N°. 90. 119e Jaargang 1876. Vrijdag 14 April. Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 3,50. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent, Advertentiën20 Cent per regel. Geboorte- Trouw- Doodberichten enz.: van 1—7 regels f 1,50; iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Middelburg, 13 April. Door burgemeester en wethouders van Middel burg wordt het volgende bekend gemaakt: x Personeele belasting en Patentrecht. De burgemeester en wethouders van Middelburg, gezien de circulaire van den commissaris des konings in de provincie Zeeland van den 24™ Maart 1876 A n° 1290, 1" afdeeling (provinciaal blad n° 32,) betrekkelijk de personeele belasting en van het patentrecht voor het dienstjaar 1876/77. maken bekend: 1°. dat met het primitief beschrijvingswerk van de belasting op het personeel, vastgesteld bij de wetten van den 29™ Maart 1833 (Staatsbl. n° 4) van den 26™ December 1833 (Staatsbl. n° 43) en van den 24™ April 1843 (Staatsbl. n° 15) in deze gemeente een aanvang zal worden gemaakt op Zaterdag den 6™ Mei en alzoo de aan de inge zetenen uit te reiken beschrijvings-biljetten, met den achtsten dag daarna van wege den ontvanger der directe belastingen zullen worden opgehaald 2°. dat door het gemeentebestuur omingeval eener herziening van het aangegeven bedrag der huurwaarde of van het aantal deuren, vensters en haardsteden als tegenschatters van de zijde der belastingschuldigen te dienen, zijn benoemd; G. JERAS, C. L. VAN SOEGE, A. FLIPSE H. P. VAN DE REE; 3°. dat wat het patentrecht betreft, bepaald is, dat, met uitzondering van patentplichtigen, vermeld onder n° 37 tot 40 van tabel XIV, zijnde de slij ters, tappers, kroeghouders en koffiehuishouders, die niet in de gewone beschrijving zullen worden begrepen, maar aan wier huizen zoodra mogelijk na den ingang van het dienstjaar en zonder de gewone beschrijving af te wachten, een declara toir zal moeten worden bezorgd, hetwelk na ver loop van drie dagen weder zal worden opgehaald, voor zooveel aangaat de overige patentplichtigen, be doeld in de vijftien eerste tabellen der wet van den 21» Mei 1819 (Staatsbl. n° 34.) a. de aangiften of verklaringen ter verkrijging van patent, zullen worden uitgegeven van den 6» tot den 13en Mei a. b. die verklaringen behoorlijk ingevuld zullen moeten zijn ingezameld op den 26ea Mei a. c. het register van gemelde patentplichtigen zal worden gesloten op den 16™ Juni a.terwijl, of schoon na dien tijd de aanneming van aanvragen om patent de gewone algemeene beschrijving be treffende niet zal worden geweigerd, in alle ge vallen de mogelijke gevolgen die uit eene minder tijdige aangift voortvloeien, altijd voor rekening der nalatige patentplichtigen blijven. Tevens worden de patentpliehtige slijters, tappers, kroeghouders en koffiehuishouders, onder mede- deeling dat hunne patenten van af den 1™ Juni a., ter hunner beschikking op de gemeente-secretarie verkrijgbaar zijn, opmerkzaam gemaakt, dat het patent niet zal mogen worden afgegeven en het daarbij uitgedrukt bedrijf niet zal mogen worden uitgeoefend, dan nadat de helft van hun aanslag over elk dienstjaar zal zijn voldaan, terwijl even min het patent voor een volgend jaar zal worden uitgereikt, dan nadat het verschuldigde over het voorgaande jaar ten volle zal zijn aangezuiverd. Eindelijk wordt ieder aandachtig gemaakt op de wijziging welke eene der vrijstellingen van vrouwelijke bedienden bij art. 5 der wet van den 9™ April 1869 (Staatsbl. n° 59) heeft ondergaan, alsmede op die, welke in de twee eerste paragra- phen van art. 27 der wet van den 29™ Maart 1833 (Staatsbl. n° 4) hij art. 7 derzelfde wet van 1869 zijn gebracht en tevens op die verplichting om bij de bezwaarschriften ingevolge art. 1 der wet van den 4™ April 1870 (Staatsbl. n° 60) over te leggen een duplicaat van het aanslagbiljet tegen betaling van vijf cent, bij den rijksontvanger ver krijgbaar gesteld. Middelburg, 10 April 1876. De burgemeester en wethouders voornoemd, (Get.) SCHORER. De secretaris, (Get.) G. N. DE STOPPELAAR. VEEMARKT. Bij publicatie van burgemeester en wethouders zal op Donderdag 20 April a., van des voormid dags 8 tot des