt
volgens het Dagblad dit jaar de kroon gespannen
door een tiental zeldzaam zware ossen, op Zeeuw-
schen bodem gemest, door den heer Streng in de
Nieuwstraat geslacht en tentoongesteld.
De opmetingen voor den spoorweg Leiden
Woerden zijnnu het droge weder zulks toe
laat, met ijver hervat. Men verwacht binnen
kort de onteigening.
De werkstaking onder de scheepstimmerlie
den te Amsterdam loopt ten einde; vele hunner
hebben tegen het vroegere loon den arbeid hervat.
Teijler's tweede genootschap heeft den heer
mr. J. Dirks te Leeuwarden den gouden eerepen
ning ter waarde van f 400 toegekendwegens
het leveren eener wetenschappelijke beschrijving
van de gildepenningen van Noord-Nederlandter
voldoening aan de door het genootschap in 1874
uitgeschreven prijsvraag.
De heer Cd. Busken Huet is van Batavia
naar Europa vertrokken en door dr. J. l'Ange
Huet als verantwoordelijk redacteur van het Alge
meen Dagblad van N. I. opgevolgd. Hij blijft
echter aan genoemd blad als mede-arbeider werk
zaam.
14 April, 's av. 11 u. 47 gr.
15 'smorg. 7 u. 43 gr. 'smidd. 1 u. 55 gr.
'sav. 6 u. 53 gr.
Nadat de Fransche kamers zijn uiteengegaan
heeft het ministerie niet stil gezeten, maar in de
eerste plaats zich bezig gehouden met de wijzigin
gen in het korps der prefectendie thans in het
Journal officieel zijn bekend gemaakt. Ditmaal
zijn de veranderingen veel talrijker dan den 21™
Maart jl. Het laatste besluit toch omvat 47 pre
fecturen. Elf prefecten zijn als zoodanig ontslagen
en andere vervangen, terwijl een aantal prefecten,
onderprefecten, secretarissen van prefecturen enz.
zijn verplaatstzoodat een groot gedeelte van het
personeel eene revisie heeft ondergaan. Over het
geheel schijnt het besluit een goeden indruk te
hebben gemaakt, hoewel men, volgens de Temps
te oordeelen, zou zeggen, dat de republikeinen
wel dankbaarmaar nóg niet voldaan zijn. „Toen
het besluit van 21 Maart verscheen, zegt ge
noemd orgaan hebben wij terstond hulde ge
bracht aan den liberalen geest, waardoor het was
geïnspireerd. Wij zeiden, dat het een goed begin
was, hetwelk hoop deed koesterendat het weldra
door een aanvullings-decreet zou worden gevolgd.
Dit complement is thans gegeven in het decreet
van heden. Om te zeggen dat het voldoende is,
er het laatste woord van het ministerie in te willen
zien en een volkomen satisfactie voor alleeischen
van bet land, dit zou te veel zijn. Maar iederen
dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad om niet
rekenschap te houden met deze daad van het
ministerie." Er zijn dus nog meer prefecten, die
het in de oogen der republikeinen hebben verbruid
en deze zullen wel niet rusten voordat het perso
neel der administratie is gezuiverd van alle elemen
ten die zich door Benapartistische of monarchale
intriges hebben gecompromitteerd en van welke
men weet of kan onderstellen, dat zij tegen de
republiek gestemd zijn. Ten aanzien van de meest
erkende Bonapartisten zijn bij de beide decreten
afdoende maatregelen genomen.
De quaestie der fueros schijnt in den boezem
der Spaansche regeering reeds in dien zin te zijn
opgelost, dat zij zullen worden afgeschaft. Het
wordt nl. te Madrid als zeker beschouwd, dat het
ministerie een voorstel in dien zin zal doen, zoodat
de Baskische provinciën wat betreft het betalen
van belasting en de conscriptie met de andere
provincies gelijk zullen worden gesteld. Zij zullen
echter hun democratische gemeente- organisatie
behouden. Hoewel het altijd bedenkelijk is uit
zonderingen toe te laten zal deze wel de minst
gevaarlijke zijn aangezien zij alleen plaatselijke
belangen betreft, terwijl ten aanzien van de ver
plichtingen jegens het rijk alle voorrechten wor
den opgeheven en alle burgers van den staat op
eene lijn zullen worden gesteld. Te Madrid is
men overtuigd dat het regeeringsvoorstel door de
cortes zullen worden aangenomen.
In verschillende bladen werd dezer dagen ge
meld, dat de regeering van koning Alfonsus voor
nemens was de wederinvoering van het concordaat
van 1851 met den pauselijken stoel voor te stellen.
Het ministerieele orgaan de Diario verklaart echter
op grond van goede inlichtingen te kunnen verzeke
ren, dat de regeering tot een dergelijk voorstel niet
zal overgaan, en ook niet zou kunnen overgaan
omdat artikel 1 van het concordaat in strijd is met
artikel 11 van de ontworpen constitutiebetreffende
de godsdienstige verdraagzaamheid. Hieruit blijkt
dus voldoende, dat de regeering de bepaling in dat
artikel voorgesteld wil handhaven en te dien aanzien
tot geen concessies jegens het Vaticaan geneigd is.