namiddags 4 uren, veemarkt ge houden worden. De daarop volgende veemarkt zal den 4™ Mei a. plaats hebben. De 'sHertogenbossche tooneel-censuur (men her innert zich bet verbod der opvoering van „Pariser- Leben") schijnt de macht te krijgen van een „antecedent." Te Leiden werd vóór weinig tijds het drama „Jan van Leiden" verboden, doch ge lukkig weinig dagen later toegelaten. Te 's Hage had men dezer dagen een schandaal-stnk, „de Miljoenen-erfenis", waarin de erfenis-jacht, welke in eene bekende familie had plaats gehad, ten tooneele gevoerd en de daarbij betrokken perso nen, duidelijk herkenbaar, op het voetlicht voor het talrijk opgekomen publiek aan de kaak ge steld werden. Van daar groote ergernis onder de „goedgezinde" bevolking der residentie. Van die verontwaardi ging maakte het eerzame Dagblad zich de tolk en beschuldigde den burgemeester van plichtverzuim, omdat hij niet, zooals een deftig, ouderwetsch burgervader betaamtgewaakt had dat geen zijner kindertjes in de noodzakelijkheid gebracht werd zich te ergerenof in de gelegenheid werd gesteld om iets kwaads van zijne naasten te hooren. Een raadslidjonkheer Mock, een der meest conser vatieve elementen in den conservatieven gemeen teraad, bracht den burgemeester zijn plicht verzuim onder het oog. Drie geachte ingezetenen, zeide hijzijn gehoond. Zij zijn wel niet met name genoemd maar ieder begreep toch wie er bedoeld werden. Dat achtte hij eene aantasting der zedelijkheid, waartegen de burgemeester, ingevolge de 2e alinea van het beroemde art. 188 der Ge meentewet, had behooren te waken. De burgemeester antwoordde dat bij zelf en de hoofdcommissaris van politie het stuk gelezen doch er niets in gevonden hadden dat streed tegen de wet, de openbare orde of de zedelijkheid. Bovendien was het reeds tc Amsterdam zonder bezwaar opgevoerd. Het stuk viel dus niet onder het verbod der gemeentewet en de burgemeester, ofschoon persoonlijk zeer tegen het onwaardig tooneel-product gestemd, was verplicht volgens de wet te handelen. Daarom had hij begrepen niet tusschenbeide te moeten komen. De heer Mock antwoordde hier nog op dat de opvoering elders niets beteekende. In den Haag wist men wie er in bet stuk bedoeld werden; in den Haag had men dus reden zich te ergeren en daartegen had de burgemeester moeten waken. De gemeenteraad was het echter niet met den spreker eens. De leden juichten den burgemeester toe en de heer de Pinto noemde het een geluk dat de tooneel-censuur te 's Hage in betere handen is dan elders, en er in de residentie een verstan dig, voorzichtig en spaarzaam gebruik van dat gevaarlijk wapen gemaakt wordt. Overigens heeft het publiek zelf reeds recht gedaan. Na drie dagen was men het schandaal moede; bij de derde voorstelling was bijna geen toeschouwer meer te vinden en de schrijver, een ambtenaar aan een der ministeriënzoowel als de tooneel-directeur zullen waarschijnlijk eene schrale belooning voor hunne kosten en moeite ge nieten indien althans de interpellatie van den heer Mock niet een nieuwe réclame voor hun product blijkt te zijn. Bij deze gelegenheid is echter opnieuw gebleken welk eene zonderlinge opvatting nog bij sommigen bestaat omtrent de plichten van een gemeente bestuur. Het voorbeeld van 's Bosch heeft daaren boven bewezen dat er ook burgemeesters (waarne mende althans) gevonden worden, die deze opvat ting deelen. De macht den burgemeester in artikel 188 der gemeentewet toegekend, is dus inderdaad een gevaarlijk wapen. Met recht ant woordde de burgemeester van 's Hage den heer Mockdat hij eigenlijk in 't geheel niet op zijne interpellatie behoefde te antwoorden, want dat hij als hoofd der politie uitsluitend verantwoording schuldig is aan zijn chef, den commissaris des konings, indien deze goed vindt hem daarnaar te vragen. De burgemeester is dus onbeperkt heer en meester over de schouwburgen, eene tooneel-cen suur zoo streng als men ze zelden zal aantreffen, slechts getemperd door de bezadigdheid der meeste burgemeesters, en door hunne verantwoordelijkheid aan hunne chefs. Die macht te verminderen ware, gelijk wij vroeger hebben uiteengezet(Midd. Ct. van 3 en 4 Dec. 1874) naar oh ze meening moeilijk en onraadzaam. Maar andermaal meenen wij te moeten herinneren dat de tegenwoordige minister van binnenlandsche zaksn ruim een jaar geleden reeds aan de heeren Godefroi en van Houten be loofd heeft in overweging te nemen of art. 188 der gemeentewet in dien zin gewijzigd kan worden, dat rechtstreeksch beroep van de besluiten der burge meesters ten opzichte van tooneelvoorstellingen op de commissarissen des konings zou worden toege laten. De ondervinding toont, meenen wij, dage lijks meer aan hoe noodzakelijk eene dergelijke bepaling is, door welke de macht der burgemees ters onverminderd zcu blijven, doch aan de belangen van het publiek en het tooneel een betere en zeer noodzakelijke waarborg geschonken zou worden. De gisteren avond gehoudene vergadering van het Middelburgsch departement der maatschappij tot Nut van 't algemeen was een levendig bewijs voor de wenschelijkheid van het te behandelen voorstel, om de in het reglement voorgeschrevene maand elijksche vergaderingen als zoodanig af te schaffen en het beleggen dier vergaderingen over te laten aan het bestuur, wanneer er werke lijk iets belangrijks te bespreken viel. Het getal opgekomen leden bedroeg ditmaal slechts zes, met vier bestuursleden een tiental uitmakende. Na resumtie der notulen en ingekomen stukken, onder welke het verslag der hulpbank en dat der spaarbank, hetwelk voorgelezen werd, ging men over tot de benoemingen. Als secretaris werd met algemeene stemmen (op éen na) herkozen de heer B. A. Verheij, die ver klaarde de benoeming aan te nemen, met welk besluit de waarnemende voorzitter, de heer Luti, het departement geluk wenschte. Tot afgevaardigde van het departement ter al gemeene vergadering werd verkozen de heer Jac. de Kanter, die verklaarde aau die benoeming ge volg te zullen geven indien zijne werkzaamheden hem zulks toelieten, doch in het tegenovergestelde geval op den te benoemen plaatsvervanger te moe ten rekenen. Tot plaatsvervangend afgevaardigde werd ge kozen de heer mr. D. A. Berdenis van Berlekom, wien door het bestuur van deze benoeming kennis zal worden gegeven. Bij de discussie, welke vervolgens geopend werd over het reeds aangeduide voorstel tot wijziging van het huishoudelijk reglement, werden eerst eenige ophelderingen gewisseld tnsschen het be stuur en den beer J. A. Snijders A.J.C.zn,, over de wijze waarop diens oorspronkelijk voorstel, ten doel hebbende de maandelijksche vergaderingen belangrijker te maken, behandeld was. Vervol gens werd met 5 tegen 4 stemmen (1 onthield zich) een voorstel van den heer J. W. de Raad aangenomen om, met het oog op het geringe aan tal aanwezigen, tot de verandering in het regle ment nog niet te besluiten, maar deze zaak tot de volgende vergadering aan te houden. Het be stuur verklaarde met dit voorstel in te stemmen, dewijl het zelfs den schijn wilde vermijden van in eene weinig bezochte vergadering het voorstel als het ware door te drijven, en er bovendien hoe genaamd geen haast bij de zaak was. Op de door den voorzitter gedane nitnoodiging tot de aanwezigen, om in verband tot het nu aan gehouden voorstel, desverkiezende nog iets in het midden te brengen, deed de heer H. L. F. Pisuisse de vraag of het in het belang van het departe ment niet wenschelijk was, nu men op het punt staat de verplichte maandelijksche vergaderingen af te schaffen, daarvoor iets in de plaats te stellen, waardoor het departement op andere wijze tot bereiking van het doel, dat de maatschappij zich voorstelt, werkzaam zou bunnen wezen? Mocht deze vraag toestemmend beantwoord worden, dan gaf hij het denkbeeld in overweging om door het houden van voordrachten van letterkundigen of populair-wetenschappelijken aard, voor dames toe gankelijk, tot de „veredeling van volksbegrippen" en de „verspreiding van nuttige kundigheden" (in art. 1 en 2 der algemeene wet o. a. als doel der Maatschappij vermeld) bij te dragen. Dit denkbeeld vond bij alle aanwezige leden van het bestuur bijval. Men drukte zelfs groote ingenomenheid er mede uit, doch wees op twee bezwaren: de moeilijkheid om sprekers te vinden en de kosten. De heer Pisuisse antwoordde dat hij de ge grondheid