Omtrent het gebeurde te Belgrado op den 9™
dezer deelt de Politische Correspondenz eenige
bijzonderheden mede, waaruit blijkt, dat de demon
straties tegen het Oostenrijksche consulaat niet
het gevolg waren van een oogenblikkelijke op
welling, maar integendeel reeds gedurende veer
tien dagen door de Omladinisten waren voor
bereid. Dit geeft natuurlijk aan het gebeurde
een veel ernstiger karakter en daaraan zal
dan ook wel grootendeels moeten worden toe
geschreven dat de zaak zoo hoog is opgenomen,
hoewel slechts een bediende licht werd gewond en
een steen tegen het hotel van het consultaat te
recht kwam. De consul-generaal en diplomatieke
agent, baron von Wrede, eischte dat de regeering
van Servië terstond openlijk verontschuldiging
zou vragen en waarborgen zou geven tegen de
herhaling van dergelijke gebeurtenissen. Voorts
verlangde hijdat de schuldigen en eenige agen
ten van politie, die zeker nalatig zijn geweest in
hunne verplichtingen, zouden worden gestraft.
Werd aan zijn verlangen niet terstond voldaan
dan zou hij onmiddellijk de Oostenrijksche vlag
van het gebouw intrekken en Belgrado verlaten.
De regeering heeft zich echter bereid verklaard
terstond aan het verlangen van den Oosten-
rij kschen vertegenwoordiger te voldoen, zoodat
eene verklaring daaromtrent in het oificieele regee-
ringsorgaan zou verschijnen.
Op de internationale bijeenkomst van houders
van Egyptische fondsen te Alexandrie is eene
eommissie'benoemd, om zich in betrekking te stel
len met den minister van financiën, die haar eer
gisteren in audiëntie heeft ontvangen. Hij ver
klaarde, dat de regeering de hangende financieele
quaestie zoo spoedig mogelijk tot eene oplossing
zal brengen. Het daartoe strekkende verzoek van
de commissie is door de consuls der verschillende
mogendheden gesteund, die zich met het denk
beeld om desnoods de tusschenkomst der mogend
heden in te roepen wel moeten kunnen vereenigen.
In de Italiaansche bladen is ernstig sprake van
het voornemen van generaal Garibaldi om een
proces tot echtscheiding in te stellen tegen gravin
Eaimondi te Como.
Met belangstelling wordt dit proces te gemoet
gezien, waarvan men een hoogst belangrijke bij
drage verwacht voor de geschiedenis van beroemde
eehtscheidings-processente meer daar de vrouw
waarmede de generaal tegenwoordig leeft en waarbij
hij verscheidene kinderen heeft, er op aandringt, dat
deze door een wettig huwelijk zullen worden ge
wettigd. Dit verlangen wordt algemeen gebillijkt
en het eenige wat in de zaak verwondering baart
is dat Garibaldi, die zijne wettige vrouw, gravin Eai
mondi, weinige uren na het huwelijk voor a'tijd heeft
verlaten, vijftien jaren heeft laten verloopen alvo
rens een eisch tot nietigverklaring van het huwe
lijk in te stellen. Onder de bestaande wetgeving
kan de eigenlijke echtscheiding niet worden uit
gesproken, alleen die van tafel en bed.
De zeer romantische geschiedenis van Garibaldi's
huwelijk is in het kort deze. Toen de generaal
in 1859, na den slag bij San Fermo en na den
Oostenrijkschen generaal Urban op de vlucht te
hebben gedrevenzijn feestelijken intocht in Como
hield, kwam hem op een fraai paard een schoone
vrouw te gemoet, die hoewel uit een grafelijk
huis gesproten echt patriotische gevoelens scheen
te koesteren en op sentimenteele wijze den gene
raal vroeg „Garibaldiwilt gij mij Ik ben
bereid uwe vrouw te worden In dien tijd, waarin
de romantiek en het ongelooflijke een zoo groote rol
in zijn leven speeldenhad deze ontmoeting voor
Garibaldi niets ongewoonswant een andere nog
schooner en misschien nog meer op den generaal
verliefde dame wierp zich met den uitroepdat
zij iets voor Italië wilde doen aan zijn borst, ter
wijl zij hem haar zakdoek schonk en hem een
kus gaf.
Hoe dit zij, Garibaldi was ditmaal een aristo
craat en volgde den Sirenenroep van de schoone,
beminnelijke amazone, die aan de oevers van het
meer van Como een prachtig slot bezit, en daar de
held van San Fermo en de burgtvrouwe van Ulmo
het spoedig eens waren, werd binnen enkele dagen
het kerkelijke huwelijk, daar het burgerlijke nog
niet was ingevoerd, voltrokken. In de Villa Eai
mondi werd in tegenwoordigheid van alle in de
omgeving vertoevende Garibaldianen een schitte
rend huwelijksfeest gegeven. Terwijl de generaal
zich innig gelukkig gevoelde in het vooruitzicht
van een aangenaam huwelijksleven, dat in 1849 zoo
smartelijk voor hem was afgebroken door het verlies
zijner eerste vrouw, zijn beminde Annita, fluisterde
een zijner vrienden, die niet kon dulden dat hij
zoo schandelijk bedrogen werd, hem een welge
meend maar vreeselijk woord in het oor, dat Gari
baldi het bloed naar het hoofd deed stijgen. Een
enkele blik op zijn schoone gravin thans zijne
gemalin, was voldoende om hem te overtuigen van
het laaghartige bedrog jegens hem gepleegd. Met
ergernis en toorn in het hart stond de bevrijder
van Italië op, liet zijn nieuwe eehtgenoote zonder