dezer bezwaren van het bestuur niet zou betwisten of beoordeelen daar hij als eerst sedert korten tijd hier gevestigd, daartoe minder dan iemand anders in staat was. Hij veroorloofde zich echter de vraag of dan Middelburg, hoofd stad eener provincie, in 'tbezit eener hoogere burgerschool, in de onmiddellijke nabijheid van Goes, waar een tweede zoodanige inrichting ge vestigd is, en van Ylissingen, in ongunstiger om standigheden verkeert dan zoovele kleinere plaat sen waar de „Nuts-lozingen" met goed gevolg gehouden worden en een gewenscht vereenigings- punt voor velen opleveren. Men kan die samen komsten, evenals iedere anderezaak, gemakkelijk in een belachelijk daglicht stellen en spreker zelf zou niet wenschen ze in hare minder goede eigen aardigheden na te volgen. Hij wilde dan ook bepaald het populair-wetenschappelijk karakter, de verspreiding van nuttige kundigheden, op den voorgrond houden. Maar, in herinnering bren gende dat de vroeger hier ter stede bestaan hebbende Nuts-lezingen vele jaren geleden zijn en de toestand dus misschien veranderd kan wezen, gaf hij toch het denkbeeld in overweging om te beproeven met eigen krachten het doel te berei ken, waarvan de wenschelijkheid door vele spre kers zoo in deze als in de vorige vergadering er kend was. Kon men dat verwezenlijken, dan zou ook het bezWaar der kosten, verbonden aau het lütnoodigen van sprekers uit andere provinciën, voor een groot deel vervallen. In de instemming, welke zijn voorstel ontmoettevond spreker aan leiding om aan het bestuur het schema te over handigen eener door hem ontworpen wijziging in het huishoudelijk reglementwaarin het plandat hij zich voorstelde, in bepaalde trekken omschre ven werd. Het bestuur verklaarde zich gaarne bereid het door den spreker geopperde te overwegen en over de middelen tot uitvoering zijner denkbeelden met hem te confereeren, waartoe gedurende de zomermaanden ruimschoots gelegenheid zou be staan. Tegen den aanstaanden winter kon de zaak dan breedvoeriger, in eene naar men hoopte beter bezochte vergadering besproken worden. De vergadering werd vervolgens door den voor zitter gesloten. Te Goes ligt op het oogenblik ter teekeaing een adres aan de tweede kamer, strekkende om op het behoud der arrondissements-rechtbank aldaar aan te dringen. In eene jl. Dinsdag gehouden buitengewone verga dering van het departement Groede der maatschap pij tot Nut van 't Algemeen werden de heeren J. M. de Roo en J. G. Meijer jr. gekozen, tot be stuurders der spaarbank van dat departement en zulks ter vervanging van de heeren J. Bevelander Schoo en J. G. Meijer Sr., die als zoodanig hebben bedankt. Den heer A. Ie Clercqdie omstreeks 30 jaren de betrekking van penningmeester bad ver vuld bij genoemde bank en die betrekking nu had neergelegdwas in diezelfde vergadering eene aangename verrassing bereid. Bij monde van den voorzitter des departements, den heer J. Bevelander Schoo, werd hem een prachtig sehrijfbureau aan geboden als bewijs van erkentelijkheid voor het geen hij gedurende dat tijdvak ten nutte van de bank had gedaan. Het gisteren ons per telegraaf medegedeelde bericht uit Atchin luidt volgens de Staats-cour. als volgt: De vijand blijft rustig. In onze zuidoostelijke linie is de kolonel van der Heyden ijverig bezig met den aanleg van wegen. De gezondheidstoe stand is over 't algemeen niet veranderd, maar de cholera is afgenomen. Aan die ziekte overleed de luitenant Verschoor. De luitenant baron van Heeckeren van Molecaten is licht gewond. De algemeene watersnood-commissie te Amster dam heeft bij circulaire de verschillende plaatse lijke commissiën op de volgende vragen een antwoord gevraagd: 1° Door wien is schade ge leden? 2° Wat is zijn betrekking? 3° Is hij door de schade geheel of gedeeltelijk beroofd van zijn middelen van bestaan? 4° Waarin bestaat de schade? 5° Hoe groot is het bedrag der schade in geld? 6° Is er reeds schadevergoeding verleend en voor hoeveel? 7° Zijn er in de afzonderlijke gemeenten of wel bij uwe commissie nog middelen beschikbaar voor verdere schadevergoeding, en zoo ja, welke?

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1876 | | pagina 1